4.3.1Ten aanzien van de bijzondere opsporingsbevoegdheden en de bewijsvoering
De raadsman heeft aangevoerd dat de stelselmatige observatie vanaf 10 maart 2015 van medeverdachte [medepleger 4] en het opnemen van telecommunicatie van [medepleger 4] vanaf
31 maart 2015 onvoldoende toetsbaar is nu het proces-verbaal van verdenking van verdachte [medepleger 4] van 5 maart 2015 ontbreekt in het dossier, waardoor de daaruit voortvloeiende bevindingen terzake verdachte [verdachte] op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het proces-verbaal van verdenking ‘derde aanvulling’ betreffende verdachte [medepleger 4] van 23 april 2015 (in het zogenaamde BOB-dossier genummerd als pagina B44 tot en met B49), verschaft naar het oordeel van de rechtbank in combinatie met het proces-verbaal van verdenking betreffende [medepleger 4] van 23 maart 2015 (pagina B5 06 tot en met B5 10 van het BOB-dossier) voldoende duidelijkheid met betrekking tot de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden, welke als rechtmatig kan worden beoordeeld, in maart 2015. Daarbij merkt de rechtbank op dat het laatstgenoemde proces-verbaal de ‘eerste aanvulling’ betreft als gevolg waarvan het aannemelijk is dat de tekst daarvoor de verdenking op 5 maart 2015 beschrijft. De BOB-bevoegdheden zijn overigens ingezet jegens een andere verdachte, zodat het maar de vraag is of [verdachte] , ingeval van enige onregelmatigheid, waarvan niet is gebleken, daar een beroep op zou kunnen doen nu het dan buiten het voorbereidend onderzoek jegens verdachte zou hebben plaatsgevonden.
Evenmin is, zoals aangevoerd door de raadsman, sprake van een vormverzuim ten aanzien van het door een burger overdragen aan de politie van camerabeelden van appartementencomplex [naam 1] , op welke beelden ook verdachte is te zien. Gegeven is dat de huismeester van dit appartementencomplex deze beelden op eigen initiatief aan de politie heeft overgedragen. Een vordering daartoe op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering was onder die omstandigheden dan ook niet vereist, althans is het achterwege daarvan geen verzuim waaraan enig gevolg dient te worden gegeven.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de bevindingen die zijn verkregen met de inzet van bovengenoemde bijzondere opsporingsbevoegdheden kunnen worden meegenomen bij de bewijsvoering.
4.3.2Ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde
Naar vaste rechtspraak is van een criminele organisatie onder meer sprake als die organisatie het plegen van misdrijven voor ogen heeft, de deelnemers aan de organisatie van dat oogmerk op de hoogte zijn en hier een aandeel in hebben, ofwel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Een criminele organisatie kenmerkt zich voorts door een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Een organisatie behoeft daarbij niet uit steeds dezelfde personen te bestaan, maar kan tot op zekere hoogte in samenstelling wisselen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tezamen en in vereniging sedert 17 november 2014 hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het verhandelen van verdovende middelen. Daarnaast en daarbij zijn kort gezegd in maart, april en mei 2015 voorbereidingshandelingen terzake handel in verdovende middelen bewezen, alsmede op 18 mei 2015 het voorhanden hebben van cocaïne, een vuurwapen met munitie en het witwassen van cash geld.
De rechtbank vindt steun voor haar oordeel met name in de vele tapgesprekken, de aangetroffen voorwerpen en de observaties. De rechtbank gaat op grond daarvan van de volgende feiten en omstandigheden uit.
De woning aan de [adres 5] , waar verdachten naar eigen zeggen verbleven en zijn aangehouden, wordt door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die elkaar kennen van Albanië, vanaf 15 oktober 2014 gehuurd onder valse naam. Vanaf 30 oktober 2014 zijn [verdachte] , [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] een aantal keren zichtbaar op camerabeelden bij het adres [adres 4] te Amsterdam waarbij zij, en onder meer ene [medepleger 4] , in wisselende samenstelling, in de taxi van deze [medepleger 4] met kenteken [kenteken] zitten en/of heen en weer lopen. Er worden rolkoffers en/of tassen uit of in voertuigen gehaald/gedaan, onder meer bij genoemde taxi. Ook komt [medeverdachte 2] in beeld met een stapel bankbiljetten in zijn handen. Hij geeft geld aan een andere man. Daarna wordt vanuit de richting van de voornoemde taxi een tas – type Albert Heijn Bigshopper – in een andere auto gezet.
Sleutels van een pand van [naam 1] zijn later gevonden in de taxi van [medepleger 4] alsmede op genoemd verblijfadres van verdachten.
In de maanden maart, april en mei 2015 worden soortgelijke handelingen op frequente basis waargenomen waarbij voornoemde verdachten, in wisselende samenstellingen, regelmatig worden gezien bij de woningen en garage van [adres 1] , [adres 3] en [adres 2] , alle te Amsterdam. Wisselend arriveren of vertrekken [verdachte] , [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] ) met voornoemde en andere taxi’s van, naar later blijkt, [medepleger 4] en [medepleger 3] . Laatstgenoemden keren ook herhaaldelijk in de observaties terug en in hun voertuigen zijn later verborgen ruimtes aangetroffen. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gaan de woningen met sleutels en/of onder gebruikmaking van een code binnen. In wisselende samenstelling betreden of verlaten zij de woningen met rolkoffers en/of tassen van het type Albert Heijn Bigshopper. Ook wordt een keer in de parkeergarage gezien dat meerdere pakketten uit een kofferbak in een rolkoffer en in een AH-tas worden overgebracht.
Uit telefoontaps in combinatie met observaties blijkt dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] veelvuldig telefonisch contact met elkaar hebben. Er wordt gebruik gemaakt van de berichtenapplicatie Ping. Via Ping vinden gesprekken in het Albanees plaats tussen de gebruikers ‘ [naam 2] ’, ‘ [naam 3] ’ en ‘ [naam 4] ’. De rechtbank stelt vast op grond van het gerelateerde in de processen-verbaal in het dossier (pagina’s Z0 290, 452, 645 en 661) dat [naam 2] is te herleiden tot [medeverdachte 2] , [naam 3] tot [medeverdachte 1] , [naam 5] tot [medepleger 4] en [naam 4] tot [verdachte] .
De mobiele telefoons van [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] zijn aangetroffen in de woning waar [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] verbleven, de [adres 5] . De gesprekken vinden plaats in het Albanees tussen de gebruikers ‘ [naam 2] ’, ‘ [naam 3] ’ en ‘ [naam 4] ’. Gesprekken met overige betrokkenen zoals ‘ [naam 5] ’ worden gevoerd in het Engels. [naam 4] heeft bij een gesprek een zendmast gebruikt, terwijl [verdachte] en [medeverdachte 2] , waarvan vaststaat dat het [naam 2] betreft, rond dezelfde tijd in de buurt van die zendmast zijn waargenomen.
In de tapgesprekken tussen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] wordt versluierd taalgebruik gebezigd, kennelijk om de criminele activiteiten te verhullen. Er wordt gesproken over geldbedragen (en termen als ‘markt’ en ‘verkoop’), hoeveelheden, kwaliteit van spul dat is gekomen, het sturen van een chauffeur en ‘ [adres 1] ’. Uit gekoppelde informatie van tapgesprekken en observaties is af te leiden dat met ‘ [adres 1] ’ de woning [adres 1] wordt bedoeld.
Verder komen in de tapgesprekken de termen ‘SS’, ‘EU’, ‘Lek’ en ‘papieren’ veel voor. Een grote interpretatieslag is niet nodig om deze gesprekken te verstaan als betrekking hebbende op (de handel in) verdovende middelen. Te meer nu in de telefoons van verdachten foto’s van, zo valt aan te nemen, verdovende middelen zijn aangetroffen, alsmede in de woningen [adres 1] en [adres 2] , naast cocaïne, ook verpakkingsmateriaal met daarop de aanduiding ‘S’ of, “Scorpion”, “Scor”.
Op 18 mei 2015 vinden doorzoekingen plaats van de woningen [adres 1] , [adres 3] , [adres 2] . In de woningen worden, naast de reeds genoemde verpakkingsmaterialen de ten laste gelegde goederen aangetroffen, zoals hoeveelheden cocaïne, geldtelmachines, weegschalen, een vuurwapen, rolkoffers en Albert Heijn Bigshoppertassen.
Bij de doorzoeking blijkt tevens dat de woningen [adres 1] , [adres 3] en [adres 2] niet worden bewoond. Gelet op genoemde activiteiten en de in de woningen aangetroffen goederen gaat de rechtbank ervan uit dat deze woningen enkel en alleen werden gebruikt als opslag- en werkruimte voor verdovende middelen.
Al het voorgaande bij elkaar genomen brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich in georganiseerd verband bezig hielden met voorbereidingshandelingen, vervoeren en voorhanden hebben van verdovende middelen en wetenschap hebben gehad van de in de woning aanwezige verboden goederen, ook voor zover deze niet direct in het zicht lagen, maar (los) in een (onafgesloten) ladekast in de woonkamer, en over deze goederen konden beschikken.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nauw samenwerkten en alledrie op de verschillende panden kwamen, waartoe zij gelijkelijk toegang hadden. Zij vervoerden de verdovende middelen en hadden onderling contact. Daarnaast had [verdachte] , naar de rechtbank heeft kunnen vaststellen, tevens een meer organiserende rol en onderhield hij telefonische contacten met leveranciers van de verdovende middelen.
De rechtbank oordeelt voorts dat, tegen de achtergrond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, eveneens witwassen van € 156.700,- is bewezen en motiveert dit nader als volgt. De bankbiljetten lagen los in een la in de woonkamer van de [adres 1] , naast een vuurwapen en een zak met verdovende middelen. Gelet op het al eerder genoemde specifieke gebruiksdoel van de woning aan de [adres 1] en het feit dat deze woning op valse gegevens door een derde is gehuurd hebben [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , getracht te voorkomen dat de woning en daarmee de in de woning aanwezige goederen en verrichte handelingen, tot hen zouden kunnen worden herleid. Aldus hebben zij de werkelijke, criminele herkomst van de bankbiljetten verhuld.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het onder 1, 2 primair 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.