In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarin [verzoeker] in verzet is gekomen tegen de beslissing van de griffier om het volledige griffierecht van € 288,-- te heffen. De griffier had geen rekening gehouden met een overgelegde inkomensverklaring, omdat onvoldoende was aangetoond dat [verzoeker] geen inkomsten in het buitenland had. De procedure begon met een brief van [verzoeker] op 16 februari 2016, waarin hij verzet aantekende tegen de beslissing van de griffier. Tijdens de zitting op 7 juni 2016 werd het verzet behandeld, waarbij mr. H. Loonstein als advocaat van [verzoeker] aanwezig was. De griffier had in een verweerschrift aangegeven dat er twijfels bestonden over de inkomenssituatie van [verzoeker], die in Hong Kong woont en daar een kunstgalerie exploiteert. De griffier stelde dat [verzoeker] niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen andere inkomsten had en dat hij niet in aanmerking kwam voor het griffierecht voor onvermogenden. De rechtbank oordeelde dat de griffier terecht had gehandeld en dat het verzet ongegrond was. De rechtbank benadrukte dat het aan [verzoeker] was om zijn financiële situatie te onderbouwen, wat hij niet had gedaan. De beslissing van de griffier werd bevestigd, en het verzet werd afgewezen.