ECLI:NL:RBAMS:2016:2158

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2406
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor de (her)bouw van een schoolgebouw in Amsterdam

Op 14 april 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de (her)bouw van een schoolgebouw. Verzoekers, bewoners van een nabijgelegen straat, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Noord van de gemeente Amsterdam, dat op 4 april 2016 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het oprichten van een schoolgebouw aan de [straat]. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure correct is gevolgd en dat het bestreden besluit is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de bouwhoogte van het nieuwe schoolgebouw, dat op het hoogste punt 12,56 meter zal zijn, niet in strijd is met de omgeving, aangezien het gebouw qua volume gelijk is aan het oude schoolgebouw maar minder ruimte in beslag neemt en verder van de straat is geplaatst. Verzoekers hebben bezwaren geuit over de ruimtelijke inpassing en verkeersoverlast, maar de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat deze bezwaren niet voldoende onderbouwd zijn. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, wat betekent dat de vergunninghouder gebruik mag maken van de verleende omgevingsvergunning. De eerdere schorsing van een eerder besluit staat hieraan niet in de weg, omdat het om een nieuwe aanvraag gaat die op basis van andere wettelijke bepalingen is beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/2406

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2016 in de zaak tussen

[naam] en [naam] , te Amsterdam, verzoekers

en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Noord, gemeente Amsterdam Noord,verweerder,
(gemachtigde: mr. P. Nooij).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [bedrijf] te Vuuren (verder [bedrijf] of vergunninghouder) en de [naam school] Scholengroep ( [naam school] ) (eindgebruiker) (gemachtigde: mr. I.H. van den Berg).

Procesverloop

Verweerder heeft na een zienswijze procedure bij besluit van 4 april 2016 (het bestreden besluit) een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een schoolgebouw.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (AMS 16/2408), en het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2016. Verzoekers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Aan de zijde van [naam school] is nog verschenen [betrokkene] en aan de zijde van [bedrijf] [vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Het gaat in deze zaak om de (her)bouw van [naam school] aan de [straat] . Verzoekers wonen in een dwarsstraat van de [straat] vlakbij de geplande school. Het oude schoolgebouw is ongeveer vijf jaar geleden gesloopt vanwege de aanwezigheid van asbest. Thans is de school gevestigd in een tijdelijke huisvesting aan de [straat] .
3.1
Op 5 januari 2016 heeft [bedrijf] een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning voor het terrein aan de [straat] voor het oprichten van een gebouw met bestemming ervan tot school. De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten “bouwen” en “gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met ruimtelijke regels”. Verweerder heeft na het ontwerpbesluit van 1 februari 2016 ter inzage te hebben gelegd, waarop door onder andere verzoekers zienswijzen zijn ingediend, het thans bestreden besluit genomen en de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
3.2
Het thans bestreden besluit is een beslissing op een tweede aanvraag over de (her)bouw van [naam school] aan de [straat] . Bij de eerste aanvraag heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend, welk besluit is gehandhaafd in de beslissing op bezwaar. De afwijkingen van het bestemmingsplan heeft verweerder aangemerkt als een geval als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor), bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4. Ook wel genoemd de “kruimelgevallen regeling”. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in de uitspraken van 9 november 2015 (AMS 15/5764) en 24 december 2015 (AMS 15/8144) echter overwogen dat de afwijkingen (het gaat om een overschrijding van de maximale bouwhoogte met ruim acht meter), geen “kruimelgevallen” zijn als bedoeld in genoemde bepaling van het Bor. Volgens deze voorzieningenrechter dient een dergelijk afwijking van het bestemmingsplan te worden voorbereid met de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure en voorzien te worden van een goede ruimtelijke onderbouwing. De voorzieningenrechter heeft daarom bij wijze van voorlopige voorziening de omgevingsvergunning geschorst. Het beroep (AMS 15/8281) tegen de beslissing op bezwaar van 15 december 2015 staat geagendeerd op de zitting van 19 mei 2016 en zal worden behandeld door een meervoudige kamer van deze rechtbank. Het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening hangt samen met het beroep (16/2408) van verzoekers tegen het besluit van 4 april 2016. Ter zitting is afgesproken dat het beroep (16/2408) tegen het thans bestreden besluit ook op de zitting van 19 mei 2016 zal worden behandeld.
3.3
Verweerder heeft in het thans bestreden besluit overwogen dat het plan afwijkt van het bestemmingsplan “Buikslotermeer II” wat betreft de bouwhoogte. De maximale toegestane bouwhoogte is 4 meter, in het plan wordt dat op het hoogste punt 12,56 meter. Voorts is het gebruik van de gronden in strijd met de ruimtelijke regels omdat het gedeeltelijk op gronden met bestemming Groen-2 is gesitueerd. Verweerder heeft besloten een omgevingsvergunning te verlenen omdat het plan (inmiddels) van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het bepaalde artikel in 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft verder in afwijking van artikel 6.1, tweede lid, onder b, van de Wabo besloten om met toepassing van artikel 6.2 te bepalen dat dit besluit in werking treedt de dag na bekendmaking.
3.4
Het bouwplan komt er op neer dat op het perceel waar destijds de oude [naam school] stond een nieuwe [naam school] wordt gebouwd. Er is volgens de ruimtelijke onderbouwing gekozen voor de vorm van meerlaagse nieuwbouw met lessenaarsdak op een beperkter aantal vierkante meters dan het oude eenlaagse gebouw. Het nieuwe bouwplan is qua volume gelijk aan het oude gebouw maar wel hoger, neemt minder ruimte in beslag en is naar achter op het perceel geplaatst richting [adres] , waardoor er een grotere speelruimte voor de kinderen ontstaat dan voorheen. Door het meer naar achter verplaatsen van het bouwplan ontstaat ook meer afstand tot de woningen van direct omwonenden, aldus de ruimtelijke onderbouwing.
4.1
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verweerder de procedure heeft gevolgd zoals voorgeschreven in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, van de Wabo en dat het besluit is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing. Dit komt overeen met wat de voorzieningenrechter in de eerdere procedures genoemd onder rechtsoverweging 2.1 heeft overwogen.
4.2
Verzoekers voeren aan dat het plan uit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt niet acceptabel is. Het gaat hier volgens verzoekers om een kleinschalige buurt waar nu een enorm gebouw in komt te staan, waardoor er een verstoring optreedt in de hoog- en laagbouw. Verzoekers verwijzen naar de door hen overgelegde foto’s van de buurt en de plek waar de school gaat komen. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt. In de “Ruimtelijke Onderbouwing nieuwbouw [naam school] ” staat over de bouwhoogte dat de hoogte van het gebouw op het hoogste punt 12.56 meter bedraagt. Het gaat om een bouwplan bestaande uit twee bouwlagen met een lessenaarsdak. Qua bouwhoogte sluit dit aan bij de bouw van het naastgelegen nieuwe [naam school] dat een maximale bouwhoogte van 15 meter zal krijgen en bij de aan de andere kant naastgelegen gymzaal die tien meter hoog is. De nieuwe [naam school] komt daar als gebouw tussenin en wijkt volgens de ruimtelijke onderbouwing niet af van de gebouwen in de directe omgeving. Het bouwplan neemt minder vierkante meters in beslag en is naar achter gesitueerd. Daardoor ontstaat meer open ruimte tussen het schoolgebouw en de [straat] . Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting nog opgemerkt dat de woningen in de buurt zo’n tien meter hoog zijn wat niet veel afwijkt van de bouwhoogte in de omgeving. Hiermee is voldoende onderbouwing gegeven voor de ruimtelijke en stedenbouwkundige inpasbaarheid van het bouwplan. Het standpunt van verzoekers slaagt dan ook niet.
4.3
Ten aanzien van het bezwaar van verzoekers dat het bestemmingsplan in 2013 is vastgesteld met de toegestane bouwhoogte van vier meter, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft toegelicht dat in het bestemmingsplan niet geanticipeerd is op gewenste ruimtelijke en stedenbouwkundige inzichten voor eventuele nieuwbouw van de school, maar dat er louter een weergave van de toen bestaande situatie in is opgenomen. Voorts is met de procedure die verweerder nu heeft gevolgd, juist de mogelijkheid gegeven om op grond van een goede ruimtelijke onderbouwing te kunnen afwijken van het bestemmingsplan.
4.4
Verzoekers hebben voorts bezwaren geuit ten aanzien van de verkeersoverlast die het bouwplan zal meebrengen. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat uit het dossier blijkt dat er ook op dit moment al door bewoners wordt geklaagd over de verkeers- en parkeersituatie. Verzoekers hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat deze situatie het gevolg is van het voorliggende bouwplan. Het gaat hier om de ruimtelijke gevolgen van de nieuwbouw van [naam school] . De huidige tijdelijke [naam school] zit echter nu ook al even verderop in de [straat] . Er is geen uitbreiding van het leerlingenaantal te verwachten. Evenmin zal er een uitbreiding van het lerarenbestand plaatsvinden. Verzoekers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de door hen verwachte verkeersoverlast het gevolg is van het bouwplan in verband met de nieuwbouw van de school.
4.5
Het enkele standpunt van verzoekers dat er geen alternatieven zijn onderzocht door verweerder kan niet tot het door hen beoogde resultaat leiden. Nog daargelaten dat verzoekers hun standpunt niet verder hebben onderbouwd, dient verweerder volgens vaste jurisprudentie te beslissen omtrent een bouwplan, zoals het is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is echter niet gebleken.
4.6
De gestelde waardedaling van de woning van verzoekers, nog daargelaten of dit aan het bouwplan in de weg kan staan, hebben zij niet onderbouwd.
4.7
De voorzieningenrechter is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat het bestreden besluit in beroep zal kunnen stand houden. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding een voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal dan ook worden afgewezen.
4.8
Dit betekent dat naar voorlopig oordeel vergunninghouder gebruik mag maken van de thans verleende omgevingsvergunning. De eerder uitgesproken schorsing van het besluit van 15 december 2015 staat daaraan niet in de weg. Het gaat hier immers om een nieuwe aanvraag die is beoordeeld op grond van een andere wettelijke bepaling en een andere procedure.
5. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2016.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Coll: JvB