ECLI:NL:RBAMS:2016:3566

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2016
Publicatiedatum
13 juni 2016
Zaaknummer
KG ZA 16-258
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over aanbesteding en vorderingen Total Identity B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Total Identity B.V. en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), met Media Partners Group B.V. als tussenkomende partij. Total Identity had bezwaar gemaakt tegen de gunning van een aanbesteding door UWV aan MPG, waarbij zij als tweede was geëindigd. Total Identity vorderde primair dat UWV de opdracht aan haar zou gunnen, subsidiair dat haar inschrijving opnieuw zou worden beoordeeld door een onafhankelijke commissie, en in alle gevallen veroordeling van UWV in de proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat UWV in de aanbestedingsprocedure had gehandeld volgens de beginselen van transparantie en gelijkheid, zoals vastgelegd in de Aanbestedingswet 2012. De rechter concludeerde dat UWV niet in strijd had gehandeld met deze beginselen en dat er geen sprake was van ernstige fouten in de beoordeling van de inschrijving van Total Identity. De vorderingen van Total Identity werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van UWV en MPG.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling in aanbestedingsprocedures en de beperkte toetsingsvrijheid van de rechter bij kwalitatieve beoordelingen. De rechtbank wees erop dat de inschrijvingen in hun geheel moeten worden beoordeeld en dat subjectiviteit inherent is aan de beoordeling van kwalitatieve criteria. De vordering tot heraanbesteding werd eveneens afgewezen, omdat er geen onregelmatigheden waren vastgesteld in de beoordeling door UWV.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/604090 / KG ZA 16-258 AB/TF
Vonnis in kort geding van 20 mei 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOTAL IDENTITY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 11 maart 2016,
advocaten mrs. A.J. van de Watering en P.J. Velthuizen te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mrs. J.F. van Nouhuys en C.G. van Blaaderen te Rotterdam,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEDIA PARTNERS GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
tussenkomende partij,
advocaten mrs. J.M.E. Yilmaz en C.C.M. van Gisbergen te Utrecht.
Partijen zullen hierna Total Identity, UWV en MPG worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Voorafgaand aan de behandeling van de zaak ter terechtzitting van 29 april 2016 heeft MPG een incidentele conclusie tot tussenkomst, althans voeging, ingediend. MPG heeft vervolgens bij brief van 13 april 2016 bezwaar gemaakt tegen het niet ook aan haar verstrekken door Total Identity van de producties 7 en 8, die bedrijfsvertrouwelijk gegevens zouden bevatten.
Nadat alle partijen schriftelijk hun standpunt hierover hadden gegeven, is bij brief van 20 april 2016 aan partijen meegedeeld dat de producties 7 en 8, stukken met
alleen maarbedrijfsvertrouwelijke informatie, als niet ingediend werden beschouwd en ter zitting zouden worden teruggegeven, wat ook is gebeurd.
1.2.
Ter zitting heeft Total Identity bezwaar gemaakt tegen de verzochte tussenkomst, omdat de gronden daarvoor zouden ontbreken en zij door aanvulling daarvan op de zitting in haar verdediging zou worden geschaad.
MPG is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, nu zij als winnaar van de aanbesteding een eigen belang heeft bij de uitkomst van deze procedure. Daarbij is overwogen dat, mocht gaandeweg de zitting blijken dat MPG met nieuwe gronden zou komen, zal worden gewaarborgd dat de beginselen van een goede procesorde zullen worden nageleefd.
1.3.
Ter terechtzitting van 29 april 2016 heeft Total Identity gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. UWV heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. MPG heeft eveneens geconcludeerd tot afwijzing van de door Total Identity gevraagde voorzieningen en daarnaast gevorderd als onder 3.4 vermeld.
Alle partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren voor zover van belang aanwezig:
aan de zijde van Total Identity: [naam 1] ( [functie] ), [naam 2] ( [functie] ) met mrs. Van de Watering en Velthuizen,
aan de zijde van UWV: [naam 3] ( [functie] ) met mrs. Van Nouhuys en Van Blaaderen,
aan de zijde van MPG: [naam 4] en [naam 5] met mrs. Yilmaz en Van Gisbergen.

2.De feiten

2.1.
UWV heeft in oktober 2015 een openbare Europese aanbesteding georganiseerd, bestaande uit twee percelen, Interne- en Externe Communicatie. Doel van de aanbestedingsprocedure voor perceel 2 is het sluiten van een raamovereenkomst voor vier jaar met een marktpartij die UWV kan ondersteunen bij haar externe communicatie richting externe doelgroepen. In de Uitnodiging tot Inschrijving (UtI) is de reikwijdte van de opdracht geformuleerd. Hieruit volgt dat UWV een professionele sparringpartner zoekt die de strategische externe communicatie toetst en vertaalt naar creatieve concepten/oplossingen en die doelgroepen weet te activeren. Het gaat om adviseren en produceren.
De verwachte omzet voor perceel 2 is ca. € 2 miljoen per jaar.
2.2.
In de UtI is als gunningscriterium genoemd “de economisch meest voordelige inschrijving”, waarbij prijs voor 30% en kwaliteit voor 70% meeweegt.
2.3.
De kwalitatieve criteria worden beoordeeld aan de hand van de uitwerking van een fictieve casus. De kwalitatieve gunningscriteria bestaan uit:
  • Een vormvrije bijeenkomst, als briefing voor het uitwerken van de casus;
  • Een schriftelijke
In de UtI is beschreven dat aan de hand van de antwoorden tijdens de vormvrije bijeenkomst en het schriftelijk vervolg de in de inschrijving aangeboden kwaliteit wordt vastgesteld.
2.4.
In paragraaf 7.2.4 van de UtI wordt de beoordelingsmethodiek kwaliteit omschreven. De kwalitatieve hoofdcriteria
de vormvrije overeenkomsten
het schriftelijk vervolgzijn uitgewerkt in sub- en sub-subcriteria en per sub-subcriterium is het maximaal te behalen aantal punten opgegeven. Hierna bij de beoordeling zullen voor zover van belang de criteria met de in de UtI vermelde tabellen en toelichting worden weergegeven. De methodiek aan de hand waarvan de hoeveelheid punten worden bepaald staat in onderstaande tabel:
2.5.
In het slot van paragraaf 7.2.4 van de UtI staat voor zover van belang nog het volgende:
Beoordelingscommissie
Aanbesteder stelt een beoordelingscommissie samen met daarin communicatieprofessionals. De leden van deze beoordelingscommissie zullen ieder afzonderlijk de aspecten beoordelen waarna in een gezamenlijke sessie in consensus de eindscore wordt vastgesteld. De individuele beoordelingen gelden hierbij als input, maar zullen niet worden gemiddeld om de eindscore te bepalen.
2.6.
Als bijlage 8 bij de UtI is een Programma van Eisen perceel 2 Externe Communicatie gevoegd.
2.7.
In de Nota van Inlichtingen I van november 2015 heeft UWV op vraag 37 over paragraaf 7.2.4 van de UtI geantwoord dat de beoordelingscommissie bestaat uit 6 communicatieprofessionals in dienst van UWV. Verder heeft UWV geantwoord dat de vormvrije overeenkomst en het schriftelijk vervolg door dezelfde beoordelingscommissie worden beoordeeld.
2.8.
Total Identity heeft een geldige inschrijving gedaan. In totaal hebben 8 bedrijven ingeschreven op de opdracht voor perceel 2.
2.9.
Bij brief van 12 februari 2016 heeft UWV aan Total Identity meegedeeld dat haar inschrijving als tweede is geëindigd en dat zij voornemens is de opdracht aan MPG te gunnen. In de brief is vermeld dat MPG met 75,28 van de 100 punten (waarvan 58,25 voor kwaliteit en 17,03 voor prijs) eerste is geworden en Total Identity 72,60 van de 100 punten heeft behaald (waarvan 42,60 voor kwaliteit en 30 voor prijs). Hetgeen in de brief over de inschrijving van Total Indentity is vermeld zal, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling worden weergegeven.
2.10.
Bij brief van 19 februari 2016 heeft Total Identity bezwaar gemaakt tegen de beoordeling van UWV. In haar brief van 26 februari 2016 heeft UWV aan Total Identity meegedeeld dat haar bezwaren ongegrond zijn.

3.Het geschil

3.1.
Total Identity vordert samengevat - primair UWV op straffe van een dwangsom te bevelen om, voor zover zij nog tot gunning wenst over te gaan, de opdracht aan haar te gunnen. Total Identity vordert subsidiair UWV op straffe van een dwangsom te bevelen om haar inschrijving opnieuw te laten beoordelen door een onafhankelijke beoordelingscommissie op het criterium
schriftelijk vervolgen als deze herbeoordeling er niet toe leidt dat zij wint de aanbesteding te staken en gestaakt te houden en om - voor zover zij de opdracht nog in de markt wil zetten en nog tot gunning wenst over te gaan - over te gaan tot heraanbesteding. Total Identity vordert tot slot in alle gevallen UWV te veroordelen in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Total Identity stelt hiertoe het volgende.
UWV handelt in strijd met het transparantie- en gelijkheidsbeginsel door haar inschrijving niet te beoordelen op de criteria die vooraf zijn bekend gemaakt, maar door daarbij ook andere - niet vooraf gepubliceerde - aspecten te betrekken.
UWV kan haar onjuiste beoordeling herstellen door conform de beoordelingssystematiek het correcte aantal punten aan Total Identity toe te kennen. Zij zou dan ten minste 2,69 extra punten krijgen en daarmee winnaar van de aanbesteding zijn. Als een nieuwe score niet kan worden vastgesteld, dan dient UWV te worden gelast om tot een herbeoordeling van alleen het schriftelijk vervolg over te gaan door een nieuwe, onafhankelijke commissie. Herbeoordeling van de vormvrije overeenkomst door anderen dan degenen die daarbij aanwezig zijn geweest is immers niet mogelijk. Voor zover Total Identity niet met de herbeoordeling van het criterium s
chriftelijk vervolgde aanbesteding kan winnen en wordt vastgesteld dat de beoordeling van de vormvrije bijeenkomst onregelmatigheden bevat, heeft zij tot slot recht en belang bij heraanbesteding, waarbij de vormvrije bijeenkomst ook door een neutrale commissie wordt beoordeeld, aldus Total Identity.
3.3.
UWV en MPG voeren verweer. Hierop wordt hierna, voor zover van belang, nader op ingegaan.
3.4.
MPG concludeert tot afwijzing van de vorderingen en vordert UWV te gebieden om, zo lang zij de opdracht wenst te gunnen, het gunningsvoornemen ongewijzigd te laten en over te gaan tot de uitvoering daarvan, alsmede Total Identity te veroordelen in de kosten van dit geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van Total Identity vloeit voort uit de aard van de vorderingen en is door UWV en MPG ook niet bestreden.
Voorop staat dat UWV in deze aanbestedingsprocedure dient te handelen overeenkomstig de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht waaronder het transparantiebeginsel en het gelijkheidsbeginsel, zoals vastgesteld in de artikelen 1.8 en 1.9 van de Aanbestedingswet 2012.
4.2.
Het gaat erom of UWV door de wijze waarop zij de inschrijving van Total Identity heeft beoordeeld in strijd heeft gehandeld met deze beginselen en of aan haar een hoger aantal punten had moeten worden toegekend, waardoor zij winnaar van deze aanbesteding zou zijn geworden.
4.3.
Daarbij geldt dat enige mate van subjectiviteit inherent is aan de beoordeling van een kwalitatief criterium en dat de rechter slecht een beperkte toetsingsvrijheid toekomt wanneer het aankomt op de beoordeling van een kwalitatief criterium. Slechts als sprake is van aperte – procedurele dan wel inhoudelijke – onjuistheden dan wel onduidelijkheden die zouden meebrengen dat de (voorlopige) gunningsbeslissing niet deugt, is plaats voor ingrijpen.
4.4.
De wijze van beoordeling is bij de feiten onder 2.4 vermeld. UWV heeft terecht aangevoerd dat er rekening mee moet worden gehouden dat zij de inschrijving van Total Identity in zijn geheel heeft beoordeeld en niet slechts selectief op de door Total Identity in haar pleitnota aangehaalde onderdelen. Uit de UtI kan bovendien worden afgeleid dat het in deze aanbesteding om een creatieve opdracht gaat en van de inschrijver wordt verwacht dat hij met creatieve oplossingen komt. Ook kan worden aangenomen dat het inherent is aan een beoordelingskader waarbij sprake is van een kwalitatieve beoordeling door een beoordelingscommissie dat de inschrijvingen in een bepaalde mate met elkaar worden vergeleken.
4.5.
MPG heeft de aanbesteding van Total Identity gewonnen met het geringe verschil van 2,68 punten. Met de primaire vordering lijkt Total Identity ervan uit te gaan dat zij als winnaar moet worden aangewezen indien het haar lukt om in dit kort geding tenminste 2,69 punten bij elkaar te sprokkelen. Dat zou echter in strijd zijn met de gunningssystematiek. Door zelf hier en daar een punt toe te kennen zou de rechter op de stoel van de aanbesteder gaan zitten. Als zou blijken dat er ernstige onregelmatigheden zijn geweest in de beoordeling door UWV dan zal op zijn minst een herbeoordeling moeten volgen. Weliswaar heeft MPG geen bezwaar gemaakt tegen de beoordeling, maar dat kon ook niet van haar worden verlangd, nu zij de aanbesteding heeft gewonnen. De primaire vordering is dus niet toewijsbaar.
4.6.
Vast staat dat Total Identity ter zake van haar klachten over de beoordeling van
de vormvrije bijeenkomstgeen vordering tot herbeoordeling heeft ingesteld, maar alleen met betrekking tot
het schriftelijk vervolg. Total Identity vordert subsidiair dat deze door een nieuwe, onafhankelijke commissie zal worden gedaan. Zoals UWV terecht heeft aangevoerd is deze vordering alleen al niet toewijsbaar omdat uit de Nota van Inlichtingen, weergegeven onder 2.7, volgt dat beide onderdelen -
de vormvrije bijeenkomsten
het schriftelijk vervolg- door dezelfde commissie moet worden beoordeeld. Dit past ook bij de opzet van de gehele aanbesteding en de wijze van beoordelen.
4.7.
In deze zaak is dus alleen de meer subsidiair gevorderde heraanbesteding nog aan de orde. Het verweer van UWV dat die vordering niet toewijsbaar is omdat de door Total Identity in het petitum van de dagvaarding gestelde voorwaarde voor een herbeoordeling niet is vervuld, gaat niet op. De vordering zal ruimer worden opgevat. Deze kan ook toewijsbaar zijn als sprake is geweest van onregelmatigheden in de beoordeling en een herbeoordeling om een of andere reden niet aan de orde kan zijn. Ter zitting heeft Total Identity haar meer subsidiaire vordering ook zo uitgelegd en UWV en MPG konden die ook redelijkerwijs zo opvatten.
4.8.
Hierna zal per criterium - voor zover nodig - specifiek op de wijze van beoordelen worden ingegaan.
Hoofdcriterium: De vormvrije overeenkomst.
Criterium 1: Vorm.
4.10.
De toelichting in de UtI luidt als volgt:
4.11.
Total Identity heeft op ieder subcriterium 1,6 punten gekregen, wat 80% van de maximale score is. Dit komt overeen met de beoordeling “goed: het antwoord heeft volledig voldaan aan het gevraagde in het onderdeel”. Volgens Total Identity had zij nu de beoordelingscommissie heeft geoordeeld dat “de door haar gekozen werkvorm (een soort hoorcollege) niet verrassend is, maar wel effectief kan zijn” moeten oordelen dat zij op subcriterium
Werkwijze100% en dus 2 punten had moeten scoren. Er is namelijk sprake van een nieuw inzicht omdat UWV verrast was door de effectiviteit van de werkwijze, aldus Total Identity.
4.12.
UWV stelt zich op het standpunt dat voor een uitmuntende score geen plaats was. Voor een uitmuntende score moesten er volgens haar zoals ook volgt uit het onder 2.4 weergegeven schema immers
meerdere inzichtenzijn.
4.13. Tot deze conclusie heeft UWV redelijkerwijs kunnen komen. Die kan dan ook niet worden aangemerkt als een ernstige fout in de beoordeling.
Criterium 2: Analyse.
4.14.
De toelichting in de UtI luidt als volgt:
4.15.
Total Identity heeft op subcriterium
Probleemoplossend4,2 punten gekregen, wat 60% van de maximale score is. Dit komt overeen met de beoordeling “voldoende: het antwoord heeft op hoofdlijnen voldaan aan het gevraagde in het onderdeel, echter het gevraagde is niet in alle facetten behandeld”. Volgens Total Identity heeft zij echter op dit onderdeel alle gevraagde aspecten behandeld en had zij een score van 80% moeten behalen (5,6 punten). Uit haar motivering blijkt dat UWV ten onrechte kritiek heeft op inhoudelijke aspecten, terwijl het er slechts om gaat of de inschrijver probleemoplossend vermogen toont door het stellen van verdiepingsvragen. Dit heeft Total Identity gedaan. Verder valt UWV ten onrechte erover dat Total Identity weinig zou hebben gevraagd over de WAO’ers die niet tot de primaire doelgroep behoorden. De vormvrije bijeenkomst en de debriefing hadden betrekking op de rol van de communicatie en niet zozeer op de WAO’ers. Overigens heeft Total Identity dit aspect wel aan de orde gesteld. Verder zijn ook de diagnose en oplossingsrichtingen (de peer-to-peer communicatie) aan de orde geweest. UWV gaat in haar beoordeling echter verder en vraagt naar de vertaalslag van de abstracte benadering naar de concrete uitvoering. Aldus steeds Total Identity.
4.16.
UWV stelt zich op het standpunt dat Total Identity bij het doorgronden van de casus, het stellen van de diagnose en het aandragen van oplossingen - kort samengevat - niet concreet genoeg is geweest. Een concrete invulling was nodig om aan alle aspecten te voldoen, aldus UWV.
4.17.
Ook daarmee heeft UWV geen ernstige fout in de beoordeling gemaakt. Als wordt gevraagd de casus probleemoplossend te analyseren mag - zoals MPG heeft betoogd - ervan worden uitgegaan dat de inhoud van die analyse ook wordt meegewogen. Op grond van de inhoud moet immers het probleemoplossend vermogen van de inschrijver worden beoordeeld. De normaal oplettende inschrijver had dat kunnen begrijpen. Bovendien gaat het in deze aanbesteding zoals gezegd om een creatieve opdracht, waarbij het aan de inschrijver is om met creatieve oplossingen te komen. Het was aan Total Identity om zich te onderscheiden van de andere inschrijvers en haar meerwaarde te tonen.
Ten slotte valt niet in te zien waarom het UWV niet vrij zou staan om bij de beoordeling te betrekken dat Total Identity in haar analyse weinig vragen heeft gesteld over WAO’ers en dat bij de score mee te wegen.
Criterium 3: Relatie.
4.18.
De toelichting in de UtI luidt als volgt:
4.19.
Total Identity is het er niet mee eens dat zij zowel op subcriterium
Algemeenals
Co-creatiemaar 1,5 punt (30%) heeft gescoord. 30% staat voor “onvoldoende: het antwoord heeft niet voldaan aan het gevraagde in het onderdeel”.
Volgens Total Identity had de omstandigheid dat haar tweede vertegenwoordiger te laat was bij de bijeenkomst niet mogen meewegen in de beoordeling van subcriterium
Algemeen. Er zijn namelijk excuses aangeboden, het was geen uiting van desinteresse, de aanwezigheid van één vertegenwoordiger was ook voldoende geweest, stiptheid met betrekking tot de aanvang van de bijeenkomst was geen beoordelingsaspect en de bijeenkomst kon tijdig beginnen, aldus Total Identity.
De beoordeling van UWV op dit onderdeel is verder goed dus een score van 80% was meer op zijn plaats geweest, aldus Total Identity.
Met betrekking tot de score op het subcriterium
Co-creatiestelt Total Identity dat zij UWV veel ruimte heeft gegeven voor input om samen tot een oplossing te komen. Volgens de onder 49 weergegeven sheet in de door Total Identity overgelegde pleitnota zijn er steeds vragen gesteld en de beoordeling van de presentatie door UWV als “een hoorcollege” is dan ook niet terecht. Total Identity wilde samen met UWV tot oplossingsrichtingen komen. Dit is gelukt met de door haar uitgedachte peer-to-peer benadering. Op dit onderdeel had zij 80% van de punten (5,6 punten) moeten krijgen, aldus Total Identity.
4.20.
UWV stelt zich op het standpunt dat gedrag tijdens de vormvrije overeenkomst bij uitstek ter beoordeling stond. Doordat Total Identity niet heeft voorkomen dat één van haar vertegenwoordigers te laat arriveerde, maakte zij op UWV een minder geïnteresseerde indruk. UWV betwist dat excuses zijn aangeboden.
4.21.
Dat door of namens de te late werknemer excuses zijn aangeboden kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. Als ze al zijn aangeboden hebben ze klaarblijkelijk geen indruk gemaakt. Door mee te wegen dat één van de vertegenwoordigers van Total Identity te laat was, is UWV haar beoordelingsvrijheid niet te buiten gegaan. “Het blijk geven van interesse” is een algemeen beoordelingsaspect dat ruimte openlaat voor het beoordelen van ook dit gedrag.
4.22.
UWV heeft verder aangevoerd dat het door Total Identity gekozen format er niet toe heeft geleid dat een goede dialoog tot stand kwam. Bij de andere inschrijvers was dat wèl het geval en UWV heeft dit in haar beoordelingen laten blijken.
4.23.
Dat UWV bij dit criterium de inschrijvingen in een bepaalde mate met elkaar heeft vergeleken en tot de conclusie is gekomen dat door de wijze van aanpak van Total Identity geen goede dialoog op gang kwam, kan niet als een onjuiste beoordeling worden aangemerkt. Total Identity kan wel stellen dat zij UWV veel ruimte heeft gegeven voor input om samen tot een oplossing te komen, maar UWV heeft dat klaarblijkelijk anders gevoeld.
Hoofdcriterium: Schriftelijk vervolg.
Criterium 4: Inhoud.
4.25.
De toelichting in de UtI luidt als volgt:
4.26.
Total Identity heeft gesteld dat UWV haar ten onrechte telkens maar 4,2 punten (60%) op de subcriteria
Algemeen,
Innovatief denkvermogenen
Activatie/gedragsbeïnvloedingheeft gegeven, wat zou betekenen dat het gevraagde niet in alle facetten is behandeld. In de motivering van de voorlopige gunningsbeslissing heeft UWV niet aangegeven dat bepaalde aspecten van het subcriterium
Algemeenworden gemist. Total Identity is juist uitgebreid ingegaan op alle aspecten (zie de citaten onder 58 en 59 van haar pleitnota). Zij had op dit onderdeel 80% van de score moeten krijgen.
Ook op het subcriterium
Innovatief (denk)vermogenis de beoordeling van UWV volgens Total Identity niet juist. De voorgestelde peer-to-peer communicatie is wel degelijk uitgewerkt. Total Identity heeft volgens haar aangetoond dat zij “out of the box” kan denken. Opvallend is dat UWV de peer-to-peer communicatie hier niet zo creatief vindt, terwijl zij bij criterium 2 Total Identity de maximale score heeft gegeven omdat zij de peer-to-peer benadering een vernieuwend inzicht vond. UWV heeft hier ten onrechte de oplossingen (de concrete middelen) beoordeeld terwijl slechts de oplossingsrichting moest worden beoordeeld. Uit paragraaf 7.2.3 van de UtI volgt zelfs dat het om onnodige kosten voor de inschrijver te voorkomen, verboden was om een concreet uitgewerkte creatieve uiting in te leveren. Total Identity is van mening dat zij 100% van de score had moeten krijgen.
Tot slot is de beoordeling op het subcriterium
Activatie/gedragsbeïnvloedingvolgens Total Identity niet juist. UWV waardeert haar inschrijving op dit onderdeel minder positief omdat de gevraagde oplossingen minder concreet zouden zijn uitgewerkt. Het gaat er echter om dat de aangedragen oplossingsrichting laat zien dat zij de kennis heeft om de doelgroep in beweging te krijgen, aldus Total Identity. Dat de WAO’er niet is betrokken in de oplossingsrichting kan Total Identity niet worden tegengeworpen. Die behoort immers niet tot de doelgroep.
4.27.
UWV stelt zich op het standpunt dat Total Identity op dit onderdeel in haar inschrijving niet voldoende concreet heeft toegelicht welke keuzes zij heeft gemaakt. UWV kan niet herleiden dat Total Identity rekening heeft gehouden met de politieke en maatschappelijke context van het vraagstuk. Ook de peer-to-peer benadering is niet concreet uitgewerkt in uitvoerbare oplossingsrichtingen en is blijven steken in algemeenheden. Zij kon Total Identity op dit onderdeel dan ook hooguit een voldoende geven.
4.28. ‘
Niet concreet genoeg’ is een steeds terugkerend argument dat UWV heeft gebruikt om tot een bepaalde score te komen. Wederom met inachtneming van de onder 4.3 en 4.4. vermelde criteria, kan niet worden gezegd dat daarmee een onjuiste beoordeling op dit onderdeel heeft plaatsgevonden. UWV heeft gemotiveerd welke facetten ontbreken in de inschrijving. Dat slechts één oplossingsrichting hoefde te worden aangedragen kan uit de omschrijving van het subcriterium
Algemeenniet worden afgeleid. Alle subcriteria zijn bovendien ruim geformuleerd. De door Total Identity voorgestane beperkte beoordelingswijze sluit daarop niet aan.
4.29.
UWV heeft verder aangevoerd dat het gelet op de casus voor de hand had gelegen dat Total Identity aandacht zou besteden aan de positie van de herbeoordeelden. De andere inschrijvers hebben dat wèl gedaan. Dit is een gemiste kans en een voldoende was dan ook een gepaste score, aldus UWV.
4.30.
Deze beoordeling kan niet als onregelmatig of onjuist worden aangemerkt. Uit de hiervoor weergegeven toelichting op de subcriteria en de casus die centraal stond, kan niet worden opgemaakt dat UWV dit niet bij de beoordeling mocht meewegen.
Criterium 5: Tijdsbesteding.
4.31.
De toelichting in de UtI luidt als volgt:
4.32.
Total Identity is het er niet mee eens dat zij op zowel subcriterium
Doelmatigals
Onderbouwingmaar 1,05 punt (30%) heeft gescoord. 30% staat voor “onvoldoende: het antwoord heeft niet voldaan aan het gevraagde in het onderdeel”.
Het oordeel van UWV dat de begroting te laag is mag volgens Total Identity niet tot een score van 30% leiden. De relatie van de begroting tot het budget is volgens Total Identity immers geen beoordelingsaspect. Ook al zou Total Identity maar gedeeltelijk invulling hebben gegeven aan de tijdsbesteding, dan nog had dit moeten leiden tot een score van 60%, omdat er wel is voldaan, zij het niet volledig. Het weglaten van tekstschrijven betekent niet dat Total Identity niet heeft voldaan aan het gevraagde. Er is slechts een bepaald facet niet besproken, aldus Total Identity.
4.33.
Volgens UWV was het doel van het beoordelingscriterium
Tijdsbestedingdat zij in staat moest worden gesteld te beoordelen of de tijdsinvestering (tarief en aantal uren) realistisch zou zijn ten opzichte van de geleverde output. Gebleken is dat de begroting van Total Identity niet in verhouding staat tot de uren die gemaakt moeten worden. Dit heeft geleid tot deze score, aldus UWV.
4.34.
Niet in geschil is dat Total Identity “het schrijven van teksten” niet heeft begroot, ofschoon uit de aanbestedingsstukken volgt dat “het schrijven van teksten” onderdeel uitmaakt van de opdracht en dat ook bepaalde expertise op dit onderdeel wordt gevraagd (zie bijvoorbeeld bijlage 8 Programma van Eisen voor perceel 2, eis 2, 7 en 8). Uit de omschrijving van het gunningscriterium volgt dat UWV om een uitgebreide begroting vroeg en met de ingebrachte onvolledige begroting was zij niet tevreden. Zij had de ruimte om tot het oordeel ‘onvoldoende’ te komen.
Criterium 6: Congruentie.
4.35.
De toelichting in de UtI luidt als volgt:
4.36.
Total Identity vindt dat zij op het subcriterium
Werkwijze toekomstten onrechte maar 2,10 (60%) heeft gescoord. UWV heeft als motivering gegeven dat Total Identity de creatie van content (tekstschrijven) als taak van het UWV heeft omschreven. Dit aspect was echter al beoordeeld bij criterium 5: Tijdsbesteding en mag hier niet opnieuw tot aftrek leiden, aldus Total Identity.
Ter beoordeling was alleen of de werkwijze van Total Identity past bij het communicatiebeleid en de werkwijze van het UWV. Total Identity heeft alle aspecten genoemd en had 80% van de punten moeten krijgen.
4.37.
UWV heeft terecht aangevoerd dat één fout - in dit geval het weglaten van tekstschrijven - kan doorwerken op alle onderdelen van de inschrijving. In de aanbestedingsstukken wordt hieraan geen grens gesteld. Nu bovendien – zoals MPG heeft betoogd – criterium 5 en 6 met elkaar samenhangen, kan niet worden gezegd dat UWV op dit onderdeel tot een apert onjuiste beoordeling is gekomen.
4.38.
De slotsom is dat vooralsnog niet is gebleken van aperte fouten of onjuistheden in de beoordeling. Ook de vordering tot heraanbesteding zal dus worden afgewezen.
4.39. De vordering van MPG om UWV te gebieden om het gunningsvoornemen ongewijzigd te laten en over te gaan tot uitvoering van het gunningsvoornemen, zal bij gebrek aan belang worden afgewezen. Er zijn geen aanwijzingen dat UWV, als zij de opdracht nog wil gunnen, niet aan MPG zal gunnen.
4.40.
Total Identity zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van UWV en MPG worden voor elk telkens begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.435,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.41.
De kosten van UWV en MPG worden vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt Total Identity de proceskosten, aan de zijde van UWV tot op heden begroot op € 1.435,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt Total Identity in de voor UWV na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 voor nasalaris te vermeerderen met € 68,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
veroordeelt Total Identity in de proceskosten, aan de zijde van MPG tot op heden begroot op € 1.435,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
veroordeelt Total Identity in de voor MPG na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 voor nasalaris te vermeerderen met € 68,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.type: GHF