26. Voor zover New Skool betoogt dat het afwachten van re-integratie niet van haar kon worden gevergd omdat de relatie met [verweerder] onherstelbaar en duurzaam is verstoord wordt zij daarin niet gevolgd.
26. Allereerst geldt hetgeen hiervoor is overwogen over het niet opstellen van een actieplan door [verweerder] onverkort. Daarnaast heeft New Skool de relatie op scherp gezet door het afnemen van belangrijke bevoegdheden van [verweerder] in december 2015. Ook het direct door [naam 4] ter discussie stellen van het functioneren van [verweerder] naar de redactie toe kan niet als erg bevorderlijk voor een goede sfeer worden geacht. Dat [verweerder] daarna in januari 2016 via zijn gemachtigden zijn positie aan de orde stelde was alleszins gerechtvaardigd en kan niet worden aangemerkt als het steeds stellen van aanvullende eisen. Waar New Skool er voor heeft gekozen om direct in november 2016 de redactie op de hoogte te stellen van het ontnemen van de bevoegdheden van [verweerder] , is het begrijpelijk dat [verweerder] de redactie ook zijn kant van het verhaal wilde vertellen. Daarnaast is het niet onredelijk dat [verweerder] na zijn ziekmelding aandrong op mediation met zijn eigen leidinggevende [naam 2] in plaats van met [naam 4] , die slechts tijdelijk was benoemd. Het was de immers de bemoeilijkte verstandhouding met [naam 2] waar alles mee begon. [naam 2] en [naam 1] zijn de leidinggevenden met wie [verweerder] uiteindelijk te maken heeft.
26. Dat er spanningen zijn ontstaan bij de redactie kan in de gegeven omstandigheden moeilijk aan [verweerder] worden toegeschreven. De verklaring van de overige redactieleden tijdens het gesprek van 15 maart 2016 maakt dit ook duidelijk. Bovendien zijn twee redactieleden pas tijdens de ziekte van [verweerder] arbeidsongeschikt geworden.
26. New Skool stelt dat vanaf het begin van de re-integratie de verhoudingen op scherp stonden doordat [verweerder] er overduidelijk geen zin in had en hij geen enkele moeite deed om te verhullen dat hij in [naam 4] noch in de ingeslagen weg fiducie had en hij ten opzichte van [naam 4] een totaal niet constructieve en zelfs vijandige houding vertoonde. Hiervoor is echter geen steun te vinden in de stukken, waaronder de bandopnames.
26. Zo is [verweerder] op 9 maart 2016 begonnen met zijn re-integratie en bericht [naam 4] hem al diezelfde dag dat de situatie volstrekt onwerkbaar is. Hij baseert dat onder meer op gesprekken van [verweerder] met de redactie over het feit dat [naam 4] eerst akkoord was gegaan met het schrijven van een hoofdredactioneel door [verweerder] en hij dit daarna weer had teruggedraaid. Dat dit onrust geeft kan op het conto van [naam 4] worden geschreven. Voorts berichtte [naam 4] op 9 maart 2016 dat het eerste gesprek die dag duidelijk maakte dat hij niet door [verweerder] als leidinggevende werd geaccepteerd en [verweerder] eigenlijk in het geheel niet met hem wil samenwerken. Dit onderbouwt hij dan met het feit dat [verweerder] naar aanleiding van de opdrachten van [naam 4] om te beginnen met het eigen maken van de nieuwe planning heeft gezegd “als jij het wilt”. Dat klinkt misschien niet enthousiast maar rechtvaardigt geenszins de door [naam 4] getrokken conclusie. Ook de bandopname van het gesprek op 9 maart 2016 biedt geen steun voor deze stelling van [naam 4] . Door [verweerder] al op de eerste dag van re-integratie op deze wijze te berichten zette juist [naam 4] de verhoudingen onder druk, terwijl [verweerder] nog maar net begonnen was.
26. [verweerder] heeft daarna op 13 maart 2016 geprotesteerd tegen de in zijn ogen verdraaiing van de werkelijkheid. Gelet op de aard van de mail van 9 maart 2016 was [verweerder] genoodzaakt om verwijten te weerleggen die hij betwistte, ter voorkoming van negatieve dossiervorming.
26. Ook uit de bandopname van het gesprek op 25 maart 2015 blijkt niet dat [verweerder] [naam 4] tegenwerkte. Integendeel, [verweerder] verklaart zich juist bereid geen redactiewerkzaamheden te verrichten nadat hij heeft voorgelegd of hij niet moest inspringen gelet op de deadlines en ziektegevallen bij de redactie. Dit terwijl [naam 4] [verweerder] uitmaakt voor “prins” en nogal badinerend opmerkt dat [verweerder] natuurlijk de enige is die bepaalde werkzaamheden kan uitvoeren. Daarnaast zegt [naam 4] fijntjes dat [verweerder] eerst maar eens moet beginnen met het werk dat al anderhalf jaar geleden af had moeten zijn. Ter zitting heeft [naam 4] hierover opgemerkt dat hij zich op dat moment irriteerde aan [verweerder] . Dat getuigt niet van een professionele benadering van een medewerker die re-integreert nadat hem belangrijke verantwoordelijkheden zijn ontnomen. Het biedt wel steun voor de stelling van [verweerder] dat hem geen serieuze kans is geboden, dat [naam 4] hem kleineerde en New Skool toewerkte naar een ontslag.
26. Aan al het voorgaande doet niet af dat [verweerder] zich uiteraard bewust was dat het gesprek werd opgenomen, daar mogelijk op in speelde en zich dus niet liet stangen. Waar het echter om gaat is dat New Skool stelt dat [verweerder] zich onmogelijk opstelde terwijl dat in ieder geval in het geheel niet blijkt uit deze twee gesprekken.
26. Dat New Skool uiteindelijk op goede vrijdag 25 maart 2016 aan [verweerder] een laatste kans heeft geboden om binnen 6 uur in te stemmen met mediation, bij gebreke waarvan New Skool naar haar zeggen niet anders kon dan een ontbindingsprocedure starten, geeft blijk van een sterkte behoefte bij New Skool om de arbeidsrelatie te beëindigen. Dit maakt echter nog niet dat dat ook gerechtvaardigd was op dat moment en dat New Skool zorgvuldig heeft gehandeld. Het feit dat [verweerder] uiteindelijk onder protest, omdat de andere keuze ontbinding was, instemde met mediation met [naam 4] betekent ook niet dat de mediation bij voorbaat gedoemd was om te mislukken en New Skool een extra reden heeft om ontbinding te verzoeken.