ECLI:NL:RBAMS:2016:2311

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
C/13/605625 / KG ZA 16-381
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van eis tot verwijdering van informatie uit strafrechtelijke onderzoeken op een misdaadwebsite

In een kort geding dat op 4 april 2016 werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft de Staat der Nederlanden (Openbaar Ministerie) een vordering ingediend tegen een gedaagde die informatie over strafrechtelijke onderzoeken op zijn misdaadwebsite had geplaatst. De Staat verzocht om de gedaagde te veroordelen tot het verwijderen van deze informatie en om deze gedurende zes maanden verwijderd te houden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de Staat toegewezen, waarbij werd overwogen dat de publicatie van de documenten de waarheidsvinding in de strafzaken 'Passage' en 'Vandros' zou kunnen schaden. De gedaagde voerde verweer en stelde dat zijn recht op vrijheid van meningsuiting in het geding was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van een eerlijk strafproces zwaarder woog. De gedaagde werd veroordeeld tot het verwijderen van de informatie en het verbod om deze informatie opnieuw te publiceren. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter achtte de vorderingen van de Staat niet disproportioneel en legde dwangsommen op voor het geval de gedaagde zich niet aan het vonnis zou houden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/605625 / KG ZA 16-381 MvW/BB
Vonnis in kort geding van 4 april 2016
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Openbaar Ministerie),
zetelende te Den Haag,
eiseres bij dagvaarding van 4 april 2016,
advocaat mr. W. Heemskerk te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. van Veen te Utrecht.
Partijen zullen hierna de Staat en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van 4 april 2016 heeft de Staat verzocht om de behandeling van de zaak achter gesloten deuren te laten plaatsvinden omdat voorkomen moet worden dat verdere publiciteit een goede rechtspleging nog verder zal schaden. [gedaagde] heeft hier verweer tegen gevoerd, waarna de voorzieningenrechter het verzoek van de Staat heeft afgewezen. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de Staat niet dan wel onvoldoende heeft beargumenteerd hoe hetgeenin deze zaak zal worden besprokende goede rechtspleging kan schaden.
1.2.
Vervolgens heeft de Staat gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat zij haar vordering ter zitting heeft aangepast, in die zin dat zij de gevorderde voorzieningen voor de duur van zes maanden wenst. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. De Staat heeft producties in het geding gebracht en haar standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnota. Bijlage 1 bij deze pleitnota is eveneens aan dit vonnis gehecht. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 4 april 2016 de beslissing gegeven. Daarbij is aan partijen medegedeeld dat de uitwerking zal volgen op 18 april 2016. Het onderstaande betreft die uitwerking.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van de Staat: mr. S. Tammes, officier van justitie, mr. F. Posthumus, advocaat-generaal, met mr. Heemskerk;
aan de zijde van [gedaagde] : [gedaagde] met mr. Van Veen.

2.De feiten

2.1.
De Staat is in 2006 een onderzoek met de naam ‘Passage’ gestart. Dit onderzoek heeft betrekking op zeven liquidaties en vijf pogingen dan wel voorbereidingshandelingen daartoe. In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 januari 2013 -in eerste aanleg- een aantal veroordelingen uitgesproken. Thans is de zaak in hoger beroep aanhangig bij het gerechtshof te Amsterdam.
2.2.
In 2014 is de Staat een onderzoek met de naam ‘Vandros’ gestart. Dit onderzoek is gericht tegen [naam] (hierna: [naam] ). Aanleiding voor dit onderzoek was dat zich in 2014 een kroongetuige heeft gemeld en dat de twee zussen en een ex-vriendin van [naam] belastende verklaringen hebben afgelegd. Dit onderzoek bevindt zich nog in de voorbereidende fase. De processen-verbaal van de verklaringen van de zussen en de ex-vriendin van [naam] maken ook onderdeel uit van het strafdossier in de zaak ‘Passage’.
2.3.
[gedaagde] heeft een misdaadwebsite met de naam http://vlinderscrime.nl. Op 3 en 4 april 2016 heeft [gedaagde] verschillende documenten uit de onder 2.1 en 2.2 vermelde strafrechtelijke onderzoeken op http://vlinderscrime.nl geplaatst. Het gaat kort gezegd om:
  • verhoren van [naam] d.d. 10 en 17 februari 2016;
  • getuigendossier van één van de zussen van [naam] met processen-verbaal aangaande ter beschikking gestelde documenten en digitale opnamen;
  • processen-verbaal getuigenverhoren van de zussen en ex-vriendin van [naam] ;
  • brieven van het Openbaar Ministerie d.d. 26 en 31 maart 2015.
Een overzicht van de door [gedaagde] op zijn website geplaatste documenten heeft de Staat als productie 1 aan haar pleitnota gehecht.

3.Het geschil

3.1.
De Staat vordert, na eiswijziging, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren, [gedaagde] te veroordelen om gedurende zes maanden alle, althans door de voorzieningenrechter nader te bepalen, informatie uit de strafrechtelijke onderzoeken ‘Passage’ en ‘Vandros’ van de website http://vlinderscrime.nl te verwijderen en verwijderd te houden, en om hem te verbieden deze informatie en eventuele andere informatie uit beide strafrechtelijke onderzoeken op deze website of enige andere website te plaatsen of anderszins openbaar te maken of te doen maken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,= voor elk uur na betekening van dit vonnis dat [gedaagde] zich niet houdt aan dit gebod/verbod; kosten rechtens.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt voor zover van belang hierna onder de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen op grond van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek dienen te worden afgewezen omdat de Staat er geen belang (meer) bij heeft. Daartoe heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat zijn website sinds het publiceren van de documenten reeds 150.000 bezoekers heeft gehad, de documenten bij het aanklikken automatisch gedownload worden en alle media, waaronder nu.nl met 1 miljoen bezoekers per dag, er nu al de beschikking over hebben. De documenten zijn dus al openbaar, aldus [gedaagde] .
Dit primaire verweer slaagt niet. Vaststaat dat de door [gedaagde] gepubliceerde documenten niet eerder in deze vorm in de openbaarheid zijn gebracht, in die zin dat deze documenten in deze vorm (nog) niet voor het publiek toegankelijk waren. De verklaringen van de zussen en de ex-vriendin van [naam] zijn weliswaar onderdeel van de ‘Passage-zaak’ en zijn bij de behandeling van die zaak gedeeltelijk aan de orde geweest, maar de volledige inhoud, zoals door [gedaagde] gepubliceerd, is niet naar buiten gebracht. De ‘Vandros-zaak’ is nog in de voorbereidende fase, zodat de verklaringen van de zussen en de ex-vriendin van [naam] in die zaak nog in het geheel niet in het openbaar aan de orde zijn geweest. Ten slotte staan de verhoren van [naam] onder ‘embargo’ en deze zijn dan ook tot op heden niet naar buiten gebracht. Verder kan het zo zijn dat de website van [gedaagde] sinds het publiceren van de documenten reeds veelvuldig is bezocht en dat daarmee de documenten reeds in het bezit zijn van veel mensen, maar dat betekent nog niet dat de gevraagde voorzieningen niet effectief kunnen zijn. Niet gezegd is immers dat door alle bezoekers van de website van [gedaagde] ook alle documenten zijn bewaard en gelezen. Daarnaast heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat als hij in de toekomst de beschikking krijgt over andere informatie uit de strafrechtelijke onderzoeken ‘Passage’ en ‘Vandros’ hij die ook zal publiceren als hij dat relevant acht. Bovendien kan een eventueel gebod tot verwijdering en verbod tot verdere openbaarmaking van informatie uit voornoemde strafrechtelijke onderzoeken als signaal voor anderen fungeren.
Gelet op de aard van de zaak is ook de spoedeisendheid gegeven.
4.2.
[gedaagde] heeft vervolgens een beroep gedaan op zijn recht op vrijheid van meningsuiting. Volgens [gedaagde] moet hij als misdaadjournalist (en waakhond van de samenleving) de door hem geplaatste documenten kunnen publiceren om de samenleving te informeren over de onderwereld en met name de persoon [naam] . Hij heeft daarbij tevens te kennen gegeven dat hij de stukken heeft gepubliceerd om een primeur te hebben.
4.3.
[gedaagde] heeft met recht aangevoerd dat een toewijzing van de vorderingen een beperking zou inhouden van het in artikel 10 lid 1 EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden) vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijke beperking is ingevolge artikel 10 lid 2 EVRM slechts toegestaan, indien deze bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de in artikel 10 lid 2 genoemde belangen, waaronder het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of rechten van anderen. Daarnaast dient een dergelijke beperking proportioneel te zijn. Bij de beantwoording van de vraag of aan deze voorwaarden is voldaan dienen alle omstandigheden van het betrokken geval in ogenschouw te worden genomen.
4.4.
De Staat heeft zich op het standpunt gesteld dat een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] noodzakelijk is ter bescherming van de strafrechtelijke waarheidsvinding en zo nodig de veiligheid van de betrokken getuigen.
De voorzieningenrechter acht het standpunt van de Staat juist. Daarbij is in aanmerking genomen dat de Staat onweersproken heeft gesteld dat in zowel de Passage-zaak als de Vandros-zaak nog vele getuigen zullen worden gehoord en het aannemelijk is dat kennisname van de inhoud van de door [gedaagde] gepubliceerde documenten (dat uiterst gevoelig materiaal bevat) door potentiële getuigen van invloed kan zijn op de door die getuigen af te leggen verklaringen. Om die reden worden getuigen in een strafproces ook altijd buiten elkaars aanwezigheid gehoord.
4.5.
Het belang van de Staat bij een eerlijk, ordentelijk en effectief strafproces (waarbij het om de verdenking van levensdelicten gaat waarop hoge vrijheidsstraffen staan) weegt hier zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij plaatsing van de documenten. Daarbij speelt ook mee dat, zoals de Staat terecht heeft aangevoerd, met het publiceren van de getuigenverklaringen van de zussen en ex-vriendin van [naam] hun veiligheid mogelijk in het geding komt. Verder is van belang dat [gedaagde] ervoor heeft gekozen om de vertrouwelijke documenten, die hij kennelijk via een lek heeft verkregen, integraal op zijn website te plaatsen. Hij heeft dat niet gedaan om een misstand aan de kaak te stellen, maar met name om de samenleving te informeren over de persoon van [naam] en om een primeur te hebben. Dat weegt echter niet op tegen het hiervoor vermelde belang van de Staat.
4.6.
Het voorgaande leidt voorshands tot het oordeel dat [gedaagde] met het publiceren van de documenten op zijn website onrechtmatig jegens de Staat handelt.
4.7.
De gevorderde voorzieningen zijn ook niet disproportioneel, nu niet valt in te zien op welke andere minder ingrijpende wijze de Staat het belang van de waarheidsvinding op effectieve wijze zou kunnen waarborgen. Daarbij is van belang dat de Staat bij eiswijziging heeft gevorderd om de voorzieningen voor een termijn van zes maanden op te leggen, waarmee zij heeft afgezien van een absoluut verbod.
Het is overigens niet zo, dat het [gedaagde] geheel en al wordt verboden om over de strafrechtelijke onderzoeken ‘Passage’ en ‘Vandros’ te schrijven. Hij dient zich daarbij alleen te onthouden van het plaatsen van enige informatie uit die onderzoeken, zolang die informatie niet eerder langs de strafvorderlijke weg in de openbaarheid is gebracht. Dat hij met een toewijzing van de vorderingen in zijn journalistieke werkzaamheden wordt belemmerd, zoals [gedaagde] heeft gesteld, is dan ook niet aan de orde.
4.8.
Gelet op het voorgaande zijn de vorderingen als na te melden toewijsbaar. Wel zullen de dwangsommen worden gematigd en gemaximeerd als in de beslissing vermeld.
4.9.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 94,08
  • griffierecht 619,00
  • salaris advocaat
totaal € 1.529,08
In het kopstaart-vonnis dat reeds op 4 april 2016 aan partijen is afgegeven is per abuis aan proceskosten een bedrag van € 1.529,80 opgenomen, welke verschrijving bij deze hersteld wordt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om onmiddellijk na dit vonnis gedurende zes maanden alle informatie uit de strafrechtelijke onderzoeken ‘Passage’ en ‘Vandros’ zoals beschreven in bijlage 1 bij de pleitnota van de Staat, van de website http://vlinderscrime.nl te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom na betekening van dit vonnis van € 5.000,= per uur dat [gedaagde] hiermee in strijd handelt tot een maximum van € 50.000,= is bereikt,
5.2.
verbiedt [gedaagde] gedurende zes maanden na dit vonnis enige informatie uit voornoemde strafrechtelijke onderzoeken op enige website te plaatsen of deze informatie anderszins openbaar te maken of te doen maken, op straffe van een dwangsom na betekening van dit vonnis van € 5.000,= per uur dat [gedaagde] hiermee in strijd handelt tot een maximum van € 50.000,= is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.529,08,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad op alle dagen en uren,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2016. [1]

Voetnoten

1.type: BPWB