ECLI:NL:RBAMS:2016:1138

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
13/999003-15 (A), 13/999004-15 (B) en 13/994042-15 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in zaak rondom lozing van AFFF op de Noordzee

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die verweten werd niet voldoende maatregelen te hebben genomen om lozing van AFFF, een blusmiddel, in de Noordzee te voorkomen. De rechtbank beoordeelde of AFFF onder artikel 81 van het Mijnbouwbesluit valt en of de lozing samenhangt met het normale gebruik van de mijnbouwinstallatie. De rechtbank concludeerde dat AFFF expliciet niet onder het relevante besluit valt en dat de wetgever deze lozing niet strafbaar heeft gesteld. Dit leidde tot vrijspraak van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat dit niet betekent dat lozingen van AFFF in zee zijn toegestaan, maar dat ze niet onder de strafbaarstelling van artikel 81 Mbb vallen. De uitspraak volgde na een onderzoek ter terechtzitting op 19 februari 2016, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet bewezen konden worden, en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/999003-15 (A), 13/999004-15 (B) en 13/994042-15 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 4 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2016.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid en leiden tot één vonnis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kubicz, en van wat de vertegenwoordigers van verdachte, [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] , en haar raadsman, mr. B.J.V. Keupink, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van zaak A:
zij, in een periode vanaf 6 november 2012 tot en met 13 november 2012, in elk geval in 2012, op de Noordzee, op een mijnbouwinstallatie, genaamd Ameland Westgat, al dan niet opzettelijk, met betrekking tot het met het normale gebruik van de installatie samenhangende of daaruit voortvloeiende lozingen van andere dan in artikel 80 Mijnbouwbesluit genoemde stoffen en/of andere verontreinigende dan wel schadelijke stoffen, niet zodanige maatregelen heeft genomen dat verontreiniging van oppervlaktewater zoveel mogelijk werd voorkomen, immers heeft zij, verdachte, niet zoveel mogelijk voorkomen dat ongeveer 3000 liter, in elk geval een hoeveelheid AFFF/Sthamex-AFFF F-15 (bluswater en/of blusschuim), in elk geval een verontreinigende dan wel schadelijke stof, anders dan olie en/of een oliehoudend mengsel en/of sanitair afval en/of vuilnis, is geloosd in het oppervlaktewater van de Noordzee;
De gebruikte termen zijn gebruikt in de zin van de Mijnbouwwet en/of het Mijnbouwbesluit.
Strafbaarstelling: artikel 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 2 juncto artikel 49 Mijnbouwwet juncto artikel 81 Mijnbouwbesluit.
Ten aanzien van zaak B:
zij, op of omstreeks 23 januari 2013, op de Noordzee, op een mijnbouwinstallatie, genaamd [naam 1] , al dan niet opzettelijk, met betrekking tot het met het normale gebruik van de installatie samenhangende of daaruit voortvloeiende lozingen van andere dan in artikel 80 Mijnbouwbesluit genoemde stoffen en/of andere verontreinigende dan wel schadelijke stoffen, niet zodanige maatregelen heeft genomen dat verontreiniging van oppervlaktewater zoveel mogelijk werd voorkomen, immers heeft zij, verdachte, niet zoveel mogelijk voorkomen dat ongeveer 1000 liter, in elk geval een hoeveelheid AFFF/Towalex ARC 3x3F (bluswater en/of blusschuim), in elk geval een verontreinigende dan wel schadelijke stof, anders dan olie en/of een oliehoudend mengsel en/of sanitair afval en/of vuilnis, is geloosd in het oppervlaktewater van de Noordzee;
De gebruikte termen zijn gebruikt in de zin van de Mijnbouwwet en/of het Mijnbouwbesluit.
Strafbaarstelling: artikel 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 2 juncto artikel 49 Mijnbouwwet juncto artikel 81 Mijnbouwbesluit.
Ten aanzien van zaak C:
zij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode vanaf 28 juni 2015 tot en met 30 juni 2015, in elk geval in 2015, op de Noordzee, op een mijnbouwinstallatie, aangeduid als [naam 2] , al dan niet opzettelijk, met betrekking tot het met het normale gebruik van de installatie samenhangende of daaruit voortvloeiende lozingen van andere dan in artikel 80 Mijnbouwbesluit genoemde stoffen en/of andere verontreinigende dan wel schadelijke stoffen, niet zodanige maatregelen heeft genomen dat verontreiniging van oppervlaktewater zoveel mogelijk werd voorkomen, immers heeft zij, verdachte, niet zoveel mogelijk voorkomen dat ongeveer 950 liter, in elk geval een hoeveelheid AFFF/Sthamex-AFFF F-15 (bluswater en/of blusschuim), in elk geval een verontreinigende dan wel schadelijke stof, anders dan olie en/of een oliehoudend mengsel en/of sanitair afval en/of vuilnis, is geloosd in het oppervlaktewater van de Noordzee;
De gebruikte termen zijn gebruikt in de zin van de Mijnbouwwet en/of het Mijnbouwbesluit.
Strafbaarstelling: artikel 1, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 2 juncto artikel 49 Mijnbouwwet juncto artikel 81 Mijnbouwbesluit.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van de wettelijke voorschriften

4.1.
Inleiding
De aan verdachte ten laste gelegde zaken betreffen alle hetzelfde verwijt, namelijk dat zij niet zodanige maatregelen heeft genomen dat zoveel mogelijk werd voorkomen dat een stof genaamd AFFF (Aqueous Film Forming Foam), een middel dat wordt gebruikt in het blussysteem op mijnbouwinstallaties, te weten boorplatforms, in de Noordzee werd geloosd. Een belangrijk discussiepunt in deze zaak is of AFFF een stof is die onder artikel 81 van het Mijnbouwbesluit (hierna: Mbb) valt, zoals het Openbaar Ministerie betoogt. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze rechtsvraag beantwoord te worden in het kader van het onderzoek of de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden, nu om tot bewezenverklaring te komen een lozing van AFFF moet worden aangemerkt als een lozing die samenhangt met of voortvloeit uit het normale gebruik van de mijnbouwinstallatie. De rechtbank zal daarom, alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de afzonderlijke zaken te komen, eerst deze rechtsvraag beoordelen.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat AFFF een stof is die onder artikel 81 Mbb valt. De officier van justitie heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Met artikel 81 Mbb heeft de wetgever uitvoering gegeven aan de op het OSPAR-verdrag (hierna: OSPAR) gebaseerde besluiten 2000/2 en 2000/3, en de daarbij behorende OSPAR-aanbevelingen 2000/4 en 2000/5. Voor bepaalde stoffen of preparaten zal een absoluut lozingsverbod gelden. Die stoffen en preparaten worden, krachtens artikel 81, derde lid, bij de Mijnbouwregeling aangewezen. In de Mijnbouwregeling wordt verder opgenomen dat de lozing van overige stoffen uitsluitend is toegestaan met instemming van de minister.
Verdachte stelt dat artikel 81 Mbb zo moet worden gelezen dat het daarin omschreven verbod op lozing niet geldt voor AFFF. Dit artikel zou alleen zien op lozingen die samenhangen met het normale gebruik van de installatie en voor chemicaliën gebruikt bij de winning en behandeling van delfstoffen. Zij verwijzen hiertoe naar de definitie van chemicaliën in artikel 9.2.1. onder f van de Mijnbouwregeling, te weten stoffen of preparaten die opzettelijk worden gebruikt bij de opsporing en winning van delfstoffen op zee, zoals in elk geval genoemd in OSPAR-akkoord 2002/6.
Blusmiddelen worden evenwel gebruikt voor de veiligheid en het behoud van een boorplatform en het personeel dat daarop werkzaam is. Zonder blusmiddelen is het onmogelijk om een goed werkend platform te hebben en is geen winning en opsporing van delfstoffen mogelijk. Daarom wordt een blusmiddel, zoals AFFF, wel degelijk gebruikt bij de opsporing en winning van delfstoffen.
Overigens volgt deze conclusie ook uit het feit dat artikel 80 en 81 Mbb voortvloeien uit artikel 49 van de Mijnbouwwet. Daarin staat immers dat nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot onder andere het opsporen en winning van delfstoffen.
Hoewel blusmiddelen in OSPAR expliciet zijn uitgezonderd van het Harmonised Mandatory Control System (hierna: HMCS), betekent dat niet dat OSPAR in het geheel niet van toepassing is op stoffen zoals AFFF. Artikel 2 van OSPAR schept namelijk de verplichting om alle mogelijke maatregelen te nemen om verontreiniging te voorkomen. Partijen moeten ervoor zorgen dat preventieve maatregelen worden genomen wanneer er redelijke gronden tot bezorgdheid bestaan dat stoffen die in het mariene milieu worden gebracht, kunnen leiden tot schade aan het ecosysteem. Artikel 81 Mbb is een implementatie van OSPAR en hiermee wordt dus een maatregel genomen om schade aan het ecosysteem te voorkomen. Artikel 81 geeft dus een algemene zorgplicht ten aanzien van alle lozingen vanaf een mijnbouwinstallatie en geldt onverkort voor blusmiddelen zoals AFFF.
Overigens volgt uit de definitie van chemicaliën zoals omschreven in artikel 9.2.1 onder f van de Mijnbouwregeling dat dat in elk geval stoffen of preparaten zijn die genoemd zijn in het OSPAR-verdrag. ‘In elk geval’ sluit dus niet uit dat ook stoffen die daarin niet worden genoemd onder deze definitie kunnen vallen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat AFFF een stof is die niet onder artikel 81 Mbb valt. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Volgens de Nederlandse regelgever is artikel 81 Mbb, met artikel 80 en 83, een implementatie van OSPAR en een aantal daarop gebaseerde besluiten, waaronder OSPAR Decision 2000/2. De uitleg, die aan OSPAR en de bijbehorende systematiek van de OSPAR Decisions, de OSPAR Recommendations en de OSPAR Common Interpretations moet worden gegeven, bepaalt daarom direct en exclusief het bereik van artikel 81 Mbb. Dat artikel is immers de implementatie van alle daarmee corresponderende OSPAR-regelgeving.
Dat artikel 81 Mbb geen betrekking heeft op het lozen van blusschuim, blijkt uit de ‘Common Interpretation on which Chemicals are Covered and not Covered by the Harmonised Mandatory Control System under OSPAR Decision 2000/2’ (hierna: Common Interpretation), waarin wordt bepaald welke ‘offshore chemicals’ wél en welke ‘offshore chemicals’ niet onder OSPAR Decision 2000/2 vallen. In deze ‘Common Interpretation’ staat dat de beperkingen voor lozingen die gelden op grond van OSPAR niet gelden voor, onder andere, ‘fire-fighting foams and other chemicals in firewater systems’. Blusschuim valt dus niet onder OSPAR Decision 2000/2. De stoffen die wel onder het controlesysteem uit OSPAR Decision 2000/2 vallen, zijn blijkens alinea 2 uit de genoemde Common Interpretation de chemicals “which are used in the actual exploration, exploitation and associated offshore processing of oil, gas and condensate within the OSPAR Convention Area.” Dit is in artikel 81 Mbb geïmplementeerd door het artikel te beperken tot “met het normale gebruik van de installatie samenhangende of daaruit voortvloeiende lozingen (...).” Blusschuim kan niet worden aangemerkt als een dergelijke stof, want blusschuim wordt niet gebruikt bij de winning en behandeling van delfstoffen. Een blusschuimlozing is geen met het ‘normale gebruik’ van een installatie samenhangende lozing. Een blusschuimlozing is ook geen uit het ‘normale gebruik’ van een installatie voortvloeiende lozing; een blusschuimlozing vloeit niet voort uit de winning en behandeling van delfstoffen.
Er is geen aanleiding om van een ruimere lezing uit te gaan. Rechtspraak, die artikel 81 Mbb verruimt, bestaat niet en de wetgever zelf heeft bij de toelichting op het Mijnbouwbesluit evenmin gesproken over een ruimere toepassing in Nederland dan waartoe de OSPAR-landen voor de Noordzee hebben besloten.
Er kan dus niet worden bewezen dat het gaat om “lozingen van andere dan in artikel 80 Mbb genoemde stoffen en/of andere verontreinigende dan wel schadelijke stoffen”, dat sprake is van “met het normale gebruik van de installatie samenhangende of daaruit voortvloeiende lozingen” en dat verdachte “niet zodanige maatregelen heeft genomen dat verontreiniging van oppervlaktewater zo veel mogelijk werd voorkomen”. Verdachte moet daarom van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de toelichting bij de artikelen 80 en 81 Mbb blijkt dat met die artikelen twee verdragen worden geïmplementeerd die strekken tot bescherming van de zee. Het gaat om het MARPOL-verdrag en OSPAR. Voor de beoordeling van de onderhavige zaak is alleen dat laatste verdrag relevant. Uit de toelichting blijkt voorts dat door middel van artikel 81 uitvoering wordt gegeven aan de op OSPAR gebaseerde besluiten 2000/2 en 2000/3 en de daarbij behorende OSPAR-aanbevelingen 2000/4 en 2000/5. OSPAR Decision 2000/2 is nader uitgelegd in de Common Interpretation. Die Common Interpretation moet dus als uitgangspunt gelden bij de beoordeling van de vraag welke stoffen onder het HMCS van OSPAR Decision 2000/2 vallen.
Uit de Common Interpretation blijkt dat ‘fire-fighting foams and other chemicals in firewater systems’ niet onder het HMCS vallen. Nu artikel 81 Mbb onder andere een implementatie is van het HMCS, moet het ervoor worden gehouden dat artikel 81 Mbb geen betrekking heeft op dergelijke stoffen, waaronder AFFF. Als de wetgever had beoogd verder te gaan dan OSPAR Decision 2000/2 en met artikel 81 Mbb ook de lozing van niet onder het HMCS vallende stoffen strafbaar had willen stellen, dan had dat expliciet moeten worden opgenomen in het artikel of in de toelichting daarop.
De omstandigheid dat artikel 2 van OSPAR inhoudt, dat alle mogelijke maatregelen moeten worden genomen om verontreiniging te voorkomen en dat geen enkele bepaling van het verdrag zodanig mag worden uitgelegd dat deze de verdragsluitende partijen zou beletten, afzonderlijk of gezamenlijk, strengere maatregelen te nemen ter voorkoming of beëindiging van de verontreiniging van het zeegebied of ter bescherming van het zeegebied tegen de nadelige gevolgen van menselijke activiteiten, doet aan het voorgaande niet af. Op grond van artikel 81 en de toelichting daarop kan immers niet vastgesteld worden dat de wetgever beoogd heeft om strengere maatregelen te nemen.
Ook de omstandigheid dat in artikel 9.2.1 onder f van de Mijnbouwregeling is bepaald dat onder de definitie van chemicaliën ‘in elk geval’ stoffen of preparaten vallen die genoemd zijn in OSPAR doet hier niet aan af. Ook de Common Interpretation bevat immers geen limitatieve opsomming van stoffen die wel onder het HMCS vallen, terwijl van stoffen als AFFF wél expliciet wordt vastgesteld dat ze niet onder het HMCS vallen.
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – dus niet bewezen dat sprake is van lozingen die met het normale gebruik van de installaties samenhangen of daaruit voortvloeien. Verdachte zal daarom van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het voorgaande niet betekent dat het is toegestaan om AFFF in zee te lozen, maar slechts dat dergelijke lozingen niet onder de strafbaarstelling van artikel 81 Mbb vallen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2016.