ECLI:NL:RBAMS:2016:4214

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
13/674226-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overvallen op tankstations en supermarkt met leidende rol van verdachte

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een reeks gewapende overvallen op tankstations en een supermarkt. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van meerdere gewapende overvallen, waaronder een poging tot overval op een snackbar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een leidende rol had in de overvallen en dat hij anderen op geraffineerde wijze heeft aangezet tot het plegen van deze misdrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat plaatsvond in mei en juni 2016, waarbij het Openbaar Ministerie vertegenwoordigd was door mrs. A.J.M. Vreekamp en R.A. Bosman. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten en getuigen gewogen en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overvallen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van één van de ten laste gelegde feiten, maar achtte de overige feiten bewezen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674226-15 (Promis)
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] , thans gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 en 31 mei en 2, 3 en 23 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door mrs. A.J.M. Vreekamp en R.A. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.H. van Keulen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
het medeplegen van een poging gewapende overval op snackbar [snackbar 1] in [plaats 1] op 28 juni 2015 (slachtoffer [persoon 1] );
het medeplegen van een gewapende overval op supermarkt Deen in [plaats 2] op 27 juni 2015 (slachtoffer [persoon 2] );
het medeplegen van een gewapende overval op tankstation Texaco in [plaats 1] op 23 juni 2015 (slachtoffer [persoon 3] );
het medeplegen van een overval op tankstation Compaan in [plaats 3] op 14 juni 2015 (slachtoffer [persoon 4] ), subsidiair de uitlokking van medeverdachte [medeverdachte 1] tot het plegen van voornoemd feit;
het medeplegen van een overval op tankstation Compaan in [plaats 3] op 28 juni 2015 (slachtoffer [persoon 5] ).
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In de regio [plaats 4] , [plaats 2] en [plaats 1] hebben in de periode van 23 juni tot en met 29 juni 2015 vier overvallen plaatsgevonden, gepleegd door één of twee daders. Bij de politie rees het vermoeden dat de overvallen mogelijk door één dadergroep waren gepleegd. Bij deze overvallen is steeds gebruik gemaakt van een zilverkleurig vuurwapen dat – naar achteraf is gebleken – niet een vuurwapen maar een alarm/startpistool bleek te zijn. Ook kwam het signalement van de dader(s) op de verschillende bewakingsbeelden overeen en werd bij een aantal overvallen een zwarte BMW 5-serie gesignaleerd.
Zo hebben getuigen van de (poging) overval op snackbar [snackbar 1] in [plaats 1] op 28 juni 2015 verklaard vijf minuten voor de overval tweemaal een zwartkleurige BMW langzaam langs de snackbar te hebben zien rijden. De ramen van de BMW waren geopend en de inzittenden, drie mannen en één vrouw, keken opvallend in de richting van de snackbar. Verbalisanten hebben gerelateerd dat zij ongeveer een uur voor de overval een zwarte BMW, met kenteken [kenteken] , hebben zien staan op de parkeerplaats van de Joodse begraafplaats op de Saskia van Uylenburgweg in [plaats 1] . Bij de auto stonden drie jongens en op de bijrijdersstoel zat een blonde jonge vrouw. De te naam gestelde van het voertuig was medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), verblijvende op het adres [adres 2] in [plaats 2] .
De aangever van een woningoverval in [plaats 4] op 29 juni 2015 heeft verklaard dat de twee daders naar een oude BMW 5-serie renden. De letters [letter 1] en mogelijk ook een [letter 1] kwamen in het kenteken voor. Achter het stuur zat een blanke man en ook zat er een vrouw met blond haar in de auto. Verbalisanten sloegen hierop aan en zagen overeenkomsten met de overval op snackbar [snackbar 1] en met een overval op supermarkt Deen op 27 juni 2015, vlakbij de woning van [medeverdachte 2] , waarbij getuigen ook melding hadden gemaakt van een blanke dader met een zilverkleurig vuurwapen. Vervolgens zijn [medeverdachte 2] , medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), aangehouden toen zij met de BMW aankwamen bij de woning van [medeverdachte 4] in [plaats 2] , waar [medeverdachte 2] ook verbleef.
Op 6 juli 2015 werden de screenshots van de beelden van tabakszaak [naam] – waarop twee personen duidelijk zichtbaar waren, die voldeden aan de signalementen van de daders van voornoemde overvallen – op de interne site van de politie geplaatst. Medeverdachte [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) werd daarop door een politieagent herkend. Uit de politiesystemen bleek dat [medeverdachte 5] en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) samen eerder betrokken waren bij een incident. Uit onderzoek naar de telefoongegevens van [medeverdachte 1] bleek dat hij in mei en juni 2015 meermalen telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 2] . Op grond hiervan werd de telefoon van [medeverdachte 1] getapt. Op 13 juli 2015 vonden er twee gesprekken plaats tussen [medeverdachte 1] en – naar toen werd vermoed – [medeverdachte 5] , over een mogelijke overval die ze wilden gaan plegen. Op 14 juli 2015 werd derhalve een spoedtap aangesloten op het telefoonnummer van [medeverdachte 5] en werd live een tapgesprek uitgeluisterd waaruit bleek dat de getapte personen op dat moment op het punt stonden Videoland in [plaats 5] te overvallen. De politie heeft het niet zover laten komen en heeft [medeverdachte 5] ter plaatse, nog bellend, en [medeverdachte 1] even later bij zijn woning aangehouden met in zijn tas donkere kleding en een zilverkleurig nepvuurwapen met een zwart handvat. [medeverdachte 5] heeft vrijwel direct bekend samen met [medeverdachte 1] betrokken te zijn geweest bij de overvallen op tankstation Texaco, supermarkt Deen, de woning in [plaats 4] en dat zij het plan hadden opgevat om ook Videoland te overvallen. [medeverdachte 5] heeft verder verklaard dat de overvallen zijn gepleegd in opdracht van [medeverdachte 2] en/of verdachte, voor wie hij bang is. [medeverdachte 1] heeft zich, vanwege jegens hem geuite bedreigingen, beroepen op zijn zwijgrecht.
Vervolgens werd het onderzoek naar twee overvallen op tankstation Compaan in [plaats 3] , gepleegd op 14 en 28 juni 2015, aan het Amsterdamse onderzoeksteam overgedragen, gelet op de modus operandi bij die overvallen, de gelijkenis van de dader met [medeverdachte 1] en het waarnemen van een zwarte BMW op 28 juni 2015 op de camerabeelden van Compaan en in de directe omgeving van het tankstation kort voor de overval. Verdachte werd in september 2015 als verdachte aangehouden, maar werd na zijn verhoor weer in vrijheid gesteld.
In januari 2016 heeft [medeverdachte 1] uiteindelijk verklaard dat hij de blanke overvaller met het nepvuurwapen is geweest en dat hij sommige overvallen alleen en andere samen met [medeverdachte 5] heeft gepleegd. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] hebben ook verklaard over de rol van [medeverdachte 2] en verdachte bij deze overvallen, waarna verdachte opnieuw werd aangehouden.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft overeenkomstig het schriftelijk requisitoir – hier kort en zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde. Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat, ten aanzien van alle feiten, sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , gelet op de vele afgelegde verklaringen en de telefoongegevens, tevens in onderlinge samenhang en in tijdslijn bezien, waaruit het Openbaar Ministerie opmaakt dat er bij vrijwel alle overvallen al eerder op de dag contact is geweest tussen verdachten. Er is sprake van een intensieve samenwerking vooraf (plannen en beramen) en tijdens de overvallen, maar ook daarna, bij de afhandeling van de delicten (verdelen van de buit en nabespreken of dit voldoende was). Verdachte was steeds op de hoogte van wat er ging gebeuren en heeft daar een significante bijdrage aan geleverd. Verdachte heeft het wapen aan [medeverdachte 1] geleverd en hem instructies gegeven voor het plegen van een overval. Zowel verdachte als [medeverdachte 2] beraamden de plannen, namen het initiatief, hadden een sturende rol in de voorbereiding en uitvoering van de overvallen. Beiden waren steeds aanwezig op of nabij de plaats delict, zaten in de auto, regelden het vervoer, wachtten de medeverdachten op en stuurden hen letterlijk op korte afstand en binnen bereik dwingend aan. Het enkele feit dat verdachte niet zelf de directe uitvoerder is en dus de feitelijke ten laste gelegde handelingen niet zelf heeft verricht, neemt niet weg dat sprake is van medeplegen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en de intellectuele en/of materiële bijdrage, waarvan in dit geval sprake is.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar schriftelijke pleitnota – hier kort en zakelijk weergegeven – primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het bewijs voor het medeplegen van de overvallen wordt door het Openbaar Ministerie met name gestoeld op de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] hebben echter leugenachtige en tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Deze verklaringen moeten daarom van het bewijs worden uitgesloten.
Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte van de hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, nu hij niet als medepleger van de overvallen kan worden aangemerkt. Op grond van afgelegde verklaringen wordt verdachte verweten dat hij het ‘masterbrein’ zou zijn achter de overvallen, maar uit niets blijkt welk aandeel verdachte heeft gehad bij de voorbereiding van die overvallen. De enkele verwijzing van medeverdachten dat verdachte de leider zou zijn, is onvoldoende concreet om die stelling te kunnen dragen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank is, met de raadsvrouw en anders dan het Openbaar Ministerie, van oordeel dat in de onderhavige zaak de verdenking dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan, in de kern alleen berust op de verklaring van [medeverdachte 1] en dat die verklaring voor zover die ziet op betrokkenheid van verdachte bij dit feit niet door enig ander bewijsmiddel wordt ondersteund. De rechtbank mag het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, niet uitsluitend aannemen op de verklaring van één getuige (zie artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering). Hoewel de rechtbank, zoals hierna uitgebreider wordt overwogen, de verklaring van [medeverdachte 1] geloofwaardig acht, is niet voldaan aan het bewijsminimum en dient verdachte te worden vrijgesproken van het hem onder 4 ten laste gelegde.
4.4.2
Het bewijs
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich, op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen en de onder 4.4.3 vervatte overwegingen, schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3, en 5 ten laste gelegde feiten zoals in rubriek 5 weergegeven.
4.4.3
Overwegingen
4.4.3.1 Bespreking van het verweer; waardering van de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5]
De rechtbank stelt voorop dat met de verklaringen van een andere verdachte in dezelfde zaak behoedzaam en met enige terughoudend dient te worden omgegaan, gelet op diens mogelijke belang om een ander te belasten en, ook in het geval van een bekennende verklaring, de eigen schuld te verlichten. Hierbij komt dat een verdachte niet is gehouden naar waarheid te verklaren.
De verklaringen van [medeverdachte 5]
heeft daags na zijn aanhouding een bekennende verklaring afgelegd. Hij had toen nog geen kennis van de verklaringen van medeverdachten, noch van de overige inhoud van het dossier, zodat zijn verklaring niet daardoor beïnvloed kan zijn. In die eerste bekennende verklaring heeft [medeverdachte 5] specifieke daderwetenschap genoemd. Die verklaring en zijn daarop volgende verklaringen zijn gedetailleerd met betrekking tot de wijze waarop de overvallen zijn gepleegd en tot de rolverdeling van de medeverdachten bij deze overvallen. Ook zijn de verklaringen consistent. Ook de verklaring die [medeverdachte 5] als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd, is gedetailleerd en consistent.
De verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft vrijwel direct na zijn aanhouding verklaard dat hij onder druk is gezet en dat hij bang is dat hem of zijn familieleden wat wordt aangedaan en hij zich om die reden zal beroepen op zijn zwijgrecht. Deze verklaring kon op dat moment nog niet worden beïnvloed door de verklaringen van medeverdachten. Dat [medeverdachte 1] zijn verklaring niet meteen, maar eerst in het vijfde verhoor op 15 januari 2016 bij de politie handen en voeten heeft gegeven, en nadat hij kennis had genomen van de verklaring van [medeverdachte 5] , doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet af. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat hij aanvankelijk geen verklaring heeft willen afleggen, vanwege zijn angst voor verdachte. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij heeft nagedacht en dat hij tot de conclusie is gekomen dat het beter is om zijn angsten te overwinnen en toch een verklaring af te leggen over wat er is gebeurd. [medeverdachte 1] heeft om die reden zijn proceshouding herzien. De rechtbank acht dit niet onbegrijpelijk en dus niet zonder meer reden om zijn verklaring onbetrouwbaar te achten.
Ondersteuning in andere bewijsmiddelen
De inhoud van de bekennende en voor verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] wordt in belangrijke mate ondersteund door na te noemen objectieve bewijsmiddelen.
Hetgeen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] hebben verklaard over de door verdachte toegepaste misleidingen en bedreigingen wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 6] . [persoon 6] heeft verklaard dat verdachte hem zou hebben gezegd dat hij (verdachte) een jongen had, genaamd [medeverdachte 1] , die voor hem overvallen pleegde en dat hij [medeverdachte 1] ook bedreigde. De rechtbank hecht waarde aan deze verklaring, nu er geen aanwijzingen zijn dat [persoon 6] enige reden zou hebben om een bepaalde verdachte ten onrechte te belasten of de rol van een verdachte bij de overvallen te vergroten dan wel deze juist te verkleinen.
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij door [medeverdachte 2] en verdachte naar de Texaco zijn gebracht, dat [medeverdachte 2] en verdachte de auto vlakbij de Texaco hebben geparkeerd en daar op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] hebben gewacht, dat het een uur heeft geduurd voordat zij ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] ) de Texaco binnen zijn gegaan en dat zij na de overval naar de woning van [medeverdachte 2] zijn gereden. Die verklaringen worden ondersteund door zowel de verklaring van [persoon 6] als door de peilgegevens van de telefoon van [medeverdachte 2] . [persoon 6] heeft namelijk verklaard dat hij [medeverdachte 1] heeft ontmoet met verdachte, [medeverdachte 2] en een donkere jongen in een BMW achter de Texaco. “Ze” zeiden dat [medeverdachte 1] de Texaco moest overvallen, aldus [persoon 6] . Even later hoorde [persoon 6] via Burgernet dat de Texaco inderdaad was overvallen. Daarnaast blijkt uit zendmastgegevens dat de telefoon van [medeverdachte 2] om 17:09 uur én om 17:59 uur uitpeilde op dezelfde locatie in de directe omgeving van de Texaco. Vervolgens peilde de telefoon kort na de overval uit op de zendmastlocatie aan de [adres 3] te [plaats 1] , welke locatie vanaf de plaats delict gezien op de route ligt naar de woning van [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat hij in opdracht van verdachte een geldbedrag van € 400,- heeft moeten overmaken op een rekeningnummer op naam van [persoon 6] . [persoon 6] heeft bevestigd dat hij op verzoek van verdachte zijn bankrekening aan hem beschikbaar heeft gesteld. Er zou € 400,- op zijn rekening worden overgemaakt en [persoon 6] zou dit bedrag voor verdachte pinnen. Dat deze transactie ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden wordt bevestigd door een bankafschrift van [medeverdachte 1] . Voorts heeft [persoon 6] verklaard dat verdachte, toen zij met een groepje van 10 man bij een garage aan het chillen waren, vertelde dat [medeverdachte 1] zo geld kwam brengen, dat [medeverdachte 1] die dag ook gekomen is en dat verdachte daarna beschikte over veel munt- en briefgeld.
De rechtbank overweegt voorts dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , voor zover de inhoud van deze verklaringen zien op de betrokkenheid van de overige medeverdachten, ook voldoende worden ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. De rechtbank wijst daarbij op de verklaring van [persoon 7] , [persoon 8] , [persoon 9] en [persoon 10] en de peilgegevens van de telefoon van [medeverdachte 2] .
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] in ruime mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en bruikbaar voor het bewijs. Het dienaangaande verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
4.4.3.2 Medeplegen
De raadsvrouw heeft, subsidiair aan de door haar bepleite vrijspraken, betoogd dat ten aanzien van alle feiten hooguit sprake is van medeplichtigheid, maar niet van medeplegen door verdachte.
Hoewel het debat tussen het Openbaar Ministerie en de raadsvrouw zich heeft toegespitst op de vraag of de handelingen van verdachte medeplichtigheid of medeplegen opleveren, heeft de rechtbank zich ook rekenschap gegeven van de mogelijkheid van de dadervorm uitlokking. De rechtbank stelt voorop dat als de verdachte strafbare feiten zou hebben uitgelokt, dit niet per definitie uitsluit dat hij diezelfde feiten ook heeft medegepleegd. Omtrent de vraag of in dit geval sprake is van medeplegen van de overvallen, zoals aan verdachte ten laste gelegd, overweegt de rechtbank als volgt.
Medeplegen vereist een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het voltooien van het delict. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af ten aanzien van de rol die verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten heeft gespeeld. [medeverdachte 1] is op enig moment voorafgaand aan de eerste overval (op tankstation Compaan op 14 juni 2015) aan verdachte voorgesteld door een vriend, omdat [medeverdachte 1] geld nodig had. Verdachte heeft [medeverdachte 1] toen voorgesteld een inbraak te plegen, die echter niet is uitgevoerd. Verdachte heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] vervolgens doen geloven dat hij, [medeverdachte 1] , nu een groot bedrag aan tipgeld voor deze inbraak moest terugbetalen en hem onder druk gezet om deze “schuld” snel aan hem terug te betalen. Verdachte vertelde [medeverdachte 1] dat hij mannen van een incassobureau achter zich had staan en dat [medeverdachte 1] in elkaar zou worden geslagen en zou worden ‘geschoten’ als hij het geld niet snel zou terugbetalen. Verdachte kwam vervolgens met het idee dat [medeverdachte 1] overvallen kon gaan plegen om zijn schuld in te lossen en heeft [medeverdachte 1] het start/alarmpistool gegeven. Nadat [medeverdachte 1] de eerste overval op Compaan had gepleegd, leerde hij via verdachte ook [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] kennen. [medeverdachte 1] werd door verdachte en [medeverdachte 2] in de BMW van [medeverdachte 2] meegenomen naar de woning van [medeverdachte 4] in [plaats 2] , waar ook [medeverdachte 2] verbleef. In de woning werd openlijk door verdachte en [medeverdachte 2] gesproken over overvallen. Verdachte bepaalde dat [medeverdachte 5] ook zijn steentje bij moest dragen. Daarna werden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] door zowel verdachte als [medeverdachte 2] onder druk gezet om overvallen te plegen, onder meer door hen (al dan niet in dwingende bewoordingen) te zeggen dat zij dat moesten doen en hen te waarschuwen voor consequenties als ze het niet zouden doen. De algemene werkwijze daarbij was als volgt. Verdachte en [medeverdachte 2] beraamden de plannen, namen het initiatief en hadden een sturende rol in de voorbereiding en uitvoering van de overvallen. [medeverdachte 2] en verdachte waren steeds aanwezig op of nabij de plaats delict in de BMW van [medeverdachte 2] . Zij regelden het vervoer naar de te overvallen locatie, wachtten [medeverdachte 1] en (in een aantal gevallen ook) [medeverdachte 5] op en gaven hen instructies voor het plegen van de overvallen. Na de overval stonden [medeverdachte 2] en verdachte (al dan niet met nog anderen) in de BMW in de nabijheid van de plaats delict te wachten en maakten zij daarmee de vlucht voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] mogelijk. Na de overvallen moesten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] de buit telkens afstaan aan verdachte en [medeverdachte 2] , die de buit onderling verdeelden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , de feitelijke daders, kregen hooguit een klein deel van de opbrengst. Verdachte en [medeverdachte 2] bepaalden of de buit voldoende was, als dat niet zo was dan werden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] er weer op uitgestuurd. De taakverdeling tussen de medeverdachten was zo dat verdachte en [medeverdachte 2] op alle fronten bepaalden wat er gebeurde.
De exacte bijdrage van verdachte is niet bij iedere overval dezelfde geweest en de hiervoor beschreven werkwijze vertoonde per overval kleine verschillen. Zo kwam het idee om supermarkt Deen te overvallen van [medeverdachte 2] en niet van verdachte en had [medeverdachte 1] na een aantal overvallen niet meer zoveel instructies nodig, zoals voor bijvoorbeeld de overval op snackbar [snackbar 1] . Wel geldt voor alle bewezen geachte overvallen dat verdachte in grote lijnen volgens het hiervoor beschreven stramien een belangrijke rol heeft gespeeld. De instructies die verdachte en [medeverdachte 2] in een eerder stadium al hadden gegeven, het aanhouden en herbevestigen van de dreigementen aan [medeverdachte 1] en de telkens herhaalde opdrachten om overvallen te plegen, zijn een belangrijke bijdrage geweest aan het plegen van ook die latere overvallen. Zo is de bijdrage van verdachte bij de overval op supermarkt Deen niet beperkt tot hetgeen hij op die dag heeft gedaan (zeggen dat [medeverdachte 1] niet met weinig geld moest komen, meegaan in de auto en achteraf de buit in ontvangst nemen), of houdt zijn rol bij de overval op snackbar [snackbar 1] niet slechts in dat hij [medeverdachte 1] de opdracht gaf de snackbar te overvallen en dat hij meeging in de auto. Zijn bijdrage aan deze latere overvallen (zo ook de tweede overval op tankstation Compaan) bestaat mede uit zijn handelen in de daaraan voorafgaande korte tijd, waarin hij en [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] hebben geïnstrueerd en in zekere zin ‘getraind’ om overvallen te plegen. Verdachte heeft daarmee een zeer zwaarwegende, dragende rol gespeeld in de uitvoering van alle bewezen geachte overvallen. Dat hij zelf bij geen enkele overval of poging daartoe een feitelijke uitvoeringshandeling heeft verricht, doet daaraan in het geheel niet af.
Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] (die laatste met uitzondering van feit 5).

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 28 juni 2015 in [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 1] en zijn echtgenote te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [persoon 1] en/of [snackbar 1] , zijn mededader:
  • voorzien van gezichtsbedekking en pet en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, de snackbar heeft betreden en
  • dreigend tegen die [persoon 1] heeft geroepen "Geld, geld!" en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [persoon 1] heeft gericht en gericht gehouden en
  • dreigend tegen die [persoon 1] heeft gezegd dat hij het geld in de tas moest doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
  • in de richting van die [persoon 1] is gelopen, die op dat moment achter de balie stond, teneinde achter de balie te komen en
  • tegen in de snackbar aanwezige klanten heeft gezegd dat zij hun handen omhoog moesten doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
verdachte op 27 juni 2015 in [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 809,60 euro, toebehorende aan supermarkt Deen,
welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat zijn mededaders:
  • voorzien van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp de supermarkt hebben betreden en
  • dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond aan die [persoon 2] en
  • tegen die [persoon 2] hebben gezegd "Blijf rustig, blijf rustig, maak de kassa's leeg.";
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
verdachte op 23 juni 2015 in de gemeente [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 1.083,- euro en 3 pakjes sigaretten, toebehorende aan Tankstation Texaco,
welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat zijn mededaders:
  • voorzien van gezichtsbedekking en een capuchon en pet en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, het tankstation hebben betreden en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [persoon 3] hebben gericht en gericht gehouden en
  • tegen die [persoon 3] hebben gezegd "Rustig blijven, rustig blijven, dit is een overval, we willen geld zien." en
  • tegen die [persoon 3] hebben gezegd dat ze meer geld wilden hebben en sloffen sigaretten;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
verdachte op 28 juni 2015 te [plaats 3] in de gemeente [plaats 6] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 232,85 euro en 10 pakjes sigaretten en plastic muntbakjes, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededader:
  • voorzien van gezichtsbedekking en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, het tankstation heeft betreden en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [persoon 5] heeft gericht en gericht gehouden en
  • tegen die [persoon 5] heeft gezegd "Rustig blijven, ik wil je geld, blijf maar rustig!" en dat hij, verdachte, een slof sigaretten, Marlboro wilde hebben.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 3, 4 primair en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn voorgesteld.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van vier weken samen met anderen schuldig gemaakt aan een reeks van gewapende overvallen op tankstations, een supermarkt en een poging overval op een snackbar. Dat de overval op de snackbar bij een poging is gebleven is enkel te danken aan het alerte optreden van de eigenaars van de snackbar die de confrontatie zijn aangegaan met [medeverdachte 1] , de feitelijk uitvoerder van de overval, en hem met een bezem de snackbar hebben uitgewerkt.
De mededaders zijn steeds – in opdracht en onder druk van verdachte en/of [medeverdachte 2] – voorzien van gezichtsbedekking en donkere kleding de tankstations, de supermarkt en de snackbar binnengegaan en hebben de aangevers onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gesommeerd geld af te geven. De slachtoffers wisten niet dat het wapen “slechts” een start/alarmpistool was. Verdachte en zijn mededaders hebben hun slachtoffers daarmee de stuipen op het lijf gejaagd, puur voor hun eigen financieel gewin en zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De slachtoffers hebben zich door het handelen van verdachte en zijn mededaders ernstig bedreigd gevoeld en hebben daar ook nadien nog last van (gehad). Uit de toelichting op hun vorderingen als benadeelde partijen en de slachtofferverklaringen komt immers naar voren dat het incident voor hen een traumatische ervaring is geweest, die in grote mate invloed heeft gehad en nog steeds heeft op hun dagelijks leven. Bovendien draagt het handelen van verdachte en zijn mededaders bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Hierbij heeft verdachte in het geheel niet stilgestaan, hetgeen de rechtbank hem zeer kwalijk neemt.
De rechtbank slaat bij de strafoplegging mede acht op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor een overval op een winkel met licht geweld en bedreiging is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
In dit geval is, ten opzichte van die oriëntatiepunten, sprake van strafverzwarende factoren zoals een samenwerkingsverband, een bepaalde mate van professionaliteit en met name het gebruik van een nepvuurwapen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij (met [medeverdachte 2] ) een leidende rol had bij deze overvallen. Verdachte en [medeverdachte 2] waren de drijvende kracht achter de overvallen en hebben anderen op geraffineerde wijze aangezet tot het plegen van deze overvallen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, zoals afpersing en een poging daartoe. De eerder aan hem opgelegde straf heeft hem er kennelijk niet van weerhouden wederom soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met de proceshouding van verdachte. Hij heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en er geen blijk van gegeven dat hij de strafwaardigheid van zijn handelen inziet. Hij heeft de slachtoffers geen inzicht gegeven in de gepleegde feiten en hen geen berouw getoond.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting in voor verdachte gunstige zin enigszins rekening met zijn jeugdige leeftijd. Voorts zal de rechtbank in matigende zin afwijken van de eis van het Openbaar Ministerie nu verdachte wordt vrijgesproken van feit 4.
Alles afwegende is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

9.Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen geheel kunnen worden toegewezen, nu deze duidelijk zijn en voldoende zijn onderbouwd. Het Openbaar Ministerie heeft voorts verzocht de vorderingen hoofdelijk toe te wijzen, deze te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 5] verzocht ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade aan te sluiten bij bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegewezen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Deen Winkels B.V. heeft de raadsvrouw verzocht de post ‘opvang en nazorg’ bestaande uit € 900,- af te wijzen, nu onvoldoende is toegelicht waarom en voor wie deze kosten zouden zijn gemaakt.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] verzocht de post ‘tegemoetkoming verlofuren’ te matigen, nu een deel van die vordering onvoldoende is onderbouwd. De raadsvrouw heeft gesteld zich voor het overige te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1
Algemene beschouwing ten aanzien van de vorderingen tot immateriële schade
De wet regelt in artikel 106, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Op grond van voornoemd artikel komt onder meer de ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ als vergoeding van ander nadeel in aanmerking. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het uitgangspunt daarbij dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of een zich gekwetst voelen is niet genoeg. Een vordering tot vergoeding van immateriële schade wegens geestelijk letsel is alleen toewijsbaar wanneer sprake is van een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
9.3.2
De benadeelde partij [persoon 1] (feit 2)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.100,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank overweegt dat, hoewel zij niet twijfelt aan de impact die een gewapende overval als de onderhavige op de benadeelde en diens echtgenote moet hebben gehad, uit de toelichting op de vordering niet blijkt dat de benadeelde zozeer in zijn persoon is aangetast dat sprake is van psychisch letsel als bedoeld in artikel 6:106 BW. Zo heeft hij gesteld dat hij op straat sneller reageert op geluiden, dat hij geen onbevangen gevoel meer heeft en dat hij zich af en toe somber voelt, hetgeen volgens de zojuist bedoelde rechtspraak van de Hoge Raad onvoldoende is om schade wegens geestelijk letsel aan te nemen, terwijl hij ook heeft gesteld dat hij het gebeurde een plekje heeft kunnen geven, hetgeen temeer erop duidt dat geen sprake is van psychisch letsel als hier aan de orde. De vordering tot immateriële schadevergoeding wordt derhalve afgewezen.
9.3.3
De benadeelde partij [persoon 2] (feit 3)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft in zijn vordering beschreven dat hij gedurende een week last heeft gehad van slaap- en concentratieproblemen, dat het incident hem heeft veranderd op zijn werk, dat hij wantrouwend is geworden naar mensen en dat hij alles extra goed in de gaten houdt. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij hiermee voldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit psychische schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De rechtbank zal, nu de benadeelde een beperkte periode last heeft gehad van psychische problemen de vordering niet geheel toewijzen, maar de geleden immateriële schade schatten op € 1.250,-. De vordering zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
9.3.4
De benadeelde partij Deen Winkels B.V. (feit 3)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.527,35 aan materiële schadevergoeding.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade geheel voor toewijzing vatbaar is. Ten aanzien van de post ‘opvang en nazorg’ overweegt de rechtbank dat voldoende gesteld en aannemelijk is dat de benadeelde partij deze kosten als gevolg van de overval heeft moeten maken ter ondersteuning van haar werknemers.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 1.527,35 kan worden toegewezen. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
9.3.5
De benadeelde partij [persoon 3] (feit 4)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft in haar vordering beschreven dat zij als gevolg van het incident moeilijk alleen kan zijn, last heeft van slapeloosheid en veel schrikt als een klant komt afrekenen met een helm op. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij hiermee voldoende heeft onderbouwd dat zij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde feit psychische schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De vordering is ook niet betwist. De gevorderde schadevergoeding kan dan ook tot een bedrag van € 500,- worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.3.6
De benadeelde partij [persoon 4] (feit 4)
(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van feit 4.
9.3.7
De benadeelde partij [persoon 5] (feit 5)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting aangevuld, met dien verstande dat € 90,- aan materiële kosten, te weten parkeerkosten gedurende de zittingsdagen, worden gevorderd.
De benadeelde heeft in haar vordering beschreven dat zij angstig is als zij alleen in de winkel staat en dat zij niet langer alleen durft af te sluiten. De benadeelde is twee dagen na het incident naar de huisarts gegaan vanwege angst- en spanningsklachten. De huisarts heeft haar doorverwezen naar een psycholoog, waarmee zij nog steeds gesprekken voert. De benadeelde heeft sinds het incident een angst ontwikkeld voor donkere BMW’s. Ook in haar privéleven schrikt ze als ze deze auto’s ziet, omdat deze haar doen denken aan het voorval. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij hiermee voldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde feit psychische schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106 BW. De vordering is voorts niet betwist. De gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen, tot een bedrag van € 2.590,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
ten aanzien van het onder 2, 3 en 5 bewezen verklaarde
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van
[persoon 1]af.
Wijst de vordering van
[persoon 2], wonende te [plaats 2] , gedeeltelijk toe tot € 1.250,- (zegge twaalfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] , € 1.250,- (zegge twaalfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 22 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
Deen Winkels B.V., gevestigd te [plaats 2] , toe tot € 1.527,35 (zegge één duizend vijfhonderdzevenentwintig euro en vijfendertig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Deen Winkels B.V. voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Deen Winkels B.V., aan de Staat € 1.527,35 (zegge één duizend vijfhonderdzevenentwintig euro en vijfendertig cent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 25 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[persoon 3], wonende te Amsterdam, toe tot € 500,- (zegge vijfhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] , aan de Staat € 500,- (zegge vijfhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 10 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[persoon 4]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van
[persoon 5], wonende te [plaats 3] , toe tot € 2.590,- (zegge tweeduizend vijfhonderdnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat voor € 2.500,- uit immateriële schade en € 90,- uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 5] , aan de Staat € 2.590,- (zegge tweeduizend vijfhonderdnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 juni 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 35 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2016.