5.1.Brandstichting (feit 1)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan brandstichting en overweegt daartoe als volgt.
Uit tapgesprekken blijkt onder meer het volgende:
- dat verdachte op 29 januari 2015 omstreeks 22:00 uur, de avond voor de nacht dat de auto van [persoon 1] in de brand is gestoken, aan zijn vriendin vertelt dat hij iemand even iets moet laten zien, waarbij verdachte spreekt van een “
opdrachtje” (gesprek 991);
- dat verdachte op 12 april 2015 omstreeks 13:11 uur wordt ingelicht door [motorclub A] lid [persoon 1] – de neef van aangever [persoon 1] – over het feit dat [persoon 2] aan onder meer [persoon 3] heeft verteld dat hij “
het vuurwerk” heeft aangestoken. [persoon 1] refereert in dit gesprek aan “
het akkefietje wat laatst is gebeurd toen die bolle er uit is gezet” en zegt vervolgens “
mijn bolle, mijn oom”. Verdachte reageert hierop door onder meer te zeggen dat [persoon 2] alleen heeft gereden en dat hij er sowieso niet over mag praten. Ook zegt verdachte dat hij van mening is dat [persoon 2] uit [motorclub A] moet (gesprek 9036).
- dat verdachte op 18 april 2015 wordt gebeld door [persoon 4] die op dat moment gedetineerd zit. Verdachte informeert [persoon 4] over het feit dat ene [naam] ‘bad standing’ heeft gehad en een boete. Verdachte zegt vervolgens dat deze [naam] over iets had gesproken waarover hij niet mocht spreken en: “
ik had een opdracht gehad, dat had ik uitbesteed… om het goed te doen…. het was goed gelukt, maar ehhh hij is erover gaan praten! En dat mag natuurlijk niet!” (gesprek 10614).
Uit een door de politie uitgelezen whatsapp gesprek op de telefoon van verdachte blijkt het volgende. Op 12 april 2015 omstreeks 14:39 uur, dus kort na het gesprek met [persoon 1] , informeert verdachte bij een contact genaamd [persoon 3] of [persoon 2] nog iets had gezegd wat ten eerste niet klopt en waarover hij ten tweede niet mocht praten. Daarop reageert [persoon 3] dat dit gezegd is, dat [persoon 2] vertelde dat hij dit in opdracht van verdachte heeft gedaan en dat [persoon 2] dit samen met [persoon 5] heeft gedaan.
In de buurt van de plaats delict zijn profielen van twee verschillende bandensporen aangetroffen en gefotografeerd. Politieonderzoek heeft uitgewezen dat de banden van de auto van [persoon 2] (kenteken [kenteken 1] ) alle een ander profiel hebben. De twee (verschillende) profielen van de achterbanden van die auto vertonen volgens de politie sterke gelijkenissen met de in de buurt van de plaats delict aangetroffen bandenprofielen.
Uit telefoonmastgegevens alsmede uit kentekenregistraties is – kort samengevat – gebleken dat het voertuig waarin verdachte rijdt (kenteken [kenteken 2] ) zich op 29 januari 2015 omstreeks 22:42 uur in de buurt van de woning van aangever bevindt. Voorts is gebleken dat de auto van [persoon 2] (kenteken [kenteken 1] ) zich op 30 januari 2015 omstreeks 02:48 uur op ongeveer 4 minuten rijden van de woning van aangever bevindt, terwijl de auto van aangever om ongeveer 03:00 uur die nacht in de brand wordt gestoken.
Op grond van, onder meer, de hierboven weergegeven onderzoeksgegevens is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte opdracht heeft gegeven aan onder andere [persoon 2] om de auto van [persoon 1] in de brand te steken. Uit de tapgesprekken blijkt dat er tussen onder andere [persoon 2] als uitvoerder en verdachte als opdrachtgever een nauwe en bewuste samenwerking bestond, zodat de rechtbank verdachte als medepleger schuldig acht aan de brandstichting.
De ontkenningen alsmede de alternatieve verklaringen van verdachte over diens aanwezigheid in de buurt van de woning van aangever [persoon 1] op 29 januari 2015 schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Het meest waarschijnlijke scenario is dat de brandstichting een vergelding betrof voor het feit dat aangever [persoon 1] had geweigerd om aan de eisen van [motorclub A] te voldoen, nadat hij met
bad standinguit de motorclub was verwijderd.
Dat van de brandstichting gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, volgt uit de aard van de handeling in de gegeven omstandigheden: een geparkeerde auto die dicht bij andere auto’s en woningen is geparkeerd in een woonwijk midden in de nacht in brand steken, met het nodige risico op verdere uitbreiding van de brand of ontploffing. Uit de verklaring van de aangever dat de verbalisanten ter plaatse hem opdroegen binnen te blijven, leidt de rechtbank af dat in de onderhavige zaak niet alleen in algemene zin, maar ook in concreto levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.