Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
- een brief van de raadsman van verzoeker, mr. R.W.J. Kerckhoffs (hierna de raadsman), met daarin opgenomen het wrakingsverzoek,
- een schriftelijke reactie van de RC van 12 november 2015, met bijlagen, waaruit blijkt dat zij niet in de wraking berust.
- verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman;
- de RC
- namens het Openbaar Ministerie (OM), de zaaksofficieren [officier 1] en [officier 2]
1.De feiten
- Verzoeker is verdachte in een opsporingsonderzoek dat bij deze rechtbank geadministreerd staat onder parketnummer [ ].
- De raadsman heeft de RC bij brief van 24 juli 2015 verzocht zich op grond van artikel 180 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) uit te laten over de voortgang van het opsporingsonderzoek.
- De officier van justitie heeft op 17 augustus 2015 zijn standpunt over het verzoek van verzoeker kenbaar gemaakt. Daarop is door de raadsman bij brief van 2 september 2015 gereageerd, waarop de officier van justitie bij brief van 23 september 2015 weer heeft gereageerd.
- De RC heeft in een e-mail van de raadsman van 24 september 2015 te kennen gegeven zich voldoende voorgelicht te achten, dat zij zich zou beraden en dat zij nader zou berichten. Bij e-mail van 2 oktober 2015 - voor zover voor deze procedure van belang – heeft zij vervolgens het volgende bericht:
- De raadsman heeft op 14 oktober 2015 een aanvullende brief aan de RC gezonden en gevraagd om een mondelinge ronde samen met de officier van justitie .
- Op 16 oktober 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de RC, de hiervoor genoemde zaaksofficieren en een lid van het onderzoeksteam, waarbij door het OM een presentatie is gegeven van het onderzoek tot dan toe, het nog te verrichten onderzoek en de bijbehorende planning.
- Bij brief van 29 oktober 2015 heeft de RC aan de raadsman de bespreking vermeld en ook dat een schriftelijke weergave van de presentatie aan verdachte zal worden verstrekt zodra het onderzoeksbelang dat toelaat. Verder heeft de RC kenbaar gemaakt dat naar haar oordeel geen nodeloze vertraging in het opsporingsonderzoek heeft plaatsevonden en dat de planning met betrekking tot de uitvoering van het nog te verrichten onderzoek voldoende voortvarend is, zodat geen grond bestaat een termijn te stellen voor het beëindigen van het opsporingsonderzoek als in artikel 180 lid 3 Sv bedoeld. Ook heeft zij daarbij aangegeven in januari 2016 opnieuw de voortgang van het onderzoek te zullen beoordelen en dat de raadsman tegen die tijd uitgenodigd zal worden zijn standpunt daaromtrent kenbaar te maken.
- De raadsman heeft de RC bij brief van 5 november 2015 gewraakt.
2.Het verzoek en de gronden daarvan
3.Het standpunt van de rechter
4.Het standpunt van het openbaar ministerie
5.De beoordeling van het verzoek
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin de procedure zich