ECLI:NL:RBAMS:2016:2349

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
C/13/578810 / FA RK 14-9628
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, zorgregeling en kinderbijdrage

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 april 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen, evenals een zorgregeling en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De man verzocht de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en om de zorgregeling te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn en dat de man de kinderen elke week van vrijdag 18.30 uur tot maandag 18.30 uur bij zich heeft, met een aanvullende regeling voor de weekenden. De rechtbank heeft ook de kinderbijdrage vastgesteld, waarbij de man € 35,-- per kind per maand zal betalen aan de vrouw. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en om de zorgregeling te wijzigen afgewezen, omdat de huidige regeling goed lijkt te functioneren voor de kinderen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De verdeling van de gemeenschap van goederen is aangehouden voor een nieuwe mondelinge behandeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/578810 / FA RK 14-9628 en C/13/602154/FA RK 16-791 (HHA/SM)
Beschikking van 20 april 2016 betreffende de echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van:
[vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. S.F. Yap te Amsterdam,
tegen
[man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. C.E. van der Pas – Rutgers van der Loeff.

1.Het verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken, waaronder het op
30 december 2014 bij de rechtbank binnengekomen echtscheidingsverzoek.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 12 februari 2016.
Gehoord zijn: partijen en hun advocaten.

2.De feiten

Partijen zijn met elkaar gehuwd te [huwelijksplaats] op [datum] .
Partijen hebben tezamen de navolgende minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
Bij beschikking van de voorzieningenrechter van 3 december 2014 is voor de duur van de voorlopige voorzieningenprocedure bepaald dat:
- de kinderen van partijen aan de vrouw worden toevertrouwd;
- de vrouw uitsluitend gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning;
- de man de minderjarigen van vrijdag 19.00 uur tot maandag 19.00 uur alsmede een dag per twee weken bij zich heeft;
- de man met ingang van de datum van de beschikking € 35,-- per kind per maand zal betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen;
- het meer of anders verzochte is afgewezen.
Bij beschikking van de voorzieningenrechter van 23 december 2015 is de beschikking van
3 december 2014 gewijzigd en is, voor zover van belang:
- bepaald dat de man met ingang van 2 november 2015 € 29,-- per kind per maand zal betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen, bij vooruitbetaling te voldoen;
- het meer of anders verzochte afgewezen.

3.De verzoeken en verweren

De vrouw verzoekt de rechtbank – na wijziging van haar aanvankelijke verzoeken –:
a. de echtscheiding uit te spreken;
b. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen, [minderjarige 1] en
[minderjarige 2] , bij haar zal worden vastgesteld;
c. dat een zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij de kinderen de ene week van vrijdag
19
uur tot maandagavond 19.00 uur en de andere week van zondag 18.30 uur tot woensdag
9
uur (naar de crèche) bij de man zullen verblijven;
d. te bepalen dat de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal
bijdragen met een bedrag van € 300,-- per kind per maand;
e. dat het door de vrouw overgelegd eenzijdige ouderschapsplan wordt opgenomen in de te
wijzen beschikking;
f. te bepalen dat zij het huurrecht krijgt toe gescheiden van de woning aan de [adres 1]
.
g. de vrouw verzoekt de man, in haar brief met bijlagen van 2 februari 2016, uitdrukkelijk zijn medewerking te verlenen aan het aanvragen door de vrouw van een paspoort voor de kinderen.
Daarnaast verzoekt de vrouw in haar stuk van 2 februari 2016 om de scheiding en deling van
de tussen partijen bestaande de huwelijksgemeenschap als volgt vast te stellen:
- ten aanzien van de inboedels:
dat de inboedel in de [adres 1] aan de vrouw zal worden
toegescheiden en de inboedel in de [adres 2] en de inboedel in de
[adres 3] aan de man worden toegescheiden, zonder nadere verrekening
van de waarde;
- ten aanzien van de privérekeningen:
dat het saldo op de privérekening van de man per 30 december 2014 onbekend is, zodat ieder
van partijen de ten name van hen bestaande privé rekeningen behouden zonder nadere
verrekening van de waarde van deze rekeningen;
- ten aanzien van de gezamenlijke rekening bij de Wafa bank te Marokko:
dat deze rekening aan de man wordt toe gescheiden onder verrekening van de waarde (het
saldo per 30 december 2014);
- ten aanzien van de DUO studieschulden:
dat de man aanspraak heeft gemaakt althans behoort te maken op kwijtschelding van zijn
DUO schuld wegens het bereiken van de maximale aflosperiode van 15 jaar, zodat deze
schuld niet meer bestaat;
dat de DUO studieschuld van de vrouw zal worden toe gescheiden aan de vrouw onder
verrekening tussen partijen van de waarde van deze schuld;
- ten aanzien van de hypothecaire restschuld:
dat de hypothecaire restschuld ter zake de woning te [adres 3] door ieder van partijen zal
worden afgelost voor wat betreft het aandeel dat na verrekening voor hun rekening komt
opdat geen van partijen wordt over- of onderbedeeld en onder vrijwaring van de ander voor
dat gedeelte;
- ten aanzien van de (voorlopige) aanslag IB 2014 (productie 9 bij formulier Verdelen en
Verrekenen van de vrouw)
dat de aanslag IB 2014 (€ 1.248,--) aan de vrouw zal worden toe gescheiden onder
verrekening van de waarde;
- ten aanzien van de auto’s en motor:
dat aan de vrouw wordt toe gescheiden de Citroen C3 (maakt deel uit van de onderneming) en
dat aan de man worden toe gescheiden de Mercedes 500 (oldtimer) en de motor zonder nadere
verrekening van de waarde;
- ten aanzien van de eenmanszaak:
dat aan de vrouw wordt toe gescheiden de activa en passiva van de eenmanszaak
(tandartspraktijk) zonder nadere verrekening van de waarde, althans tegen een waarde € 0,--
zoals door de man opgenomen in het formulier verdelen en verrekenen.
De man voert geen verweer tegen het verzoek van de vrouw om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en het huurrecht van de woning aan de [adres 1] aan de vrouw toe te scheiden. Wel voert de man verweer tegen de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de kinderbijdrage, de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling, het ouderschapsplan en het voorstel van de vrouw met betrekking tot de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen en verzoekt hij de rechtbank – na wijziging van zijn aanvankelijke verzoeken – bij wijze van zelfstandige verzoeken:
-
primair: te bepalen dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw en dat [minderjarige 2] haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij hem;
subsidiair: te bepalen dat [minderjarige 2] haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw en dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij hem;
- de bestaande zorgregeling vast te leggen, inhoudende dat de kinderen bij hem zijn: de ene week van vrijdag 19.00 uur tot maandag 19.00 uur, en de andere week van vrijdag 19.00 uur tot dinsdag 19.00 uur, alsmede de helft van alle toekomstige schoolvakanties en dat de kinderen de overige tijd bij de vrouw doorbrengen;
- te bepalen dat hij de kinderen op vrijdag ophaalt bij de vrouw en dat de vrouw de kinderen op maandag, respectievelijk dinsdag, bij hem ophaalt, althans dat partijen de kinderen bij elkaar ophalen;
- de vrouw te veroordelen om een bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen aan de man van € 288,--, respectievelijk € 123,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen op een door de man aan te wijzen rekening, dan wel een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;
- het door hem te overleggen ouderschapsplan op te nemen in de beschikking;
- te bepalen dat de rechtbank een verbod oplegt aan de vrouw om in geval van verhuizing verder van de man verwijderd te gaan wonen dan nu het geval is, althans dan binnen twintig minuten met de fiets en binnen twintig minuten met het OV te bereiken is, subsidiair bepaalt, meer subsidiair verstaat, dat het de vrouw slechts is toegestaan om te verhuizen, indien zij niet verder van de man zal gaan wonen dan nu, althans dan binnen twintig minuten met de fiets en binnen twintig minuten met het OV te bereiken is;
- kosten rechtens.
Daarnaast verzoekt de man de rechtbank in zijn stuk van 2 februari 2016 de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen als volgt vast te stellen:
-
ieder behoudt de op zijn naam staande goederen, zijnde de woningen met de bijbehorende inboedel, met de volgende uitzondering, voor de auto en motor van de man: de man heeft geen belangstelling voor deze goederen; deze dienen aan de vrouw te worden toegedeeld; een en ander onder verrekening van de waarde;
-
de inboedel van de woning te [adres 3]: de inboedel wordt als verdeeld beschouwd met gesloten beurzen.
-
de restschuld van de woning in [adres 3]: partijen lossen ieder dat gedeelte af van deze restschuld, dat na verrekening voor hun rekening dient te komen opdat geen van partijen wordt over- of onderbedeeld en zij vrijwaren de ander voor dat gedeelte.
Op de stelling van partijen zal hierna verder worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
De Nederlandse rechter is bevoegd en het Nederlandse recht is van toepassing ten aanzien van de hierna te noemen nevenvoorzieningen, voor zover niet betrekking hebbend op het huwelijkvermogensrecht.
Op het huwelijksvermogensregime van partijen is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: Verdrag) van toepassing. Partijen hadden ten tijde van de huwelijkssluiting zowel de Nederlandse nationaliteit als de Marokkaanse nationaliteit gemeenschappelijk, zodat op grond van artikel 15 van het Verdrag niet bij een gezamenlijke nationaliteit kan worden aangeknoopt.
Gelet op het feit dat partijen hun eerste huwelijksdomicilie in Nederland hadden, is op grond van het eerste lid van artikel 4 van het Verdrag, Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. Partijen zijn dan ook in gemeenschap van goederen gehuwd.
4.2.
Niet in geschil
De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man refereert zich met betrekking tot dit verzoek aan het oordeel van de rechtbank. Nu de man geen verweer voert tegen het verzoek tot echtscheiding, is dit toewijsbaar.
Partijen hebben de rechtbank door middel van de brief van mr. Yap van 3 maart 2016 laten weten dat de man na de mondelinge behandeling alsnog zijn toestemming heeft gegeven voor de verhuizing van de vrouw en de kinderen en tevens heeft hij toestemming gegeven voor de schoolkeuze voor [minderjarige 1] voor een school in Amsterdam Zuid. Het aanvullende verzoek van de man met betrekking tot de verhuizing van de vrouw wordt dan ook ingetrokken. De rechtbank behoeft hier dan ook niet meer op te beslissen.
Gelet op het feit dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij het huurrecht van de echtelijke woning heeft opgezegd per 9 maart 2016 en zij per 1 maart 2016 elders woont, gaat de rechtbank er vanuit dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar verzoek ten aanzien van het huurrecht van de echtelijke woning. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen bij gebrek aan belang.
4.3.
De hoofdverblijfplaats
De man verzoekt de rechtbank vanwege financiële redenen om de hoofdverblijf van één van de kinderen bij hem te bepalen.
De vrouw maakt hier bezwaar tegen en verzoekt de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, omdat zij het grootste aandeel heeft in de zorg over de kinderen, de kinderen meer dan de helft van de tijd bij haar zijn en zij het merendeel van de kosten van de kinderen draagt.
De rechtbank is van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van de beide kinderen bij de vrouw dient te zijn. De enkele reden dat het vanwege financiële redenen voordeliger zou zijn om de kinderen apart te laten registreren bij de gemeentelijke basisadministratie, mag naar het oordeel van de rechtbank geen rol spelen bij de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw ten aanzien van de hoofdverblijfplaats dan ook toewijzen en het verzoek van de man afwijzen.
4.4.
De zorgregeling en het ouderschapsplan
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken ten aanzien van de invulling van de zorgregeling.
Partijen verzoeken de rechtbank ieder afzonderlijk om het door hen aan de rechtbank toegezonden ouderschapsplan aan deze beschikking te hechten. De rechtbank zal deze verzoeken echter afwijzen nu partijen geen overeenstemming hebben over de inhoud van dit ouderschapsplan.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de kinderen thans elke week vanaf vrijdag 18.30 uur naar de man gaan, waarbij de man de kinderen bij de vrouw ophaalt, tot maandag 18.30 uur, waarbij de vrouw de kinderen bij de man ophaalt, en daarnaast verblijven de kinderen om de week tot dinsdag 18.30 uur, in plaats van tot maandag 18.30 uur, bij de man.
De vrouw acht de huidige zorgregeling in strijd met een redelijke en evenwichtige zorgregeling. Met de huidige regeling zijn de kinderen gedurende de weekenden nooit bij haar. Gelet daarop verzoek de vrouw de rechtbank om de verdeling van de zorg over de kinderen anders te verdelen, waardoor zij om de week de kinderen in het weekend bij zich heeft.
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw om de huidige zorgregeling te wijzigen. Hij stelt dat hij thans om de week zorgverlof opneemt op de dinsdagen om zodoende om de week de kinderen bij zich te kunnen hebben. Het is voor hem thans niet mogelijk om de dag waarop hij zorgverlof heeft te wijzigen.
De rechtbank ziet geen aanleiding de thans lopende zorgregeling te wijzigen, nu deze regeling voor de kinderen goed lijkt te lopen en de man zijn werkdagen op deze regeling heeft afgestemd. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank het basisbeginsel dat partijen de komende jaren zoveel als mogelijk in goed overleg tot een goede zorgregeling moeten komen, waar hun beide nog erg jonge kinderen zo goed als mogelijk kunnen profiteren van de opvoeding van hun ouders, welke ouders dit nu moeten gaan organiseren vanuit hun rol als ouder en ex-partner. Daarbij blijft samenwerking ten aanzien van zaken die het gezamenlijk gezag aangaan van groot belang en het is om die reden ook bemoedigend om te zien dat ondanks een betrekkelijk eigenmachtige regievoering van de vrouw ten aanzien van de door haar gewenste verhuizing, het partijen toch gelukt is om daarover gezamenlijk tot een beslissing te komen.
Rekening houdende met de veranderingen die de kinderen de afgelopen periode hebben moeten ondergaan, is de rechtbank van oordeel dat continuïteit in de zorgregeling voor de kinderen thans van groot belang is. Overigens wil dat niet zeggen dat de rechtbank geen oog heeft voor de wens van de vrouw om ook voor de kinderen te kunnen zorgen in een vrij weekend, integendeel. Echter, gelet op de ingezette veranderingen dient dat, ook enigszins gelet op het door de man aangevoerde ten aanzien van de planning van diens werkzaamheden, te zijner tijd pas weer aan de orde te komen.
Nu de vrouw geen verweer heeft gevoerd ten aanzien van het verzoek van de man ten aanzien van de zorgverdeling tijdens de vakantie en feestdagen, zal de rechtbank bepalen dat de kinderen de helft van alle toekomstige schoolvakanties bij de man zullen doorbrengen. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen zelf in onderling overleg afspraken maken over de exacte verdeling van de zorg tijdens de schoolvakanties.
4.5.
Kinderbijdrage
4.5.1.
De behoefte
Tussen partijen is de behoefte van de minderjarigen niet in geschil. Partijen hebben aangegeven dat zij er vanuit gaan dat de behoefte van de kinderen in 2015 € 509,-- per kind per maand bedroeg, geïndexeerd en afgerond is dit in 2016 € 516,--.
4.5.2.
Draagkracht partijen
Voor het bepalen van het netto gezinsinkomen van partijen voor de berekening van de draagkracht wordt in de regel gekeken naar de middelen die de ouder(s) hebben, ten tijde van de periode waarvoor een bijdrage wordt vastgesteld. Dat wil zeggen de daadwerkelijke inkomsten uit arbeid, uitkering en/of vermogen, dan wel het in redelijkheid te verdienen inkomen, verminderd met de op dit inkomen drukkende belastingen en netto uitgaven inkomensvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, en vermeerderd met eventuele heffingskortingen die kunnen worden verzilverd door de minst verdienende partner.
De rechtbank zal voor de berekening van het netto besteedbaar inkomen van partijen slechts uitgaan van het inkomen van partijen over het jaar 2015, nu partijen van mening zijn dat de inkomsten in dit jaar het meest representatief zijn voor huidige financiële situatie van partijen.
Partijen zijn het er over eens dat de draagkracht van de vrouw dient te worden berekend aan de hand van de hand van de concept jaarstukken 2015 van haar onderneming die zij aan de rechtbank heeft overgelegd. Uit deze concept jaarstukken blijkt dat de vrouw in 2015 een de verwachten fiscale winst had van € 66.247,--.
De vrouw stelt dat de rechtbank voor de berekening van haar netto besteedbaar inkomen niet dient uit te gaan van voornoemd bedrag aan winst. Zij stelt dat de rechtbank rekening dient houden met de reserveringen welke niet van de winst kunnen worden opgenomen, zijnde de oudedagsvoorziening van de vrouw van 9,8% de winst, te weten een bedrag van € 6.445,-- volgens de jaarcijfers 2015. Tevens dient er volgens de vrouw rekening meer te worden gehouden dat zij een bedrag reserveert voor een voorziening voor werkeloosheid, bepaalde vormen van arbeidsongeschiktheid en de wachttijd. Hier voor reserveert de vrouw met
€ 750,-- per maand een depot van liquide middelen.
De man stelt dat de vrouw haar verdiencapaciteit onvoldoende benut. Zij moet volgens de man in staat worden geacht haar inkomen te vergroten met tenminste gemiddeld een halve dag per week, dus een zesde deel meer dan dat zij thans werkt. Op basis van de winstcijfers van 2015 moet er dan ook van worden uitgegaan dat de vrouw in staat moet zijn een winst te behalen van € 77.000,-- per jaar. De man stelt daarbij dat de vrouw in de komende jaren bij het aangaan van nieuwe contracten een hoger waarnemingspercentage kan bedingen, waardoor haar winst tevens zal stijgen. Ook zal het inkomen van de vrouw stijgen door de toetreding tot een maatschap. Hierdoor zullen haar inkomsten in elk geval hoger uitvallen dan het waarnemingspercentage dat zij tot nu toe ontving.
De man betwist de stelling van de vrouw dat de rechtbank bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw rekening dient de houden met een reservering voor een oudedagsvoorziening (FOR) en de extra reservering voor arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. De man betwist de noodzaak van deze voorzieningen uitdrukkelijk, afgezet tegen de onderhoudsverplichting van de vrouw jegens de kinderen. De vrouw heeft in het verleden nooit een reservering voor een oudedagsvoorziening, arbeidsongeschiktheid en/of werkloosheid in haar onderneming opgenomen, ook al was daar voldoende vermogen voor aanwezig in de onderneming.
De vrouw heeft thans bovendien twee arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die al na een maand wachttijd uitkeren. De man betwist dat er enig risico is gebleken op werkloosheid, die tot extra reservering noodzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat thans, gelet op de zorg voor de minderjarige kinderen van partijen, niet van de vrouw verwacht kan worden dat zij meer uren zal gaan werken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat zij haar verdiencapaciteit op dit moment volledig benut.
Ten aanzien van de reserveringen die de vrouw opvoert, merkt de rechtbank op dat zzp’ers, ondernemers en de dga’s op het gebied van inkomensvoorzieningen in verband met arbeidsongeschiktheid en pensioen, zo veel mogelijk gelijk worden behandeld als werknemers. Dat wil zeggen dat voor deze groep de reële lasten (incl. premies), mits redelijk, ten behoeve van deze inkomensvoorzieningen bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen in aanmerking worden genomen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het redelijk om bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw rekening te houden met de FOR-reservering van
€ 6.445,-- per jaar, zoals deze ook blijkt uit de concept jaarstukken 2015 van de vrouw.
Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat zij een tweetal arbeidsongeschiktheidsverzekeringen heeft afgesloten bij Movir waarvoor zij een bedrag van in totaal en afgerond € 192,-- per maand aan premie betaald. Daarnaast stelt de vrouw maandelijks een bedrag van € 750,-- per maand te reserveren voor arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Gelet op het feit dat de vrouw een tweetal verzekeringen heeft afgesloten bij Movir, zal de rechtbank het bedrag dat de vrouw maandelijks betaalt aan premie voor deze verzekeringen meenemen in de berekening. De reservering die de vrouw daarnaast treft voor werkeloosheid, bepaalde vormen van arbeidsongeschiktheid en de wachttijd, zal de rechtbank niet meenemen in de berekening, nu deze naar het oordeel van de rechtbank (gedeeltelijk) dubbelop is en niet mag voorgaan op de onderhoudsplicht die de vrouw heeft jegens de minderjarige kinderen van partijen.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting, het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop bedraagt het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de vrouw € 3.976,-- per maand.
Ten aanzien van de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man zal de rechtbank uitgaan van de jaaropgave van de man over het jaar 2015. Uit deze jaaropgave blijkt dat de man in 2015 een bruto inkomen had van € 36.183,--.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt het NBI van de man € 2.240,-- per maand.
Volgens de formule 70% X [NBI – (0,3 NBI + 890)] is de draagkracht van de vrouw afgerond € 1.325,-- en die van de man afgerond € 474,-- per maand.
4.5.3.
Draagkrachtverdeling
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt derhalve € 1.799,--. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel: het eigen aandeel van de man in de totale behoefte van de kinderen bedraagt dan omgerekend € 272,-- per maand en dat van de vrouw daarin bedraagt dan omgerekend € 760,-- per maand.
4.5.4.
Extra kosten en lasten
Beide partijen hebben aangevoerd dat naast de (forfaitaire) bedragen in de voornoemde formule tevens rekening moet worden gehouden met extra kosten en lasten die zij hebben.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat de rechtbank er rekening mee moet houden dat hij, ter aflossing van de restschuld (van € 52.799,--) voortvloeiende uit verkoop van de echtelijke woning, maandelijks € 250,-- moet gaan betalen aan de SNS Bank. Daarnaast stelt de man dat de rechtbank rekening dient te houden met de aflossing die hij betaalt voor zijn DUO schuld van € 111,49 per maand en de betalingsregeling die hij met Wieringa Advocaten heeft getroffen van € 50,-- voor de openstaande advocaatkosten, welke thans nog € 1.186,-- bedragen.
De vrouw verzoekt de rechtbank om aan haar zijde rekening te houden met de extra kosten die zij heeft voor kinderopvang en de aflossing van haar DUO schuld. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met kosten kinderopvang van
€ 187,13 netto per maand en een aflossing studieschuld van € 205,12 per maand.
De rechtbank zal in het hiernavolgende de verschillende posten langslopen.
Aflossing restschuld
Tussen partijen staat vast dat zij de woning in [adres 3] thans verkocht hebben en dat zij aan verkoop van die woning een restschuld over hebben gehouden van € 52.799,--. Nu partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor deze schuld en zij uiteindelijk beide hierop dienen af te lossen, zal de rechtbank bij beiden rekening houden een maandelijkse aflossing van € 250,-- op de restschuld.
Aflossing studieschuld
De vrouw stelt dat de man wellicht op korte termijn in aanmerking zal komen voor kwijtschelding van zijn studieschuld. De man betwist dit.
Nu de vrouw, in het licht van de betwisting van de man, niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de man op korte termijn in aanmerking zal komen voor kwijtschelding van zijn studieschuld en de vrouw de rechtbank eveneens verzoek rekening te houden met de aflossing van haar studieschuld, zal de rechtbank de door partijen opgevoerde aflossingen van hun studieschulden bij beiden meenemen in de berekening.
Aflossing schuld advocaat
De rechtbank is met de vrouw van mening dat de advocaatkosten van de man in het algemeen niet in aanmerking komen als bijzondere last, welke voorrang heeft boven de verplichting tot betaling van een kinderbijdrage door de man. De rechtbank ziet thans geen aanleiding om van dit standpunt af te wijken.
Kosten kinderopvang
De rechtbank acht het redelijk rekening te houden met de kosten die de vrouw maakt voor de kinderopvang van afgerond € 187,-- netto per maand, nu voldoende is komen vast te staan dat de vrouw deze last heeft, de vrouw in aanzienlijke mate activiteiten verricht om inkomen te verwerven en de hoogte en het bestaan van deze last als zodanig niet is betwist. De stelling van de man dat de vrouw deze kosten onnodig maakt, is door de vrouw betwist, maar diens stelling komt de rechtbank ook enigszins onbegrijpelijk over in het licht van de man’s stelling (zie eerder) dat de vrouw meer moet gaan werken.
Conclusie extra kosten
Gelet op het voorgaande zal aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen worden vermeerderd met een bedrag van € 361,-- en aan de zijde van de vrouw met een bedrag van
€ 455,--. Dit betekent dat de vrouw tot een bedrag van afgerond € 1.006,-- per maand kan voorzien in de behoefte van de minderjarigen en de man met een bedrag van afgerond € 221,-- per maand.
Rekening houdend met de voornoemde extra kosten bedraagt de gezamenlijke draagkracht van partijen nu € 1.227,--. Wederom dienen de kosten van de kinderen tussen de ouders te worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel: het eigen aandeel van de man in de totale behoefte van de kinderen bedraagt dan omgerekend € 186,-- per maand en dat van de vrouw daarin bedraagt dan omgerekend € 846,-- per maand.
Zorgkorting
De rechtbank zal rekening houden met een zorgkorting van 35% aan de zijde van de man. Dit houdt in dat de man recht heeft op een zorgkorting van in totaal afgerond € 362,-- per maand. Dit betekent dat in beginsel een bedrag van € 362,-- in mindering zal worden gebracht op de te betalen bijdrage, nu hiervoor gebleken is dat partijen samen over voldoende draagkracht beschikken om in de behoefte van de minderjarigen te voorzien.
Dit alles in aanmerking nemend komt de rechtbank tot het oordeel dat de man niet in staat is om enige bijdrage ten behoeve van de minderjarigen te voldoen.
4.5.5.
Het verzoek van de man
Nu de draagkracht van de vrouw € 1.006,-- per maand bedraagt en haar aandeel in de totale behoefte van de kinderen, rekening houdend met haar extra kosten, € 846,-- per maand bedraagt, heeft zij geen ruimte om een bijdrage in het de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen aan de man. De rechtbank zal het verzoek van de man daartoe dan ook afwijzen.
4.6.
Aanvraag paspoorten
De vrouw heeft de man om medewerking bij het aanvragen van de paspoorten gevraagd. De rechtbank vat dit op als een verzoek om vervangende toestemming ten behoeve van het aanvragen van paspoorten.
De man merkt op dat partijen voor het aanvragen van paspoorten voor de kinderen in overleg moeten treden. Dat is niet gebeurd. De vrouw heeft in het verleden [minderjarige 1] een aantal keer meegenomen naar het buitenland, zonder dat zij dit aan de man had laten weten. De man wil graag dat de vrouw toestemming aan hem vraagt als zij met de kinderen naar het buitenland wenst te reizen. De man stelt dat als partijen met zorg overleggen over het reizen met de kinderen naar het buitenland, hij geen enkel bezwaar heeft tegen het aanvragen van de paspoorten van de kinderen.
De rechtbank zal het verzoek ten behoeve van het verlenen van vervangende toestemming afwijzen.
Met de man is de rechtbank van oordeel dat wanneer paspoorten aangevraagd moeten worden, maar ook als er met de kinderen naar het buitenland gereisd zal worden, daarvoor de instemming van de andere ouder nodig is. Partijen dienen daarover dus tijdig overleg over te voeren zodat zij, als er geen overeenstemming kan worden bereikt alsnog, indien gewenst, vervangende toestemming via de rechtbank kunnen verkrijgen. Onvoldoende is gebleken dat thans het verlenen van vervangende toestemming voor het aanvragen van paspoorten nodig is.
4.7.
Proceskosten in de procedure met nummer C/13/578810/FA RK 14-9628
Nu er, gelet op de relatie tussen partijen, geen aanleiding bestaat af te wijken van het uitgangspunt om de kosten te compenseren, zal de rechtbank in het dictum bepalen dat elk der partijen zijn of haar eigen proceskosten draagt.
4.8.
De verdeling van de gemeenschap van goederen
4.8.1.
Peildatum omvang van de huwelijksgemeenschap
Op 30 december 2014 heeft de vrouw bij de rechtbank een echtscheidingsverzoekschrift ingediend.
De peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap is dan ook 30 december 2014, het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift.
4.8.2.
Peildatum van de waarde van de huwelijksgemeenschap
De man heeft voorgesteld 31 december 2014 te nemen met betrekking tot bepaalde bestanddelen van de gemeenschap vanwege praktisch oogpunt. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling niet aangegeven dat zij daar geen bezwaar tegen heeft.
Bij het vaststellen van de peildatum voor de waarde van tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen geldt als hoofdregel de waarde ten tijde van de (feitelijke) verdeling. Dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen of als op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet gelden. Niet is gesteld of gebleken dat partijen een andere datum zijn overeengekomen, dan wel dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet gelden. De rechtbank zal derhalve de waarde op het tijdstip van de (feitelijke) verdeling hanteren.
De peildatum van de waardering van schulden en vorderingen (waaronder saldi op bankrekeningen) is echter de datum van ontbinding van de gemeenschap, zijnde 30 december 2014. Dit uitgangspunt betekent dat inkomsten, aflossingen en stortingen gedaan vóór deze datum worden geacht te zijn ontvangen ten bate van de gemeenschap of te zijn gedaan ten laste van de gemeenschap. Deze lossen dus op in de te verdelen gemeenschap van goederen per peildatum. Ook betekent dit uitgangspunt dat inkomsten, aflossingen en betalingen gedaan ná 30 december 2014 buiten het bestek van deze procedure vallen.
4.8.3.
De omvang van de gemeenschap
Partijen zijn het er over eens dat de gemeenschap van goederen op 30 december 2014 bestond uit de navolgende goederen en schulden:

1.De inboedel van de [adres 1] ;

2.De inboedel van de [adres 2] ;
3.De inboedel van de woning aan de [adres 3] ;
4.De restschuld bij de SNS bank na verkoop van de woning van de man aan de [adres 3] ad € 52.799,--;
5.Het saldo van de rekeningen ten name van de man en de vrouw per 30 december 2014, zijnde de navolgende rekeningen:
a. Man:
- ING: [rekeningnummer 1] , betaalrekening saldo € 63,--;
- SNS: [rekeningnummer 2] ; saldo op de peildatum onbekend;
-SNS: [rekeningnummer 3] ; waarde op de peildatum onbekend;
b. Vrouw:
- ING: [rekeningnummer 4] , betaalrekening saldo € 2.870,29;
- ING: [rekeningnummer 5] , spaarrekening saldo € 78,27;
c. Man en vrouw:
- de rekening bij Wafa bank Marokko;
6.De auto ten name van de man (Mercedes S klasse, 500SEC, bouwjaar 1983, gekocht eind 2013 voor € 2.700.--, km teller: 230.221 km;
7.De motor ten name van de man (gekocht 2010 voor € 1.500,--);
8.De activa en passiva van de onderneming van de vrouw: [vrouw] tandarts; in het
bijzonder;
9.De schulden ten name van de man:
- belastingaanslag 2014;
- studieschuld DUO;
- schuld aan Wieringa advocaten € 2.646,--;
- schuld aan Ministerie van Financiën (werkgever): € 2.634,-- .
10.De schulden ten name van de vrouw:
- belastingaanslag 2014;
- studieschuld DUO.
4.8.4. De standpunten van partijen
Partijen hebben in hun stukken aan de rechtbank, ingekomen op 2 februari 2016, en in de door hen tijdens de mondelinge behandeling aan de rechtbank overgelegde pleitnota’s hun standpunten uiteengezet ten aanzien van de verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen.
Nu de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling van 12 februari 2016 onvoldoende tijd had om de voornoemde standpunten van partijen te kunnen behandelen, acht de rechtbank zich thans onvoldoende voorgelicht om de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen te kunnen vaststellen.
De rechtbank zal de verdeling van de gemeenschap van goederen (zaaknummer C/13/602154/FA RK 16-791) aanhouden teneinde een nieuwe mondelinge behandeling te plannen om de verdeling van de gemeenschap van goederen nader te behandelen.
Gelet op het voorgaande verzoekt de rechtbank partijen om uiterlijk binnen veertien dagen na heden opgave te doen van hun verhinderdata over de maanden mei, juni, juli en augustus 2016. Voor zover partijen hun standpunten ten aanzien van de (wijze van) verdeling van de gemeenschap van goederen nader wensen toe te lichten kunnen zij dit doen tot uiterlijk tien dagen vóór de nog te plannen mondelinge behandeling.
Mitsdien zal worden beslist als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak met nummer C/13/578810/FA RK 14-9628 (echtscheiding)
- spreekt de
echtscheidinguit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] op [datum] ;
- stelt de hoofdverblijfplaats van voornoemde minderjarigen vast bij de vrouw;
- bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat met ingang van heden: de man de voornoemde minderjarigen elke week vanaf vrijdag 18.30 uur tot maandag 18.30 uur bij zich heeft, waarbij de man de kinderen vrijdag bij de vrouw ophaalt en de vrouw de kinderen maandag bij de man ophaalt, en daarnaast verblijven de kinderen om de week tot dinsdag 18.30 uur, in plaats van tot maandag 18.30 uur, bij de man, waarbij de vrouw de kinderen eveneens ophaalt bij de man;
- verklaart voormelde nevenvoorzieningen, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
In de zaak met nr. C/13/602154/FA RK 16-791 (verdeling)
- bepaalt dat de (wijze van) verdeling van de gemeenschap van goederen wordt aangehouden teneinde een nieuwe mondelinge behandeling te plannen om de (wijze van) verdeling van de gemeenschap van goederen nader te behandelen en verzoekt partijen om uiterlijk binnen veertien dagen na heden opgave te doen van hun verhinderdata over de maanden mei, juni, juli en augustus 2016;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. H.P.E. Has, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.A. Marchal, griffier, op
20 april 2016. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).