ECLI:NL:RBAMS:2016:1633

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 919
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de bestuursrechter in verzoek om persoonsgebonden budget voor verpleging en verzorging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de afwijzing van een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor verpleging en verzorging. Verzoekster, een vrouw uit Amsterdam, had bij CZ, de zorgverzekeraar, een aanvraag ingediend voor een pgb, maar kreeg te horen dat zij geen toestemming kreeg voor zorg in de vorm van een pgb. Hierop heeft zij bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. CZ stelde dat de bestuursrechter niet bevoegd was om van het verzoek kennis te nemen, omdat de afwijzing geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft de zaak op zitting behandeld op 11 maart 2016, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. C.M. Achekar. CZ verscheen niet op de zitting.

De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van de Awb alleen een bestuursorgaan een besluit kan nemen waartegen bezwaar en beroep openstaat. Aangezien CZ in deze context niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt, was er geen sprake van een besluit waartegen beroep openstond. De voorzieningenrechter concludeerde dat hij onbevoegd was om een voorlopige voorziening te treffen en dat verzoekster zich tot de civiele rechter moest wenden voor haar geschil. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de verantwoordelijkheden van zorgverzekeraars onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de bevoegdheden van de bestuursrechter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 16/919 en AMS 16/1775

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 maart 2016 in de zaken tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. C.M. Achekar),
en

CZ Stichting Centrale Zorgverzekeraars (CZ), verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 15 januari 2016 heeft CZ naar aanleiding van de aanvraag van verzoekster om haar een persoonsgebonden budget (pgb) verpleging en verzorging te verstrekken meegedeeld dat zij geen toestemming krijgt voor zorg in de vorm van een pgb. Verzoekster heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt bij CZ. Zij heeft de voorzieningenrechter bij verzoek van 8 februari 2016 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
CZ heeft op het bezwaar van verzoekster bij brief van 26 februari 2016 aan verzoekster meegedeeld dat er geen mogelijkheid is haar een pgb te geven. In deze brief is vermeld dat, indien verzoekster het daarmee niet eens is, zij zich kan wenden tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) of tot de rechter.
Verzoekster heeft tegen de brief van 26 februari 2016 beroep ingesteld bij de bestuursrechter van deze rechtbank. Het verzoek om voorlopige voorziening geldt thans als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
CZ heeft een verweerschrift ingediend op 1 maart 2016.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1.1
CZ heeft verzoekster in de brief van 15 januari 2016 onder verwijzing naar artikel 4.7 van het Reglement Persoonsgebonden Budget Verpleging en Verzorging meegedeeld dat zij geen toestemming krijgt voor zorg in de vorm van een pgb voor verpleging en verzorging. Verzoekster kan volgens CZ op basis van haar indicatie wel gebruik maken van verpleegkundige of persoonlijke verzorging in “natura”.
1.2
CZ heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de weigering om toestemming te geven voor zorg in de vorm van een pgb geen besluit betreft waartegen bezwaar en beroep open staat. CZ stelt onder verwijzing naar artikel 1 onder d, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) dat er sprake is van een verzekering waarop het burgerlijk recht van toepassing is. Verzoekster moet zich dan ook tot de SKGZ of de civiele rechter wenden.
2. Verzoekster heeft ter zitting het standpunt gehandhaafd dat de bestuursrechter een voorziening dient te treffen en een oordeel dient te geven over de weigering van de toestemming om haar een pgb voor verpleging en verzorging te vergoeden.
3. Ten aanzien van de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om van het beroep en het verzoek kennis te nemen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.1
Gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter uitsluitend een voorziening treffen als hij ook bevoegd is, of kan worden in de hoofdzaak.
4.2
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op grond van artikel 1:1, eerste lid, onder a en b, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan: een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of een ander orgaan of college, met enig openbaar gezag bekleed.
4.3
Blijkens de Memorie van Toelichting behorende bij de Invoering van de Zvw en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Zvw; Kamerstuk 2004-2005, 30124, nr. 3) zijn de zorgverzekeraars – anders dan in hun rol van uitvoering van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) – voor de uitvoering van de Zvw géén bestuursorgaan in de zin van de Awb (zie pagina 49 van de Memorie van Toelichting).
4.4
Met ingang van 1 januari 2015 is de aanspraak op persoonlijke verzorging en verpleging (wijkverpleging) overgegaan van de AWBZ naar de Zvw. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Zorgverzekeraars Nederland en Per Saldo hebben een akkoord gesloten waarin is afgesproken dat alle zorgverzekeraars vanaf 2015 de mogelijkheid van een “pgb vv” voor wijkverpleging in de polis opnemen.
4.5
Artikel 114 van de Zvw luidt, voor zover hier van belang, als volgt: De zorgverzekeraar zorgt ervoor dat zijn verzekeringnemers en verzekerden geschillen over de uitvoering van de zorgverzekering kunnen voorleggen aan een onafhankelijke instantie.
5.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de brief van 15 januari 2016 tegen deze achtergrond geen besluit, omdat geen sprake is van een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan. Dit geldt eveneens voor de brief van 26 februari 2016, die om die reden ook niet als een beslissing op bezwaar kan worden aangemerkt.
5.2
Er is kortom geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb beroep bij de bestuursrechter openstaat.
5.3
De voorzieningenrechter acht zich gezien het voorgaande onbevoegd in de hoofdzaak en onbevoegd om een voorlopige voorziening te treffen. Gelet op artikel 8:71 van de Awb stelt de voorzieningenrechter vast dat ter zake het geschil dat partijen in deze procedure verdeeld houdt uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
5.4
Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich in beide zaken onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2016.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Coll: BG