ECLI:NL:RBAMS:2016:2770

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
13-751122-16 RK 16-1721
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Roemeen aan België in verband met diefstallen

Op 10 mei 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een Roemeense verdachte aan België. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, op 23 februari 2016. De opgeëiste persoon wordt verdacht van meerdere diefstallen bij bedrijven in België. Tijdens de zitting op 26 april 2016 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verweer gehoord. De opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat hij onschuldig is aan de feiten en dat hij zich op de momenten van de diefstallen in Roemenië bevond. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de fysieke aanwezigheid van de opgeëiste persoon op de plaats van de misdrijven niet noodzakelijk is voor de bewezenverklaring van de feiten, die in vereniging zijn gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, met inachtneming van de pleegperiode van de feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751122-16
RK-nummer: 16/1721
Datum uitspraak: 10 mei 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 maart 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 februari 2016 door de Onderzoeksrechter, verbonden aan de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Roemenië, op [geboortedatum] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in het [detentie adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 april 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Bevel tot Aanhouding bij verstek van 23 februari 2016.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen. De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de feiten naar Nederlands recht kunnen worden gekwalificeerd als:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, inklimming of valse sleutels, meermalen gepleegden
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat de periode die onder C wordt genoemd: ‘van 1 januari 2015 tot en met heden’ (de rechtbank begrijpt tot en met de datum van het uitvaardigen van het EAB) een langere periode beslaat dan de onder A en B genoemde perioden; het eerste feit waarvoor de opgeëiste persoon wordt vervolgd dateert van 22/23 november 2015 (de diefstal uit de Mediamarkt te [plaats 1] ). De rechtbank ziet hierin aanleiding om de onder C genoemde periode te stellen op ‘22 november 2015 tot en met heden’.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan een deel van de feiten.
Namens de opgeëiste persoon is aangevoerd dat hij zich in het buitenland, althans niet in België, althans niet in de plaats van het vermoedelijk strafbare feit bevond op (a) 22 en 23 november 2015 (diefstal bij de Mediamarkt te [plaats 1] ), (b) 15 januari 2016 (diefstal bij de Mediamarkt in [plaats 2] ) en op 23 en 24 januari 2016 (diefstal bij de Mediamarkt te [plaats 3] ).
Op 23 november 2015 werd een zoontje van de opgeëiste persoon in Roemenië geopereerd. De opgeëiste persoon was daarbij aanwezig.
Op 15 januari 2016 bevond hij zich in Roemenië.
Op 23 en 24 januari 2016 was de opgeëiste persoon onderweg vanuit Roemenië naar België, waar hij op 24 januari 2016 om 04:30 uur te Brussel is gearriveerd.
Om deze beweringen te onderbouwen zijn documenten overgelegd aan de rechtbank, die deels in de Roemeense taal zijn gesteld. Verzocht is de overlevering voor deze feiten te weigeren.
De officier van justitie heeft betoogd dat het verweer niet kan slagen.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer faalt. Het verweer miskent dat de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht in vereniging zijn gepleegd en dat de fysieke aanwezigheid van de opgeëiste persoon op de plaats van de inbraak of diefstal niet zonder meer noodzakelijk is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn onschuld tijdens het verhoor ter zitting niet heeft kunnen aantonen.
Het verweer richt zich tegen de (eventuele) bewezenverklaring van een deel van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht en moet voor de Belgische rechter worden gevoerd, die, anders dan de rechtbank die over de overlevering oordeelt, over het strafdossier beschikt en de inhoud daarvan kent.
Deze onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Verzoek (conclusie nr. 2 in de pleitnota)

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een eventuele overlevering te gelasten op zo een wijze dat de opgeëiste persoon zo spoedig mogelijk naar België kan worden overgebracht.
Aan inwilliging van een dergelijk verzoek kan de rechtbank niet voldoen, daar het de feitelijke overlevering betreft en deze onder de competentie van de officier van justitie valt.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter, verbonden aan de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, met dien verstande dat met betrekking tot hetgeen in het EAB onder e) bij C staat vermeld de pleegperiode wordt gesteld op 22 november 2015 tot en met 23 februari 2016.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. M. Woerdman en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2016.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.