ECLI:NL:RBAMS:2016:2031

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2016
Publicatiedatum
11 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6822
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en redelijkheid van begunstigingstermijn bij overtreding van de Verordening op het binnenwater 2010

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij haar een last onder bestuursdwang was opgelegd vanwege het ontbreken van een geldig vignet op haar pleziervaartuig. Verweerder had eiseres gelast om binnen zeven dagen het vaartuig van een geldig vignet te voorzien, maar eiseres stelde dat deze termijn onredelijk kort was. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de begunstigingstermijn van zeven dagen voldoende was. De rechtbank overwoog dat het hier ging om een pleziervaartuig dat niet dagelijks werd gebruikt en dat de veronderstelling van verweerder dat eiseres haar vaartuig ten minste twee keer per week controleerde, niet realistisch was. Bovendien was er geen noodzaak gebleken om de termijn te verkorten ten opzichte van eerder beleid, waarbij een langere termijn werd gehanteerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/6822

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: I.J.H. Bouwman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.B. Tubbing).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres onder aanzegging van bestuursdwang gelast om binnen zeven dagen het vaartuig ‘ [naam] ’ te voorzien van een geldig en juist vignet.
Bij besluit van 25 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. H. Martens, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1.
Op 22 juni 2015 is bij een controle door Waternet gebleken dat het vaartuig van eiseres, ‘ [naam] ’, was afgemeerd zonder dat het was voorzien van een duidelijk zichtbaar aangebracht, geldig en juist vignet. Naar aanleiding van deze constatering heeft verweerder bij het primaire besluit eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd in verband met het overtreden van artikel 2.5.1, eerste lid, van de Verordening op het binnenwater 2010 (hierna: de Vob 2010). Eiseres is gelast om binnen zeven dagen het vaartuig te voorzien van een geldig en juist vignet.
1.2.
Omdat eiseres niet binnen de begunstigingstermijn aan de last had voldaan, is het vaartuig op 1 juli 2015 verwijderd en in bewaring genomen. Eiseres heeft op 17 juli 2015 haar vaartuig opgehaald en de kosten van bestuursdwang ten bedrage van € 232,40 voldaan.
1.3.
Tegen het primaire besluit heeft eiseres op 28 juli 2015 bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2.1.
Op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de Vob 2010 is het verboden pleziervaartuigen welke in openbaar water worden gehouden, af te meren dan wel te gebruiken zonder dat zij zijn voorzien van een op het vaartuig duidelijk zichtbaar aangebracht geldig en juist vignet dat voor dat vaartuig op grond van de Binnenhavengeldverordening van gemeentewege is verstrekt.
2.2.
Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur voert.
2.3.
Op grond van artikel 5:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omschrijft de last onder bestuursdwang de te nemen herstelmaatregelen. De last onder bestuursdwang vermeldt op grond van het tweede lid de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt de last onder bestuursdwang bekend gemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
2.4.
Op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
3.1.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze in te dienen. Indien verweerder niet meteen de last onder dwangsom had opgelegd, maar eerst zijn voornemen kenbaar had gemaakt, dan was het opleggen van een last onder bestuursdwang volgens eiseres niet nodig geweest, omdat zij dan direct een vignet zou hebben aangebracht.
3.2.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 4:8, van de Awb volgt dat verweerder in bepaalde gevallen, voordat een besluit wordt genomen, eerst een voornemen tot het nemen van dat besluit aan de burger kenbaar moet maken. Die burger kan dan een zienswijze indienen, waarna verweerder de aspecten die de burger naar voren heeft gebracht in haar besluitvorming kan betrekken. Het uitgangspunt van dit artikel is wel dat het horen van die burger zinvol moet zijn en moet kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de besluitvorming. Het artikel strekt er niet toe om burgers in staat te stellen geconstateerde overtredingen alsnog op te heffen. In dit geval heeft Waternet geconstateerd dat het vaartuig van eiseres was afgemeerd zonder dat het was voorzien van een geldig vignet. Dit was een eenvoudige vaststelling dat een wettelijke regel niet was nageleefd. Voor de juistheid van die vaststelling (die door eiseres ook niet is betwist) was het niet nodig om eerst de zienswijze van eiseres te vragen. De beroepsgrond faalt daarom.
4.1.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat het vaartuig ‘ [naam] ’ op haar naam staat geregistreerd waardoor het makkelijker was geweest om telefonisch contact met haar op te nemen, dan wel het primaire besluit aan haar woonadres toe te sturen.
4.2.
Voor zover eiseres heeft betoogd dat het primaire besluit niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, omdat het niet aan haar is toegezonden, overweegt de rechtbank dat bekendmaking van besluiten op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, in beginsel geschiedt door toezending of uitreiking aan een belanghebbende, in dit geval eiseres. Indien een besluit niet door toezending of uitreiking kan worden bekendgemaakt, geschiedt bekendmaking ingevolge het tweede lid op een andere geschikte wijze. De rechtbank stelt vast dat er geen binnenhavengeldvignet, op het pleziervaartuig van eiseres aanwezig was, waardoor geen koppeling kon worden gemaakt met een bij dat pleziervaartuig behorende vignethouder. Verweerder heeft verder ter zitting toegelicht dat hij niet enkel met een bootnaam de (adres)gegevens van eiseres op betrouwbare wijze in zijn systeem kan achterhalen, hetgeen niet door eiseres is betwist. Derhalve kon verweerder het primaire besluit niet aan eiseres toezenden. Bedenkmaking van het primaire besluit door middel van aanplakking op het vaartuig was dan ook naar het oordeel van de rechtbank de geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:41, tweede lid, van de Awb om het besluit aan eiseres bekend te maken. Ook deze beroepsgrond faalt.
5.1.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat een begunstigingstermijn van zeven dagen gelet op de wijze van bekendmaking, aangeplakt aan de boot, onredelijk kort is. Er was geen sprake van een gevaarlijke situatie of een andere situatie die een dermate korte begunstigingstermijn rechtvaardigt en het is volgens eiseres niet realistisch om te verwachten dat iemand elke dag bij zijn boot gaat kijken.
5.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van een eigenaar van een pleziervaartuig mag worden verwacht dat hij ten minste twee keer in de week toezicht houdt op zijn vaartuig. Nu het bovendien binnen 24 uur mogelijk is om een binnenhavengeldvignet te verkrijgen en dit vervolgens op het vaartuig te plakken, acht verweerder de gegeven begunstigingstermijn ruim voldoende om aan de last te voldoen en derhalve niet onredelijk.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat de begunstigingstermijn van zeven dagen in dit geval redelijk was en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een pleziervaartuig dat niet dagelijks als vervoermiddel wordt gebruikt, maar eerder dient ter recreatie en dus voor sporadischer gebruik, veelal in de weekenden. De veronderstelling van verweerder dat van eiseres mag worden verwacht dat zij ten minste twee keer in de week haar pleziervaartuig controleert, acht de rechtbank daar niet bij passen en niet realistisch. Verder is ter zitting door verweerder bevestigd dat volgens eerder, inmiddels gewijzigd, beleid in gevallen als deze eerst een waarschuwing werd gegeven met een termijn van vier weken en vervolgens een last onder bestuursdwang op werd gelegd met een begunstigingstermijn van 48 uur. De achtergrond en de noodzaak om in het nieuwe beleid de (totale) termijn te verkorten naar een week, in plaats van een naar het oordeel van de rechtbank meer realistischere termijn van bijvoorbeeld twee weken, is de rechtbank niet gebleken. Het dossier biedt evenmin aanknopingspunten om te veronderstellen dat de openbare orde zich zou verzetten tegen een langere termijn dan die welke door verweerder is opgelegd. Gegeven deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een begunstigingstermijn van zeven dagen voldoende was. De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu niet valt in te zien hoe verweerder het gebrek zal kunnen herstellen. De rechtbank zal het primaire besluit dan ook herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1488,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1488,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.