ECLI:NL:RBAMS:2016:1587

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5058
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot inschrijving van een in het buitenland gesloten huwelijk in de gemeentelijke basisadministratie wegens schijnhuwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel. Eiseres had verzocht om inschrijving van haar in Marokko gesloten huwelijk in de gemeentelijke basisadministratie (gba). Dit verzoek werd op 10 februari 2015 door verweerder afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat het huwelijk van eiseres een schijnhuwelijk betrof, dat in strijd was met de openbare orde. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende processen-verbaal en adviezen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de ambtenaar van de burgerlijke stand. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd om de afwijzing van haar verzoek te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat het huwelijk niet was aangegaan met het oogmerk om de wettelijke verplichtingen van de huwelijkse staat te vervullen, maar om toegang tot Nederland te verkrijgen voor haar echtgenoot. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/5058

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel ,verweerder
(gemachtigde: mr. B. Verrijk en mr. M.H.J. Bouwman).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om het in Marokko gesloten huwelijk tussen haar en [naam] (hierna: [naam] ) in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de gba) te registreren, afgewezen.
Bij besluit van 7 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1.
Op 14 oktober 2013 is eiseres in Marokko gehuwd met [naam] , geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] , Marokko. Eiseres heeft op 30 december 2013 middels een zogenaamde ‘Model M46-A’ verklaring verweerder verzocht om dit huwelijk te registreren in de gba, thans basisregistratie personen.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres doorgestuurd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om hem te adviseren. Omdat de IND op 30 december 2013 een anonieme brief heeft ontvangen waarin staat dat eiseres voor veel geld een schijnhuwelijk zou zijn aangegaan, heeft de IND op 4 februari 2014 de vreemdelingenpolitie verzocht om een onderzoek in te stellen naar de voorgenomen inschrijving van het huwelijk van eiseres. Op 1 april 2014 om 13:40 uur hebben de verbalisanten een huisbezoek afgelegd en is eiseres gehoord, waarvan op 28 april 2014 een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt. Uit dit proces-verbaal blijkt dat er bij sommige vragen communicatieproblemen ontstonden en omdat eiseres op deze manier volgens de verbalisanten de vragen probeerde te ontwijken, hebben zij eiseres gevorderd om op 3 april 2014 tussen 09.00 uur en 10.00 uur te verschijnen bij de vreemdelingenpolitie Amsterdam. Op 3 april 2014 om 09.55 uur is eiseres vervolgens gehoord in aanwezigheid van een Marokkaanse tolk via de telefoon. De verbalisanten hebben ook dit verhoor vastgelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 28 april 2014.
1.3.
Middels de zogenoemde ‘Model 46-B’ verklaring heeft de korpschef, onder verwijzing naar de processen-verbaal, op 27 mei 2014 negatief geadviseerd ten aanzien van de voorgenomen inschrijving van het huwelijk van eiseres.
1.4.
Op 5 november 2014 is [naam] gehoord door een consulair medewerkster van de Nederlandse ambassade in [plaatsnaam] , Marokko. De bevindingen van het interview zijn vastgelegd in een vragenlijst met door [naam] gegeven antwoorden en in een email gericht aan verweerder, beiden gedateerd 5 november 2014.
1.5.
Bij advies van 8 december 2014 heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’ [plaatsnaam] geadviseerd om de inschrijving van het huwelijk van eiseres in de gba te weigeren.
1.6.
Op 20 januari 2015 heeft eiseres tijdens een met medewerkers van de afdeling burgerzaken van verweerderhaar zienswijze op de voorgenomen besluitvorming ingediend.
1.7.
Zowel de bevindingen van de vreemdelingenpolitie als van de consulair medewerkster, het advies van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente
’ [plaatsnaam] en de zienswijze van eiseres vormden voor verweerder aanleiding om bij het primaire besluit de aanvraag van eiseres om haar huwelijk met [naam] in de gba te registeren, af te wijzen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, conform het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens verweerder is het huwelijk in strijd met de openbare orde gesloten en is sprake van een schijnhuwelijk omdat het huwelijk uitsluitend is gericht op het verkrijgen van toegang van [naam] tot Nederland. Dat er sprake zou zijn van een schijnhuwelijk blijkt volgens verweerder onder meer uit de omstandigheid dat eiseres ten tijde van het gesprek met de vreemdelingenpolitie erg weinig wist over [naam] , geen trouwfoto’s had en niet wist te vertellen wanneer zij getrouwd was. Verder is hetgeen eiseres heeft verklaard over haar echtgenoot en het huwelijk volgens verweerder tegenstrijdig met hetgeen [naam] tegenover de consulair medewerkster heeft verklaard.
3.1.
Met ingang van 6 januari 2014 is de Wet gemeentelijke basisadministratie (de Wet gba) ingetrokken en vervangen door de Wet basisregistratie persoonsgegevens (de Wet brp). Ten tijde van het primaire besluit gold de Wet gba. Het bestreden besluit is genomen na inwerkingtreding van de Wet brp, zodat laatstgenoemde wet van toepassing op dit geding.
3.2.
Op grond van artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
3.3.
Op grond van artikel 2.9, eerste lid, van de Wet brp, voor zover hier van belang, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend over het huwelijk dat is gesloten tussen echtgenoten van wie er ten minste een vreemdeling is, dan nadat de echtgenoten een verklaring hebben afgelegd dat hun huwelijk niet is aangegaan met het oogmerk om verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen.
3.4.
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp, voor zover thans van belang, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
3.5.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet brp, wordt, bij gerede twijfel over de toepassing van artikel 2.8, tweede en derde lid, en artikel 2.10, eerste en tweede lid, advies ingewonnen van de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente.
Op grond van het tweede lid, wordt, indien na het advies, bedoeld in het eerste lid, gerede twijfel blijft bestaan of het voornemen bestaat van het advies af te wijken, het advies van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en nationaliteit ingewonnen.
3.6.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:50, 1:53 en 1:71a van het Burgerlijk Wetboek is het sluiten van een schijnhuwelijk in strijd met de openbare orde. Van een schijnhuwelijk is sprake indien het oogmerk van de (aanstaande) echtgenoten, of één hunner, niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, doch op het verkrijgen van toelating tot Nederland.
4. Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder, conform de Wet gba zoals die gold op het moment van de aanvraag, bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’ [plaatsnaam] advies heeft ingewonnen. De volledige heroverweging zoals bepaald in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) brengt met zich mee dat verweerder in bezwaar moet toetsen aan de wettelijke voorschriften zoals die op dat moment luiden (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ3415). Hieruit volgt dat verweerder in de bezwaarprocedure op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet brp, (nader) advies had moeten inwinnen van de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente, in dit geval de gemeente [plaatsnaam] . Nu eiseres niet hierdoor is benadeeld, zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb dit gebrek passeren.
5.1.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de anonieme brief van 30 december 2013 niet kan dienen als bewijs omdat het niet controleerbaar en evenmin verifieerbaar is. Ten aanzien van de processen-verbaal heeft eiseres aangevoerd dat deze een maand later dan de gesprekken zijn gehouden door de verbalisanten zijn opgesteld en dat dit ook nog tegelijkertijd is gebeurd.. Hierdoor kan aan de juistheid ervan getwijfeld worden. Bovendien was eiseres erg ontdaan door het bezoek van de twee verbalisanten omdat meteen door haar hoofd spookte dat één van haar kinderen was overleden. Bevangen door de schrik heeft eiseres dan ook een aantal vragen niet kunnen beantwoorden. Het voorgaande maakt dat de processen-verbaal volledig dienen te worden uitgesloten van het dossier nu deze niet meer als betrouwbaar kunnen worden bestempeld, aldus eiseres.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de anonieme brief van 30 december 2013 gericht was aan de IND en niet aan verweerder. Deze brief vormde voor de IND aanleiding onderzoek in te stellen. Om uit te sluiten dat deze brief, gelet op de details die betrekking hebben op de uitkering die door verweerder aan eiseres wordt verstrekt, door bijvoorbeeld een medewerker van verweerder zou zijn gestuurd, is uit oogpunt van zorgvuldigheid door [naam] van verweerder intern een onderzoek ingesteld. Nu niet is gebleken dat de brief van verweerder zelf afkomstig was en nu verweerder zijn conclusie niet heeft gebaseerd op de anonieme brief, maar deze als startpunt voor nader onderzoek heeft gebruikt, slaagt de beroepsgrond niet.
5.3.
Wat betreft de processen-verbaal stelt de rechtbank voorop dat op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 27 april 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ2628), een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de weergave in een proces-verbaal van tegenover beambten belast met onderzoek afgelegde verklaringen. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de processen-verbaal enige tijd na het verhoor zijn opgemaakt, onvoldoende grond oplevert om te twijfelen aan de juistheid van de op ambtseed en op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Temeer nu eiseres de inhoud ervan niet concreet onderbouwd heeft betwist. De rechtbank merkt daarbij nog op dat eiseres na het huisbezoek van 1 april 2014, waar zich communicatieproblemen voordeden,in de gelegenheid is gesteld om van de schrik te bekomen en op 3 april 2014 opnieuw is gehoord. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder bij zijn besluitvorming mocht uitgaan van deze processen-verbaal. De beroepsgrond faalt.
6. Eiseres heeft verder gemotiveerd betwist dat sprake zou zijn van een schijnhuwelijk, omdat het oogmerk van de echtgenoten niet zou zijn gericht op vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden verplichtingen, doch op het verkrijgen van toelating tot Nederland van [naam] .
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk het oogmerk bij het aangaan van dat huwelijk bepalend is en daarbij komt aan latere ontwikkelingen geen betekenis toe. Het ligt op de weg van verweerder om voldoende aannemelijk te maken dat het oogmerk op het moment van het sluiten van het huwelijk niet was gericht op de vervulling van de door de wet aan het huwelijkse staat verbonden plichten, maar op het verkrijgen van toelating tot Nederland. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB4705).
7.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn oordeel dat sprake is van een schijnhuwelijk heeft gebaseerd op de processen-verbaal van bevindingen van 28 april 2014, het advies van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’ [plaatsnaam] van 8 december 2014 en de conclusie van de consulair medewerkster van de [naam] van het Nederlandse consulaat in [plaatsnaam] van 5 november 2014 . Hieruit blijkt onder meer dat eiseres en [naam] weinig weten over elkaar persoonlijke omstandigheden, hetgeen een indicatie is voor het bestaan van een schijnhuwelijk (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO9989). Verder zijn er tegenstrijdigheden tussen hetgeen eiseres op verschillende momenten heeft verklaard en hetgeen [naam] tegenover de consulair medewerkster heeft verklaard. De rechtbank acht het niet onbegrijpelijk dat verweerder aan de feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, een redelijk vermoeden heeft kunnen ontlenen dat het huwelijk van eiseres en [naam] een schijnhuwelijk is. Dit leidt tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen. Nu het redelijk vermoeden bestaat dat sprake is van een schijnhuwelijk zou de registratie van het huwelijk onverenigbaar zijn met de Nederlandse openbare orde.
8. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrugt, rechter, in aanwezigheid van H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.