3.2Eiseres kan zich niet met verweerders standpunt verenigen. Zij voert daartoe, kort samengevat, aan dat het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, ziet op de vraag welke bestanddelen tot haar belastbaar loon kunnen worden gerekend en niet is ontstaan in het kader van de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf.
4. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de oorsprong van het geschil waarvoor de toevoeging is gevraagd geen bedrijfsmatig karakter heeft. Dit volgt uit het besluit van de Belastingdienst strekkende tot een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en tot oplegging van een vergrijpboete. De Belastingdienst verwijt eiseres dat zij niet de vereiste aangifte inkomstenbelasting met betrekking tot het jaar 2009 heeft gedaan. Hiertoe acht de Belastingdienst redengevend dat eiseres in dat jaar € 90.162,- aan de stichting heeft onttrokken voor privé-doeleinden waarvan € 43.738,- in de jaarstukken is verwerkt in rekening-courant. Als gevolg hiervan corrigeert de Belastingdienst de aangifte inkomstenbelasting van eiseres door middel van een navorderingsaanslag en legt de Belastingdienst eiseres een vergrijpboete op (gesteld op 25% van het bedrag van de navorderingsaanslag omdat het vergrijp aan grove schuld van eiseres is te wijten). Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de strekking van het besluit van de Belastingdienst dat de oorsprong van het rechtsbelang het privébelang van eiseres betreft. Dat eiseres als bezoldigd penningmeester/bestuurder van de stichting toegang had tot het geld dat zij volgens de Belastingdienst aan de stichting heeft onttrokken, doet daar niet aan af. De beroepsgrond slaagt.
5. Het bestreden besluit berust niet op een deugdelijke motivering en is in strijd genomen met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat nog meerdere beslissingen mogelijk zijn en in deze procedure alleen de afwijzingsgrond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb tussen partijen onderwerp van discussie is geweest. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).