ECLI:NL:RBAMS:2016:3749

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
C/13/584572 / FA RK 15-2427
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en rechtsmacht in internationale context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 juni 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verzoekt de rechtbank om de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, die in Costa Rica woont, te verlagen van € 1.254,- naar € 500,- per maand, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. De vrouw is niet verschenen in de procedure, maar is op de hoogte gesteld van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtsmacht toekomt aan de Nederlandse rechter, ondanks dat de vrouw in Costa Rica woont, omdat de man niet in staat is om een procedure in Costa Rica te starten. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een nauwe verbondenheid met Nederland, aangezien het huwelijk en de echtscheiding hier hebben plaatsgevonden en het convenant in Nederland is opgesteld.

De rechtbank heeft ook het toepasselijke recht beoordeeld. Hoewel het Costa Ricaanse recht van toepassing zou zijn, heeft de man zich verzet tegen deze toepassing en de rechtbank heeft geoordeeld dat het Nederlands recht nauwer verbonden is met het huwelijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, omdat het inkomen van de man is gedaald en hij nu ook onderhoudsplichtig is voor een kind uit een nieuwe relatie. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de alimentatie te verlagen toegewezen, omdat de vrouw geen verweer heeft gevoerd. De man zal met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013 € 500,- per maand aan de vrouw moeten betalen, en het teveel betaalde zal in mindering worden gebracht op zijn betalingsachterstand.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/584572 / FA RK 15-2427 (HH TJ)
Beschikking van 8 juni 2016 betreffende wijziging van de bijdrage in het levensonderhoud
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. van Schaik te Amsterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [land] ,
hierna te noemen de vrouw.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken, waaronder het op 3 april 2015 ingekomen verzoekschrift.
1.2.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 11 mei 2016.
1.3.
Gehoord zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.4.
De vrouw is niet verschenen in de procedure. Een afschrift van het verzoekschrift met bijlagen is op de wijze zoals voorgeschreven in artikel 55 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan de vrouw betekend op haar laatst bekende adres in Costa Rica. Voorts is zij voor de behandeling ter terechtzitting van 11 mei 2016 opgeroepen per aangetekende post op dit adres in Costa Rica, alsmede per e- mail. De advocaat van de man heeft ter zitting verklaard dat zij de dag voor de zitting een korte reactie van de vrouw heeft ontvangen via ditzelfde e-mailadres, waaruit blijkt dat zij bekend is met de onderhavige procedure. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor betekening en oproeping.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op [datum] . Hun huwelijk is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van [datum] in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Het door partijen op [datum] gesloten convenant is aan voornoemde beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. In dit convenant zijn partijen onder meer overeengekomen dat de man met ingang van 1 januari 2013 een bedrag van € 1.254,- bruto per maand zal voldoen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud.
2.3.
In artikel 1.3 van het convenant zijn partijen het volgende overeengekomen:
“Partijen komen overeen dat de man met ingang van 1 januari 2013 zal bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.254 bruto per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan haar zal worden voldaan. Partijen zijn overeengekomen dat de totale maandelijkse alimentatie € 110.000 bruto zal zijn. (…) Indien het inkomen van de man (ten tijde van het ondertekening van het convenant heeft de man een bruto jaar inkomen van € 93.320) daalt, zal de maandelijkse partneralimentatie ook verlaagd kunnen worden, met dien verstande dat de duur van de alimentatieverplichting in dat geval verlengd wordt totdat de man een totale alimentatie heeft betaald van € 110.000 bruto.”
2.4.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Costaricaanse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt, met dienovereenkomstige wijziging van eerdergenoemd convenant, de door hem te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te bepalen op € 500,- per maand, met ingang van 1 januari 2013, dan wel 1 februari 2015, dan wel de datum van indiening van het verzoekschrift, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht. Daarbij verzoekt hij te bepalen dat de vrouw het teveel betaalde aan hem moet terug betalen, dan wel dat hij het teveel betaalde kan verrekenen met toekomstige termijnen.

4.De beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
Met betrekking tot de rechtsmacht is de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna: Alimentatieverordening) van toepassing. In de artikelen 3 tot en met 6 van de Alimentatieverordening is bepaald in welke gevallen de gerechten van een staat rechtsmacht toekomt. De hoofdregel daarbij is dat op het gebied van onderhoudsverplichtingen bevoegd is het gerecht van de plaats waar de verweerder of de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft (artikel 3 van de Alimentatieverordening).
4.2.
Voorts bepaalt artikel 7 van de Alimentatieverordening dat gerechten van een lidstaat in uitzonderingsgevallen kennis kunnen nemen van een geschil indien geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van de artikelen 3 tot en met 6 bevoegd is en indien in een derde staat waarmee het geschil nauw verbonden is, redelijkerwijs geen procedure aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd, of een procedure daar onmogelijk blijkt. Het geschil moet in dat geval nauw verbonden zijn met de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.
4.3.
De man heeft gesteld dat hij op dit moment geen procedure kan starten in Costa Rica teneinde de door hem te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te verlagen. Niet vast staat dat de vrouw nog in Costa Rica verblijft, zodat de man niet weet bij welk gerecht hij het verzoek kan indienen. Uit het door hem ingewonnen juridisch advies via een advocaat in Costa Rica blijkt dat indien hij de tussen partijen gemaakte afspraken uit het convenant wil laten wijzigen, hij allereerst een zogenoemde exequatur procedure dient te volgen. De afspraken in het convenant van partijen voldoen waarschijnlijk niet aan de vereisten voor het verkrijgen van een exequatur, omdat een aantal hiervan in strijd zijn met de Costa Ricaanse wet. Gelet hierop kan in redelijkheid niet van de man worden verwacht dat hij een procedure aanhangig maakt in Costa Rica. Het geschil is bovendien nauw verbonden met Nederland, omdat de man de Nederlandse nationaliteit heeft, partijen hier samen hebben gewoond, de echtscheidingsprocedure hier is gevoerd en het convenant ook hier is opgesteld. De man doet daarbij een beroep op artikel 6 EVRM en artikel 7 van de Grondwet.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt op grond van de artikelen 3 tot en met 6 van de Alimentatieverordening, nu de vrouw geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, haar laatst bekende adres niet in Nederland is gelegen, zij niet is verschenen in de onderhavige procedure, partijen geen forumkeuze hebben gedaan voor de Nederlandse rechter en zij evenmin een gezamenlijke nationaliteit hebben.
4.5.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de uitzonderingssituatie van artikel 7 Alimentatieverordening in dit geval tot bevoegdheid leidt. Op grond van hetgeen de man heeft gesteld en met onderliggende stukken heeft onderbouwd omtrent de (on)mogelijkheid een procedure tot wijziging van de door partijen in het convenant overeengekomen uitkering tot levensonderhoud te wijzigen, acht de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat in redelijkheid niet van de man kan worden verwacht dat hij daartoe een procedure start in Costa Rica. Gelet op het feit dat de gewone verblijfplaats van partijen tijdens het huwelijk in de periode van 2002 tot 2012 in Nederland was gelegen, zoals onbetwist gesteld door de man, partijen hier te lande de echtscheidingsprocedure hebben gevoerd, het convenant waarvan thans wijziging wordt verzocht, in Nederland is opgesteld en de man de Nederlandse nationaliteit heeft, is de rechtbank voorts van oordeel dat sprake is van een nauwe verbondenheid van het onderhavige geschil met Nederland, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.6.
Nu de woonplaats van de man in [plaats] is gelegen, is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van het verzoek.
Toepasselijk recht
4.7.
Ingevolge artikel 15 van de Alimentatieverordening wordt het toepasselijk recht bepaald door het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna: het Protocol). Artikel 3 van het Protocol bepaalt dat onderhoudsverplichtingen worden beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, in dit geval het Costa Ricaanse recht. In artikel 5 van het Protocol is voorts bepaald dat voornoemde bepaling niet van toepassing is in geval van onderhoudsverplichtingen tussen ex-echtgenoten indien één van partijen zich daartegen verzet en het recht van een andere staat, in het bijzonder dat van de staat van hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, nauwer is verbonden met het huwelijk. In dat geval is het recht van die andere staat van toepassing.
4.8.
De man verzet zich tegen toepassing van het Costa Ricaanse recht. De rechtbank acht door de man voldoende aannemelijk gemaakt dat het Nederlands recht nauwer is verbonden met het huwelijk van partijen, als zijnde het recht van de staat waar partijen hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats hadden. Derhalve zal de rechtbank op grond van artikel 5 van het Protocol het Nederlandse recht toepassen.
Beoordeling
4.9.
De man stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat zijn inkomen sinds het sluiten van het convenant is gedaald. Bovendien heeft hij met zijn huidige partner op 14 november 2014 een zoon gekregen, voor wie hij tevens onderhoudsplichtig is.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het door de man gestelde een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zodat hij ontvankelijk is in zijn verzoek.
4.11.
De rechtbank zal het verzoek van de man om de door hem aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van 1 januari 2013 op € 500,- bruto per maand te bepalen, toewijzen als verzocht, nu de vrouw daartegen geen verweer heeft gevoerd en de rechtbank dit in overeenstemming met de wettelijke maatstaven acht. Het tot op heden door de man teveel betaalde zal daarbij in mindering worden gebracht op zijn betalingsachterstand, hetgeen meebrengt dat de vrouw door de wijziging met terugwerkende kracht niet gehouden zal zijn de reeds door haar ontvangen onderhoudsbijdragen terug te betalen, een en ander uiteraard voor zover het niet het maximaal door de man verschuldigde bedrag van € 110.000,- bruto te boven gaat .
4.12.
Gelet hierop behoeft hetgeen de man daarnaast heeft gesteld omtrent de behoefte van de vrouw en haar mogelijkheden om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, geen verdere bespreking meer, temeer nu de man op grond van het convenant gehouden is een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te blijven voldoen totdat hij een bedrag van in totaal € 110.000,- bruto heeft voldaan en voorts uit artikel 1.6 van het convenant blijkt dat eventuele eigen inkomsten van de vrouw geen invloed hebben op de hoogte van de door de man te betalen alimentatie.
4.13.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijzigt het convenant tussen partijen van [datum] in zoverre:
- bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2013 € 500,= (vijfhonderd euro) per maand zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, bij vooruitbetaling te voldoen;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van T. Jelierse, griffier, op 8 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).