ECLI:NL:RBAMS:2016:1655

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
13/845100-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door bestuurder van een rechtspersoon met onttrekking van geldbedragen en vervreemding van goodwill

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van [uitzendbureau 1 B.V.] is beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte heeft gedurende een periode van bijna twee jaar, van 1 januari 2013 tot en met 3 december 2013, structureel geldbedragen onttrokken aan de onderneming voor privédoeleinden, ondanks waarschuwingen van zijn boekhouder en dwangbevelen van de Belastingdienst. De verdachte heeft ook de lopende contracten van de onderneming voor een symbolisch bedrag van € 1,- overgedragen aan een werknemer, wat de rechtbank als een bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers heeft gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het faillissement van de onderneming en de benadeling van de schuldeisers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke straf passend is gezien de aard van de fraude en de gevolgen voor de schuldeisers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845100-15 (Promis)
Datum uitspraak: 17 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Ling en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.D.M. Roerink naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 december 2013 te Zoetermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer perso(o)n(en), althans alleen, als bestuurder van een rechtspersoon genaamd [uitzendbureau 1 B.V.] welke besloten vennootschap bij vonnis van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2013 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s),
sub 1
een groot aantal goederen, te weten
- (een) geldbedrag(en) (ten bedrage van ongeveer EURO 192.000) en/of
- (een) geldbedrag(en) (ten bedrage van ongeveer EURO 51.717) en/of

althans enig(e) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken;

en/of
sub 2
enig(e) goed(eren), te weten (de goodwill van) [uitzendbureau 1 B.V.] om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
4.1.1
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[uitzendbureau 1 B.V.] (hierna: [uitzendbureau 1 B.V.] ) statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] aan de [adres 2] is op 3 december 2013 failliet verklaard, waarbij [curator] (hierna: de curator) tot curator is benoemd [2] . [bedrijf 1 B.V.] , waarvan verdachte de bestuurder is, is sinds augustus 2012 enig aandeelhouder van [uitzendbureau 1 B.V.] [3] . Verdachte was niet alleen bestuurder van [uitzendbureau 1 B.V.] maar ook de feitelijk leidinggevende [4] .
De curator doet op 24 maart 2015 aangifte omdat hij het vermoeden heeft dat verdachte onder meer systematisch gelden heeft onttrokken aan de vennootschap voor privébestedingen en dat hij de lopende contracten van [uitzendbureau 1 B.V.] , te weten de goodwill, beneden de waarde heeft overgedragen aan werknemer [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), voor een bedrag van
€ 1,-. Voornoemde onttrekkingen zijn niet terug te vinden in de boekhouding [5] .
In een gesprek met de curator geeft verdachte aan dat hij de lopende contracten met de gemeenten voor werknemer [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), inderdaad aan hem heeft overgedragen voor een symbolisch bedrag van € 1,-. Ook geeft hij aan geldbedragen van de bedrijfsrekeningen te hebben opgenomen voor privédoeleinden. Het gaat dan onder meer om betalingen voor vliegreizen en verblijven in het buitenland [6] . Ook tegenover verbalisanten van de Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (Fiod) en ten overstaan van de rechtbank heeft verdachte erkend dat hij privéopnamen van de bedrijfsrekeningen heeft gedaan [7] .
Sinds januari 2013 zijn door verdachte namens [uitzendbureau 1 B.V.] diverse schuldeisers niet meer betaald [8] . Ook de Belastingdienst had diverse openstaande vorderingen op [uitzendbureau 1 B.V.] [9] . Ondanks dwangbevelen en een met de Belastingdienst getroffen betalingsregeling, bleven betalingen uit [10] . Ook waarschuwingen van de zijde van de boekhouder van [uitzendbureau 1 B.V.] , [persoon 2] , hebben verdachte niet doen overgaan tot betaling van de crediteuren [11] . Terwijl de facturen van [uitzendbureau 1 B.V.] door de gemeenten waarmee de contracten liepen, intussen wel werden voldaan [12] , ging verdachte door met het onttrekken van geldbedragen van de bedrijfsrekeningen.
Vanaf juni 2013 stopte verdachte ook met het betalen van zijn werknemers [13] .
Verdachte nam in de periode vanaf 1 januari 2013 tot aan datum van faillissement in totaal
€ 139.097,- [14] in contanten op en boekte in totaal een bedrag over naar zijn privé rekening van 56.174,- [15] . Hij verrichtte daarnaast privé pinbetalingen van de bedrijfsrekening van in totaal 50.042,- [16] .
Op 3 december 2013 was dan ook sprake van een tekort in het faillissement [17] .
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Verdachte heeft volgens haar als bestuurder van [uitzendbureau 1 B.V.] , dat op 3 december 2013 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers goederen aan de boedel onttrokken bestaande uit een geldbedrag van in totaal € 245.263,-. Daarnaast heeft hij de goodwill van [uitzendbureau 1 B.V.] klaarblijkelijk beneden de waarde vervreemd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte partiële vrijspraak bepleit. Ter motivering daarvan heeft zij het volgende aangevoerd.
Het vereiste oogmerk ontbreekt. Van voorwaardelijk opzet op het faillissement van [uitzendbureau 1 B.V.] en de benadeling van schuldeisers was geen sprake in de periode voorafgaand aan juni 2013, omdat toen nog de kans bestond dat [uitzendbureau 1 B.V.] het zou redden.
De berekening van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de aan de boedel onttrokken geldbedragen in de periode na juni 2013 klopt niet, omdat het bedrag niet is verminderd met zakelijke betalingen.
De contracten van [uitzendbureau 1 B.V.] die zijn overgedragen aan [persoon 1] vertegenwoordigden geen waarde zodat niet bewezen kan worden dat de goodwill van [uitzendbureau 1 B.V.] , is ontvreemd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank betrekt in haar bewijsoverwegingen, indien relevant en van toepassing, telkens de door de officier van justitie en de raadsvrouw aangevoerde standpunten.
4.4.1
Voorwaardelijk opzet
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat voor zover nog redelijkerwijs rekening kon worden gehouden met het financieel gezond worden van [uitzendbureau 1 B.V.] geen sprake kan zijn geweest van voorwaardelijk opzet van verdachte. Nu de curator heeft verklaard dat pas in juni 2013 signalen kenbaar werden die op een mogelijk faillissement duidden, kan worden gesteld dat pas vanaf toen sprake was van een redelijke mate van waarschijnlijkheid dat [uitzendbureau 1 B.V.] zou failleren c.q. dat sprake was van de aanmerkelijke kans dat de schuldeisers zouden worden benadeeld. Uit de rest van het dossier volgt immers geen onderbouwing van de stelling dat sprake was van een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers voor juni 2013. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het bewijs van de bewuste aanvaarding van die aanmerkelijke kans bij verdachte ontbrak.
De rechtbank overweegt als volgt.
Hoewel verdachte voor zichzelf een maandelijks salaris van € 3.300,- had vastgesteld voor zijn werkzaamheden voor [uitzendbureau 1 B.V.] , bedeelde hij zichzelf in de praktijk sinds begin 2013 maandelijks structureel een aanzienlijk hoger bedrag toe. Zijn boekhouder heeft verdachte hierop aangesproken en hem gewaarschuwd dat [uitzendbureau 1 B.V.] dergelijke grote uitgaven niet kon dragen. Ook heeft hij hem erop geattendeerd dat de belastingen betaald moesten worden. De boekhouder deed namens [uitzendbureau 1 B.V.] immers steeds de nodige belastingaangiftes, maar betaling door verdachte bleef uit. Zelfs dwangbevelen vanuit de Belastingdienst zorgden er niet voor dat verdachte tot betaling overging. Verdachte onttrok dus reeds vanaf begin 2013 willens en wetens feitelijk geld aan de boedel. Gegeven de solvabiliteit van de onderneming en de ontvangen waarschuwingstekens bestond reeds vanaf dat moment de aanmerkelijke kans dat verdachte met zijn handelwijze aanstevende op een benadeling van schuldeisers en daarmee een faillissement. Ook volgt hieruit dat verdachte deze kans ook toen reeds bewust aanvaardde. Voor de vereiste voorzienbaarheid hiervan is onder de gegeven omstandigheden niet relevant per welke datum de schuldeisers feitelijk aan de bel trokken.
De stelling dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [uitzendbureau 1 B.V.] door zijn handelen zou failleren en schuldeisers zouden worden benadeeld niet bewust heeft aanvaard, komt dus niet overeen met de hiervoor beschreven gang van zaken. Onder voornoemde omstandigheden is dan ook vanaf 1 januari 2013 voldaan aan het vereiste oogmerk van artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht.
Daar komt bij dat de situatie na juni 2013 nog ernstiger werd. Verdachte ging onverkort door met het welbewust onttrekken van forse bedragen voor privégebruik uit zijn onderneming. Voor zowel zijn boekhouder als zijn werknemers was verdachte niet meer bereikbaar. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij vanaf medio 2013 er de brui aan gaf en feitelijk vluchtte. Naast het niet betalen van zijn schuldeisers stopte verdachte nu ook met de betaling van de salarissen van zijn werknemers. Tot aan de datum van faillissement is verdachte echter wel doorgegaan met het onttrekken van geldbedragen voor privédoeleinden aan de bedrijfsrekeningen van [uitzendbureau 1 B.V.] . Het vereiste oogmerk was derhalve vanaf juni 2013 tot het faillissement in nog verder versterkte mate aanwezig. Het verweer dat verdachte dacht en mocht denken dat het allemaal nog goed zou komen, doordat hij nieuwe klanten of buitenlandse investeerder zou kunnen aantrekken, is in dit licht bezien op geen enkele wijze concreet gemaakt en kan daarom geen stand houden.
Gelet op het voorgaande heeft verdachte in de periode van 1 januari tot 3 december 2013, oogmerk in de zin van voorwaardelijk opzet gehad op het faillissement van [uitzendbureau 1 B.V.] en de benadeling van schuldeisers.
4.4.2
Horen curator als getuige
De raadsvrouw heeft de rechtbank, indien voorbij zou worden gegaan aan het door haar opgeworpen verweer ten aanzien van het voorwaardelijk opzet, verzocht de curator als getuige te horen, omdat de aangifte van de curator het fundament van de zaak zou vormen.
Voornoemd verzoek moet worden beoordeeld aan de hand van het zogenoemd noodzaakscriterium. De rechtbank overweegt dat de aangifte zelf geen aanleiding vormt voor het nader horen van de curator, gelet op de duidelijkheid daarvan. Uit hetgeen hiervoor onder 4.4.1 is overwogen, blijkt dat reeds sinds januari 2013 voorzienbaar was dat [uitzendbureau 1 B.V.] zou failleren en dat schuldeisers zouden worden benadeeld. Hoewel de aangifte het startpunt van deze strafzaak vormt, is het uiteindelijk aan de rechtbank om te beoordelen of het ten laste gelegde kan worden bewezen. Dat de curator heeft opgeschreven dat het faillissement sinds juni 2013 in zicht kwam, doet daar niet aan af. De rechtbank wijst het verzoek af.
4.4.3
De betalingen aan [bedrijf 2 B.V.] c.q. [persoon 3]
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van zijn privérekening op 15 juli en 28 augustus 2013 betalingen heeft gedaan aan respectievelijk [bedrijf 2 B.V.] (hierna: [bedrijf 2 B.V.] ) en [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ), eigenaar van [bedrijf 2 B.V.] . Het gaat in totaal om een bedrag van € 26.500,-. Dit totaalbedrag moet in mindering worden gebracht op het berekende bedrag aan onttrekkingen, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zowel verdachte als de begunstigde van de betalingen hebben verklaard dat beide bedragen (€ 1.500,- en € 25.000,-) moeten worden gezien als zakelijke betalingen. Bij de beoordeling hiervan valt in eerste instantie op dat de later overgelegde onderliggende facturen niet gericht zijn aan [uitzendbureau 1 B.V.] , maar aan “ [onderdeel van uitzendbureau 1 B.V.] ”. Verdachte heeft echter verklaard dat dit een onderdeel van [uitzendbureau 1 B.V.] betreft. Zelfs indien voornoemd opvallend punt zou worden gepasseerd, springt in het oog dat voornoemde facturen zijn geadresseerd aan het woonadres van verdachte. Ook is het op zijn minste opmerkelijk te noemen dat de partner van verdachte, [persoon 4] , bevriend is met [persoon 3] . Verder kunnen de op de factuur vermelde bouwwerkzaamheden niet worden gerelateerd aan de werkzaamheden van [uitzendbureau 1 B.V.] als detacheringsbureau. De betalingen ontbreken bovendien in zowel de boekhouding van [uitzendbureau 1 B.V.] als in de boekhouding van [bedrijf 2 B.V.] . [persoon 3] heeft verklaard dat de betaling van € 25.000,- moet worden aangemerkt als een zakelijke betaling, dat hij niet weet waarom deze betaling ontbreekt in de boekhouding van [bedrijf 2 B.V.] en dat hij dit zou herstellen. Onder voornoemde omstandigheden kan zijn verklaring echter onvoldoende steun bieden aan het verweer dat de betaling van € 25.000,- als een zakelijke betaling van [uitzendbureau 1 B.V.] dient te gelden. Beide bedragen zijn daarom meegenomen in de berekening van het in totaal aan de boedel onttrokken bedrag.
4.4.4
Berekening sub 1 onttrekkingen aan de boedel
Uit het voorgaande volgt dat uit de berekeningen en de onderliggende stukken blijkt dat verdachte in totaal een bedrag van € 139.097,- contant heeft opgenomen van de bedrijfsrekeningen en dat hij in totaal een bedrag van € 56.174,- heeft overgeboekt naar zijn privérekening. Daarnaast heeft hij in totaal € 50.169,- aan privébetalingen verricht van de bedrijfsrekeningen. Door deze geldbedragen aan de bedrijfsrekeningen te onttrekken heeft hij als bestuurder en feitelijk leidinggevende van [uitzendbureau 1 B.V.] , schuldeisers benadeeld.
4.4.5
Goodwill
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de contracten, die voor een bedrag van € 1,- zijn overgedragen aan [persoon 1] , geen waarde vertegenwoordigden. Het ging immers om zogenoemde nul-uren contracten die ieder moment opzegbaar waren en ook bij een eerdere overname door verdachte zijn de contracten niet tegen betaling overgenomen. De vooruitzichten in de bouw waren bovendien onzeker, terwijl de overgedragen contracten juist betrekking hadden op de beoordeling van bouwvergunningen. Niet bewezen kan worden dat de goodwill klaarblijkelijk beneden de waarde is vervreemd. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de goodwill ten tijde van de overname was verdampt.
De rechtbank overweegt het volgende.
De overgenomen contracten werden vertegenwoordigd door [persoon 1] zelf, hij was immers de enige werknemer van [uitzendbureau 1 B.V.] ten tijde van de overdracht. [persoon 1] werkte al sinds de zomer van 2012 als bouwkundig adviseur en bouwvergunningsbeoordelaar voor [uitzendbureau 1 B.V.] bij diverse gemeenten. Ook daarvoor was hij al op detacheringsbasis werkzaam voor die gemeenten, maar toen onder de onderneming BDRO. Gelet daarop viel niet te verwachten dat de contracten met [persoon 1] binnen afzienbare tijd zouden worden beëindigd. [persoon 1] was bovendien gebonden aan een concurrentiebeding dat hem verbood concurrerende werkzaamheden te verrichten buiten [uitzendbureau 1 B.V.] om. Evenmin viel dus te verwachten dat [persoon 1] binnen afzienbare tijd met zijn werkzaamheden voor de gemeenten zou stoppen. Omdat de contracten gezien het voorgaande moeten worden getypeerd als contracten die een bestendige en langdurige cashflow opleverden en het dus niet de verwachting was dat die contracten zouden worden beëindigd, doet het feit dat het nul-uren contracten betroffen, niet af aan de daaraan toe te kennen waarde. De door de FIOD geschatte waarde van € 30.000,- van deze goodwill van [uitzendbureau 1 B.V.] komt, gezien de door de FIOD overgelegde berekening, niet onredelijk voor. In ieder geval staat voor de rechtbank vast dat de contracten een zekere waarde hadden. Gelet op de verkoopprijs van de contracten (te weten € 1,-) acht de rechtbank bewezen dat de goodwill klaarblijkelijk beneden de waarde is vervreemd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 december 2013 te Zoetermeer en/of elders, als bestuurder van een rechtspersoon genaamd [uitzendbureau 1 B.V.] welke besloten vennootschap bij vonnis van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2013 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
een groot aantal goederen, te weten
  • geldbedragen (ten bedrage van ongeveer EURO 192.000) en
  • geldbedragen (ten bedrage van ongeveer EURO 50.024) en/of
althans enig(e) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken;
en
enig goed, te weten de goodwill van [uitzendbureau 1 B.V.] klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 (zes) voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank, uitgaande van het slagen van de door haar opgeworpen verweren, verzocht te overwegen te volstaan met de oplegging van een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit zou verdachte de mogelijkheid bieden verder te gaan op het ingeslagen ‘rechte’ pad en voor zijn kinderen te zorgen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich als bestuurder en feitelijk leidinggevende van [uitzendbureau 1 B.V.] schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Hoewel verdachte [uitzendbureau 1 B.V.] al vanaf begin 2013 in gevaar bracht met zijn handelen, onderkende hij dat zelf pas in juni 2013. Verdachte heeft verklaard dat hij sinds die tijd spreekwoordelijk zijn kop in het zand heeft gestoken. Die verklaring staat echter haaks op zijn handelen. Ook na juni 2013 bleef verdachte immers doorgaan met het onttrekken van fikse geldbedragen aan de bedrijfsrekeningen. Hij stopte zelfs met de betaling van zijn werknemers, die juist, op detacheringsbasis, de volledige inkomsten voor [uitzendbureau 1 B.V.] genereerden. Met zijn handelen heeft hij schuldeisers benadeeld. Een gevolg waarvoor de maatschappij uiteindelijk zal moeten opdraaien.
Het bewezen geachte rechtvaardigt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. De officier van justitie heeft geëist dat van die 12 maanden de helft in voorwaardelijk vorm wordt opgelegd omdat verdachte
first offenderis en de persoonlijke omstandigheden van verdachte dit toelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen zijn persoonlijke omstandigheden echter geen reden voor strafmatiging. Wel ziet zij het nut in van de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de houding van verdachte gedurende het plegen van het feit kan er niet vanuit worden gegaan dat verdachte niet opnieuw in de fout zal gaan.
De rechtbank heeft er kennis van genomen dat verdachte gezien zijn zogenoemde strafblad als
first offendermoet worden beschouwd. Dat staat echter in schril contrast met het feit dat verdachte klaarblijkelijk enkel oog heeft gehad voor zijn eigen financiële gewin. Verdachte heeft bewust en gedurende langere tijd zijn eigen onderneming leeggehaald. Een korter voorwaardelijk deel dan geëist acht de rechtbank daarom passend. Zij zal dan ook – in het nadeel van verdachte – afwijken van de eis van de officier van justitie.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 343 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon een goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd
en
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed klaarblijkelijk beneden de waarde vervreemd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.C. Jongeneel, voorzitter,
mrs. P.J. van Eekeren en M.E. Hinskens- van Neck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Flikkenschild, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 maart 2016.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift te weten een vonnis van Rechtbank Den Haag van 3 december 2015, DOC-001, pagina 29
3.Een geschrift te weten een uittreksel uit het KvK register, DOC-001, pagina 31 en pagina 35. Een geschrift, te weten een afschrift van het bedrijfsprofiel van [uitzendbureau 1 B.V.] van de Kamer van Koophandel.
4.G-01-01, G-02-01.en G-05-01.
5.Een geschrift, te weten een aangifte van de curator (hierna: de aangifte), DOC-001, pagina 6. AMB-002, pagina 5. Een geschrift, te weten een akte van bedrijfsoverdracht d.d. 1 september 2013, G02-01, bijlage 2, pagina 1-7. Een geschrift, te weten een beëindigingcontract betreffende [persoon 1] , G02-01, bijlage 3, pagina 1-5. De aangifte, DOC-001, pagina 12.
6.Een geschrift, te weten een brief behorende bij het faillissementsverslag van de curator, DOC-001- pagina 59 e.v.)
7.Een geschrift, te weten een e-mailbericht van verdachte gericht aan de curator d.d. 15 juli 2015, DOC-006, pagina 2 en 3. Een ter terechtzitting door verdachte afgelegde verklaring d.d. 3 maart 2016. V-01-01. V01-02.
8.De aangifte, DOC-001, pagina 9. Een geschrift, te weten een overzicht crediteurenlijst, DOC-001, pagina 63 e.v.
9.Een geschrift, te weten een brief van de Belastingdienst te Den Haag d.d. 11 december 2013, betreffende een overzicht van de belastingschuld van [uitzendbureau 1 B.V.] , DOC-001, pagina 122. Een geschrift, te weten een brief van de Belastingdienst te Den Haag d.d. 6 januari 2014, betreffende een overzicht van de belastingschuld van [uitzendbureau 1 B.V.] , DOC-001, pagina 128.
10.Een geschrift, te weten een overzicht van betalingen betreffende de Belastingdienst, DOC-007.
11.G-05-01.
12.Overzicht ontvangsten en uitgaven per maand [uitzendbureau 1 B.V.] , DOC-008
13.De aangifte, DOC-001, pagina 6-12. V01-01
14.AMB-004c.AMB-013.
15.AMB-002, met bijlagen, pagina 1-7. AMB-002a, met bijlagen, pagina 1-6.AMB-003a, met bijlagen, pagina 1-8. AMB-003, met bijlagen, pagina 1-3. Een geschrift, te weten overzicht van privébetalingen per pin en via de bank gespecificeerd per maand, DOC-010, pagina 1-10. Een geschrift, te weten een overeenkomst tussen ABN AMRO en verdachte met betrekking tot rekeningnummer [rekeningnummer 1] , DOC-004, p. 1. Een geschrift, te weten bankafschriften van ABN AMRO bank op naam van rekeningnummer van verdachte, DOC-005, pagina 1 e.v. AMB-013.
16.AMB-009. Een geschrift, te weten een overzicht pinbetalingen vanaf de rekeningen van [uitzendbureau 1 B.V.] voor privédoeleinden, DOC-010. AMB-013.
17.De aangifte, DOC-001, pagina 12.