ECLI:NL:RBAMS:2016:2755

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
13/728248-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en schuldheling van gestolen voertuigen

Op 10 mei 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die betrokken waren bij een beschieting van een woning in Amsterdam-Osdorp op 17 november 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten, tezamen en in vereniging, opzettelijk dreigend met een vuurwapen hebben geschoten op de woning en auto van het slachtoffer, wat hen heeft doen veroordelen voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de verdachten vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat niet kon worden bewezen dat zij opzet hadden op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de schutters er vanuit gingen dat er niemand aanwezig was in de woning op het moment van de beschieting.

Daarnaast zijn de verdachten ook schuldig bevonden aan schuldheling van twee gestolen BMW's. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten in de periode van 26 mei 2015 tot en met 17 december 2015, in Amsterdam en Amstelveen, deze voertuigen voorhanden hebben gehad, terwijl zij redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat het om door misdrijf verkregen goederen ging. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachten voor geweldsdelicten.

De rechtbank heeft de verdachten respectievelijk veroordeeld tot één en anderhalf jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van €4.597,38, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de gevangenneming van de verdachte bevolen ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/728248-15
Datum uitspraak: 10 mei 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.J. Cnossen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.P.J. van der Meij, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.primair:

hij op of omstreeks 17 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, naar de woning van die [slachtoffer] aan de [adres 1] te [plaats] is/zijn gereden en/of (vervolgens) op de woning van die [slachtoffer] , gelegen [adres 1] te [plaats] en/of op de auto van die [slachtoffer] (merk Mercedes) meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben geschoten.

(artikel 289/287/47/45 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, meermalen, althans eenmaal, geschoten op de woning van die [slachtoffer] , gelegen [adres 1] te [plaats] en/of op de auto van die [slachtoffer] (merk Mercedes).
(artikel 285/47 Wetboek van Strafrecht)

2. hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2015 tot en met 17 december 2015 te Amsterdam en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer (personen) auto's (merk BMW 3-serie, type stationwagen met vals kenteken [kenteken] en/of merk BMW-Touring 5-serie, Frans kenteken [kenteken] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

(artikel 416/47 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder
1 primairis ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Hoewel uit het dossier blijkt dat er meerdere inschoten op de auto en de woning en voordeur van [slachtoffer] zijn aangetroffen, kan niet worden bewezen dat de schutters opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – op de dood van [slachtoffer] hadden. Gelet op het tijdstip van het schieten, zullen de schutters er immers vanuit zijn gegaan dat er niemand in de auto of achter de voordeur van de woning aanwezig was. En gelet op het tijdstip van schieten was er ook geen aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou worden geraakt door de schoten.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde
4.2.1.
Vastgestelde feiten
De rechtbank overweegt dat uit het dossier de volgende feiten kunnen worden afgeleid.
Op 27 oktober 2015 is een gestolen BMW met kenteken [kenteken] aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is een onderzoek gestart. De BMW werd op 28 oktober 2015 verplaatst naar een garagebox op [adres 2] . Medeverdachte [naam medeverdachte] is herkend als de persoon die dit heeft gedaan.
Op 16 november 2015 kwamen twee mannen bij deze garagebox. Een van deze mannen is herkend als verdachte. De andere persoon reed op een gegeven moment de BMW naar buiten, waarna verdachte de garagedeur heeft gesloten. Korte tijd later heeft verdachte de garagedeur weer geopend en reed de andere persoon de BMW weer naar binnen.
Op 16 november 2015 is een inkijk verricht in de garagebox. Daarbij zijn een pakje drinken van het merk Capri-Sun aangetroffen en er zijn twee sigarettenpeuken gevonden.
De volgende dag, 17 november 2015, kwamen omstreeks 02:00 uur twee mannen bij de garagebox. Beide mannen droegen een donkere tas bij zich. Deze mannen zijn herkend als verdachte en [naam medeverdachte] . Om 02:05 uur heeft [naam medeverdachte] de garagebox geopend en zijn beide mannen de garagebox ingegaan. Om 02:17 zijn de mannen weer naar buiten gekomen en leken zij zich te hebben omgekleed. Om 02:18 uur zijn de verdachten te voet weggelopen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de beschieting van de woning en de auto van [slachtoffer] op 17 november 2015 omstreeks 02:30 uur heeft plaatsgevonden. Getuigen hebben hierna een man weg zien rennen. Een van deze getuigen heeft gezien dat de man een vuurwapen in zijn hand had en aan de bijrijderskant in een BMW 5-serie station is gestapt, waarna deze auto meteen wegreed.
De politie heeft verder vastgesteld dat de tijd die nodig is om met de auto vanaf de woning van [slachtoffer] bij de garagebox te komen minimaal 13 minuten bedraagt.
Omstreeks 02:45 uur is gezien dat een personenauto van het merk BTW, type 5-serie touring, met Frans kenteken [kenteken] , een parkeerplaats aan de [adres 2] opreed en dat hier twee mannen uit stapten die in de richting van de garageboxen liepen. Ook deze BMW bleek gestolen te zijn. Om 02:48 uur is gezien dat verdachte en [naam medeverdachte] weer terugkwamen bij de garagebox en naar binnen gingen. Om 03:00 uur verlieten zij de garagebox weer. Verdachte had op dit moment weer dezelfde kleding aan als waarmee hij om 02:05 uur de garagebox inging.
Later op 17 november 2015 heeft er weer een inkijk plaatsgevonden in de garagebox. Daarbij is een fles ‘Fernandes’ gevonden. Naast deze fles lag een zwarte sporttas, met daarin onder andere een zwarte pet en zwarte jas. Ook lagen er in de garagebox twee nieuwe sigarettenpeuken. Deze goederen zijn bemonsterd. De bemonsteringen van de fles ‘Fernandes’ en de jas leverden een match op met het DNA van verdachte en de bemonsteringen van de pet en de sigaretten peuken leverden een match op met het DNA van [naam medeverdachte] . Uit onderzoek van het NFI is daarnaast een vrijwel zekere relatie van de jas met een schietproces gebleken. Op 16 en 17 november 2015 is er maar één schietincident in een straal van 20 kilometer rond Amsterdam bekend, te weten de beschieting van de woning van [slachtoffer] .
4.2.2.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht bewezen hetgeen onder
1 subsidiairen
2is ten laste gelegd.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Tijdens de inkijk in de garagebox op 17 november 2015 zijn meerdere voorwerpen gevonden, die (kennelijk) nog niet aanwezig waren tijdens de inkijk op 16 november 2015. Gelet op de omstandigheid dat de garage constant geobserveerd werd, moeten deze voorwerpen zijn achtergelaten door de twee personen die op 17 november 2015 in en bij de garagebox zijn waargenomen. Deze personen zijn herkend als verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] . De verdediging heeft deze herkenning betwist, omdat de beelden te onduidelijk zouden zijn geweest om de verdachten te herkennen. De rechtbank heeft echter geen aanleiding om te twijfelen aan deze herkenningen, temeer daar deze herkenningen zijn gedaan door dezelfde verbalisant die verdachte ook op 16 november 2015 heeft herkend. Bovendien levert de omstandigheid dat de aangetroffen voorwerpen een DNA-match met de verdachten vertonen steunbewijs op voor de herkenningen, zeker nu de verdachten geen andere verklaring hebben gegeven hoe voorwerpen met hun DNA in de garagebox terecht zouden kunnen zijn gekomen.
Uit de getuigenverklaringen in het dossier kan worden opgemaakt dat bij de schietpartij ten minste twee personen betrokken waren. Immers, de schutter rende naar BMW 5-serie en deze auto reed vervolgens meteen weg, terwijl de schutter aan de bijrijderskant instapte. Het kan dus niet anders dan dat er auto werd bestuurd door een andere persoon dan de schutter.
Gelet op de in rubriek 4.2.1. genoemde feiten kan het niet anders dan dat verdachte en [naam medeverdachte] deze twee personen waren. Immers is gezien dat zij zich in de garagebox hebben omgekleed en vervolgens weg zijn gegaan. In de tijd dat zij weg zijn geweest, heeft de beschieting van de woning van [slachtoffer] plaatsgevonden. Gezien het tijdsverloop is het mogelijk geweest dat zij heen en weer naar de woning van [slachtoffer] zijn gereden, zeker als rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat de verdachten harder hebben gereden dan de toegestane maximumsnelheid. Vervolgens zijn de verdachten kennelijk in een BMW 5-serie, zijnde hetzelfde autotype als waarin de schutter is weggereden, met Frans kenteken terug gekomen in de buurt van de garagebox. Het kan niet anders dan dat de personen die in deze BMW aankwamen, dezelfde personen waren die even later de garagebox ingingen. In de garagebox heeft in ieder geval verdachte zich weer omgekleed. Daarbij heeft hij kennelijk een jas achtergelaten die een vrijwel zekere relatie heeft met een schietproces. Hoewel de verdachten niet zijn herkend in de buurt van de woning van [slachtoffer] en het kenteken van de weggereden BMW niet is waargenomen, kan deze samenloop van omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank alleen verklaard worden door de conclusie dat verdachte en [naam medeverdachte] in de BMW 5-serie, die wegreed na de schietpartij, zaten.
Hoewel uit de bewijsmiddelen blijkt dat slechts één persoon daadwerkelijk op de auto en woning van [slachtoffer] heeft geschoten, acht de rechtbank tevens bewezen dat de verdachten deze schietpartij tezamen en in vereniging hebben gepleegd. Uit hun handelingen in de nacht van 17 november 2015 kan immers worden opgemaakt dat er sprake was van een vooraf opgezet plan met betrekking tot de beschieting, waarbij sprake was van een zeer nauwe en bewuste samenwerking. Ook de bestuurder van de auto had daarbij een essentiële rol en kan dus worden aangemerkt als medepleger van de beschieting, die gekwalificeerd kan worden als een bedreiging.
Ook kan worden bewezen dat de verdachten zich tezamen en in vereniging hebben schuldig gemaakt aan schuldheling van de twee gestolen BMW’s. De rechtbank zal de verdachten vrij spreken van de ten laste gelegde opzetheling, omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachten wisten dat deze auto’s gestolen waren. Uit hun handelingen op 16 en 17 november 2015 blijkt echter wel dat beide verdachten beschikkingsmacht hebben gehad over deze auto’s. Gelet op de manier waarop en het doel waarvoor de BMW’s zijn gebruikt, kan het bovendien niet anders dan dat verdachte ten minste redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat dit door misdrijf verkregen goederen betrof.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen
 Het onder
1 subsidiairten laste gelegde bewezen, te weten dat verdachte:
op 17 november 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend met een vuurwapen meermalen geschoten op de woning van die [slachtoffer] , gelegen [adres 1] te [plaats] en op de auto van die [slachtoffer] , merk Mercedes.
 Het onder
2ten laste gelegde bewezen, te weten dat verdachte:
in de periode van 26 mei 2015 tot en met 17 december 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, personenauto's, merk BMW 3-serie, type stationwagen met vals kenteken [kenteken] en merk BMW-Touring 5-serie, Frans kenteken [kenteken] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat het door diefstal verkregen goederen betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij de gevangenneming van verdachte gevorderd ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met een mededader [slachtoffer] bedreigd, midden in een woonwijk, door diens woning en auto te beschieten. Dergelijke feiten zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en omwonenden en in de maatschappij in het algemeen. Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving en het voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Bovendien is de zoon van [slachtoffer] als gevolg van de beschieting uit huis geplaatst en is [slachtoffer] als gevolg van de beschieting belemmerd in zijn werkzaamheden. Ook deze gevolgen kunnen aan verdachte en zijn mededader worden toegerekend.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan schuldheling met betrekking tot twee auto’s, waarvan één auto is gebruikt bij de uitvoering van de beschieting van de woning van [slachtoffer] . Het is een feit van algemene bekendheid dat bij dergelijke ernstig (gewelds)delicten vaak gestolen auto’s worden gebruikt. Ook het gebruik van deze auto’s door verdachte past dus in het beeld van ernstige criminaliteit en moet dus streng bestreden worden.
De rechtbank vindt deze feiten zeer ernstig en is gelet hierop van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie is, temeer nu uit de Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank zal echter bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, nu het handelen van verdachte weliswaar zeer bedreigend, maar niet direct gevaarzettend was.
Ten slotte beveelt de rechtbank, conform de vordering van de officier van justitie, de gevangenneming van verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.

9.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij
[slachtoffer]vordert € 3.597,38 aan materiële schadevergoeding en € 2.000, - aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De gevorderde materiële schade en de hoogte van de gevorderde immateriële schade is door de verdediging betwist.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 3.597,38, bestaande uit € 1.379,13 kosten kort geding tegen de Staat, € 1.603,25 reparatiekosten auto, € 340, - eigen bijdrage in verband met uithuisplaatsing, € 196, - eigen bijdrage in verband met uithuisplaatsing zoon en € 79, - voorschot griffierechten in verband met uithuisplaatsing zoon, zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Tevens staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000, -.
De door [slachtoffer] gevorderde kosten voor rechtsbijstand komen niet in aanmerking voor toewijzing als onderdeel van de vordering van schadevergoeding, nu ze niet zijn aan te merken als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51a lid 1 Wetboek van Strafvordering geleden door een strafbaar feit. Echter, op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering kan de rechtbank een vergoeding toekennen voor proceskosten die de benadeelde partij maakt bij voeging in het strafproces. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting bij het burgerlijk recht en zal dezelfde maatstaf hanteren als bij een civiele procedure. Voor het opstellen van een vordering en het bijwonen van de behandeling ter terechtzitting worden conform het liquidatietarief twee punten toegekend ad € 384, - per punt, zodat [slachtoffer] een bedrag van € 768, - aan proceskostenvergoeding dient te ontvangen. De rechtbank zal derhalve bepalen dat verdachte dit bedrag aan [slachtoffer] betaalt.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.597,38 (vierduizendvijfhonderdzevenennegentig euro en achtendertig cent).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 285 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder
1 primairten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder
1 subsidiairen
2ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1 subsidiairbewezen verklaarde:
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van het onder2bewezen verklaarde:
Medeplegen van schuldheling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te [plaats] toe tot een bedrag van
€ 4.597,38 (vierduizendvijfhonderdzevenennegentig euro en achtendertig cent), bestaande uit € 3.597,38 materiële schade en € 1.000, - immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 768, -(kosten voor rechtsbijstand).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen de som van
€ 4.597,38 (vierduizendvijfhonderdzevenennegentig euro en achtendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 53 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Beveelt de gevangenneming van verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. A.B.M. Wijnveldt en J.B. Oreel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 mei 2016.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.