4.4.3Overwegingen
4.4.3.1 Bespreking van het verweer; waardering van de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5]
De rechtbank stelt voorop dat met de verklaringen van een andere verdachte in dezelfde zaak behoedzaam en met enige terughoudend dient te worden omgegaan, gelet op diens mogelijke belang om een ander te belasten en, ook in het geval van een bekennende verklaring, de eigen schuld te verlichten. Hierbij komt dat een verdachte niet is gehouden naar waarheid te verklaren.
De verklaringen van [medeverdachte 5]
heeft daags na zijn aanhouding een bekennende verklaring afgelegd. Hij had toen nog geen kennis van de verklaringen van medeverdachten, noch van de overige inhoud van het dossier, zodat zijn verklaring niet daardoor beïnvloed kan zijn. In die eerste bekennende verklaring heeft [medeverdachte 5] specifieke daderwetenschap genoemd. Die verklaring en zijn daarop volgende verklaringen zijn gedetailleerd met betrekking tot de wijze waarop de overvallen zijn gepleegd en tot de rolverdeling van de medeverdachten bij deze overvallen. Ook zijn de verklaringen consistent. Ook de verklaring die [medeverdachte 5] als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd, is gedetailleerd en consistent.
De verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft vrijwel direct na zijn aanhouding verklaard dat hij onder druk is gezet en dat hij bang is dat hem of zijn familieleden wat wordt aangedaan en hij zich om die reden zal beroepen op zijn zwijgrecht. Deze verklaring kon op dat moment nog niet worden beïnvloed door de verklaringen van medeverdachten. Dat [medeverdachte 1] zijn verklaring niet meteen, maar eerst in het vijfde verhoor op 15 januari 2016 bij de politie handen en voeten heeft gegeven, en nadat hij kennis had genomen van de verklaring van [medeverdachte 5] , doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet af. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat hij aanvankelijk geen verklaring heeft willen afleggen, vanwege zijn angst voor verdachte. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij heeft nagedacht en dat hij tot de conclusie is gekomen dat het beter is om zijn angsten te overwinnen en toch een verklaring af te leggen over wat er is gebeurd. [medeverdachte 1] heeft om die reden zijn proceshouding herzien. De rechtbank acht dit niet onbegrijpelijk en dus niet zonder meer reden om zijn verklaring onbetrouwbaar te achten.
Ondersteuning in andere bewijsmiddelen
De inhoud van de bekennende en voor verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] wordt in belangrijke mate ondersteund door na te noemen objectieve bewijsmiddelen.
Hetgeen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] hebben verklaard over de door verdachte toegepaste misleidingen en bedreigingen wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 6] . [persoon 6] heeft verklaard dat verdachte hem zou hebben gezegd dat hij (verdachte) een jongen had, genaamd [medeverdachte 1] , die voor hem overvallen pleegde en dat hij [medeverdachte 1] ook bedreigde. De rechtbank hecht waarde aan deze verklaring, nu er geen aanwijzingen zijn dat [persoon 6] enige reden zou hebben om een bepaalde verdachte ten onrechte te belasten of de rol van een verdachte bij de overvallen te vergroten dan wel deze juist te verkleinen.
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij door [medeverdachte 2] en verdachte naar de Texaco zijn gebracht, dat [medeverdachte 2] en verdachte de auto vlakbij de Texaco hebben geparkeerd en daar op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] hebben gewacht, dat het een uur heeft geduurd voordat zij ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] ) de Texaco binnen zijn gegaan en dat zij na de overval naar de woning van [medeverdachte 2] zijn gereden. Die verklaringen worden ondersteund door zowel de verklaring van [persoon 6] als door de peilgegevens van de telefoon van [medeverdachte 2] . [persoon 6] heeft namelijk verklaard dat hij [medeverdachte 1] heeft ontmoet met verdachte, [medeverdachte 2] en een donkere jongen in een BMW achter de Texaco. “Ze” zeiden dat [medeverdachte 1] de Texaco moest overvallen, aldus [persoon 6] . Even later hoorde [persoon 6] via Burgernet dat de Texaco inderdaad was overvallen. Daarnaast blijkt uit zendmastgegevens dat de telefoon van [medeverdachte 2] om 17:09 uur én om 17:59 uur uitpeilde op dezelfde locatie in de directe omgeving van de Texaco. Vervolgens peilde de telefoon kort na de overval uit op de zendmastlocatie aan de [adres 3] te [plaats 1] , welke locatie vanaf de plaats delict gezien op de route ligt naar de woning van [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat hij in opdracht van verdachte een geldbedrag van € 400,- heeft moeten overmaken op een rekeningnummer op naam van [persoon 6] . [persoon 6] heeft bevestigd dat hij op verzoek van verdachte zijn bankrekening aan hem beschikbaar heeft gesteld. Er zou € 400,- op zijn rekening worden overgemaakt en [persoon 6] zou dit bedrag voor verdachte pinnen. Dat deze transactie ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden wordt bevestigd door een bankafschrift van [medeverdachte 1] . Voorts heeft [persoon 6] verklaard dat verdachte, toen zij met een groepje van 10 man bij een garage aan het chillen waren, vertelde dat [medeverdachte 1] zo geld kwam brengen, dat [medeverdachte 1] die dag ook gekomen is en dat verdachte daarna beschikte over veel munt- en briefgeld.
De rechtbank overweegt voorts dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , voor zover de inhoud van deze verklaringen zien op de betrokkenheid van de overige medeverdachten, ook voldoende worden ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. De rechtbank wijst daarbij op de verklaring van [persoon 7] , [persoon 8] , [persoon 9] en [persoon 10] en de peilgegevens van de telefoon van [medeverdachte 2] .
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] in ruime mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en bruikbaar voor het bewijs. Het dienaangaande verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
De raadsvrouw heeft, subsidiair aan de door haar bepleite vrijspraken, betoogd dat ten aanzien van alle feiten hooguit sprake is van medeplichtigheid, maar niet van medeplegen door verdachte.
Hoewel het debat tussen het Openbaar Ministerie en de raadsvrouw zich heeft toegespitst op de vraag of de handelingen van verdachte medeplichtigheid of medeplegen opleveren, heeft de rechtbank zich ook rekenschap gegeven van de mogelijkheid van de dadervorm uitlokking. De rechtbank stelt voorop dat als de verdachte strafbare feiten zou hebben uitgelokt, dit niet per definitie uitsluit dat hij diezelfde feiten ook heeft medegepleegd. Omtrent de vraag of in dit geval sprake is van medeplegen van de overvallen, zoals aan verdachte ten laste gelegd, overweegt de rechtbank als volgt.
Medeplegen vereist een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het voltooien van het delict. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af ten aanzien van de rol die verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten heeft gespeeld. [medeverdachte 1] is op enig moment voorafgaand aan de eerste overval (op tankstation Compaan op 14 juni 2015) aan verdachte voorgesteld door een vriend, omdat [medeverdachte 1] geld nodig had. Verdachte heeft [medeverdachte 1] toen voorgesteld een inbraak te plegen, die echter niet is uitgevoerd. Verdachte heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] vervolgens doen geloven dat hij, [medeverdachte 1] , nu een groot bedrag aan tipgeld voor deze inbraak moest terugbetalen en hem onder druk gezet om deze “schuld” snel aan hem terug te betalen. Verdachte vertelde [medeverdachte 1] dat hij mannen van een incassobureau achter zich had staan en dat [medeverdachte 1] in elkaar zou worden geslagen en zou worden ‘geschoten’ als hij het geld niet snel zou terugbetalen. Verdachte kwam vervolgens met het idee dat [medeverdachte 1] overvallen kon gaan plegen om zijn schuld in te lossen en heeft [medeverdachte 1] het start/alarmpistool gegeven. Nadat [medeverdachte 1] de eerste overval op Compaan had gepleegd, leerde hij via verdachte ook [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] kennen. [medeverdachte 1] werd door verdachte en [medeverdachte 2] in de BMW van [medeverdachte 2] meegenomen naar de woning van [medeverdachte 4] in [plaats 2] , waar ook [medeverdachte 2] verbleef. In de woning werd openlijk door verdachte en [medeverdachte 2] gesproken over overvallen. Verdachte bepaalde dat [medeverdachte 5] ook zijn steentje bij moest dragen. Daarna werden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] door zowel verdachte als [medeverdachte 2] onder druk gezet om overvallen te plegen, onder meer door hen (al dan niet in dwingende bewoordingen) te zeggen dat zij dat moesten doen en hen te waarschuwen voor consequenties als ze het niet zouden doen. De algemene werkwijze daarbij was als volgt. Verdachte en [medeverdachte 2] beraamden de plannen, namen het initiatief en hadden een sturende rol in de voorbereiding en uitvoering van de overvallen. [medeverdachte 2] en verdachte waren steeds aanwezig op of nabij de plaats delict in de BMW van [medeverdachte 2] . Zij regelden het vervoer naar de te overvallen locatie, wachtten [medeverdachte 1] en (in een aantal gevallen ook) [medeverdachte 5] op en gaven hen instructies voor het plegen van de overvallen. Na de overval stonden [medeverdachte 2] en verdachte (al dan niet met nog anderen) in de BMW in de nabijheid van de plaats delict te wachten en maakten zij daarmee de vlucht voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] mogelijk. Na de overvallen moesten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] de buit telkens afstaan aan verdachte en [medeverdachte 2] , die de buit onderling verdeelden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , de feitelijke daders, kregen hooguit een klein deel van de opbrengst. Verdachte en [medeverdachte 2] bepaalden of de buit voldoende was, als dat niet zo was dan werden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] er weer op uitgestuurd. De taakverdeling tussen de medeverdachten was zo dat verdachte en [medeverdachte 2] op alle fronten bepaalden wat er gebeurde.
De exacte bijdrage van verdachte is niet bij iedere overval dezelfde geweest en de hiervoor beschreven werkwijze vertoonde per overval kleine verschillen. Zo kwam het idee om supermarkt Deen te overvallen van [medeverdachte 2] en niet van verdachte en had [medeverdachte 1] na een aantal overvallen niet meer zoveel instructies nodig, zoals voor bijvoorbeeld de overval op snackbar [snackbar 1] . Wel geldt voor alle bewezen geachte overvallen dat verdachte in grote lijnen volgens het hiervoor beschreven stramien een belangrijke rol heeft gespeeld. De instructies die verdachte en [medeverdachte 2] in een eerder stadium al hadden gegeven, het aanhouden en herbevestigen van de dreigementen aan [medeverdachte 1] en de telkens herhaalde opdrachten om overvallen te plegen, zijn een belangrijke bijdrage geweest aan het plegen van ook die latere overvallen. Zo is de bijdrage van verdachte bij de overval op supermarkt Deen niet beperkt tot hetgeen hij op die dag heeft gedaan (zeggen dat [medeverdachte 1] niet met weinig geld moest komen, meegaan in de auto en achteraf de buit in ontvangst nemen), of houdt zijn rol bij de overval op snackbar [snackbar 1] niet slechts in dat hij [medeverdachte 1] de opdracht gaf de snackbar te overvallen en dat hij meeging in de auto. Zijn bijdrage aan deze latere overvallen (zo ook de tweede overval op tankstation Compaan) bestaat mede uit zijn handelen in de daaraan voorafgaande korte tijd, waarin hij en [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] hebben geïnstrueerd en in zekere zin ‘getraind’ om overvallen te plegen. Verdachte heeft daarmee een zeer zwaarwegende, dragende rol gespeeld in de uitvoering van alle bewezen geachte overvallen. Dat hij zelf bij geen enkele overval of poging daartoe een feitelijke uitvoeringshandeling heeft verricht, doet daaraan in het geheel niet af.
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] (die laatste met uitzondering van feit 5).