ECLI:NL:RBAMS:2016:4374

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
HA RK 237.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen de rechter in een kort geding over een vaststellingsovereenkomst en arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een kort geding tegen zijn voormalige werkgever, stelde dat de onpartijdigheid van de rechter in het geding was omdat deze eerder een zaak van hem had behandeld. De rechtbank oordeelde dat het feit dat de rechter eerder een zaak tussen dezelfde partijen had behandeld, niet automatisch de onafhankelijkheid van de rechter in gevaar bracht. De rechter had in de eerdere procedure geen oordeel gegeven over de geschilpunten die nu aan de orde waren, en verzoeker had geen bezwaar gemaakt tegen de behandeling door deze rechter.

De rechtbank behandelde ook de bezwaren van verzoeker tegen de beslissing van de rechter om bepaalde producties niet toe te laten. De rechtbank oordeelde dat deze beslissing een processuele beslissing was en op zichzelf geen grond voor wraking opleverde. De rechter had bovendien voldoende gelegenheid gegeven aan verzoeker om zijn standpunt naar voren te brengen, en het beginsel van hoor en wederhoor was niet geschonden.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er geen sprake was van (gerechtvaardigde) vrees voor vooringenomenheid van de rechter, en dat het verzoek tot wraking derhalve moest worden afgewezen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op het op 12 juni 2016 ingekomen en onder rekestnummer HA RK 237.2016 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M.D. Ruizeveld kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het wrakingsverzoek van 12 juni 2016;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 14 juni 2016;
  • de schriftelijke reactie op het verweer van verzoeker.
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
1.3
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 juni 2016, waar de rechtbank verzoeker en de rechter heeft gehoord. De rechter werd vergezeld door een belangstellende.

2.De feiten

2.1
Bij de rechter is in behandeling een kort geding met zaaknummer KK 16-619. Het betreft - kort gezegd - een vordering van verzoeker tegen zijn voormalige werkgeefster. Het gaat in hoofdzaak om de vraag of een tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst nietig is, en of er als gevolg van verricht overwerk gedurende de arbeidsovereenkomst stilzwijgend een tweede arbeidsovereenkomst is tot stand gekomen. De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 9 juni 2016.
2.2
In een eerdere (bodem-)procedure die verzoeker tegen zijn werkgeefster had aangespannen heeft de rechter op 20 oktober 2015 tussenvonnis en op 12 januari 2016 eindvonnis gewezen. Die procedure handelde over de afdracht van premies voor de ziektekostenverzekering, het verstrekken van referenties en de salarisbetaling over december 2013. De vorderingen van verzoeker zijn afgewezen. Over de geschilpunten die in het huidige kort geding aan de orde komen is in de eerste procedure door de rechter geen oordeel gegeven.
2.3
In de huidige procedure heeft de rechter bij aanvang van de mondelinge behandeling aan de orde gesteld dat zij de rechter van de bodemprocedure was (geweest).
2.4
Verzoeker heeft kort voor de zitting, op 3 en 6 juni 2016, een grote hoeveelheid producties ingebracht. De producties waren niet vergezeld van een toelichting. Ter zitting heeft de gemachtigde van gedaagde daartegen bezwaar geuit. De rechter heeft besloten dat de producties waar een toelichting bij zat en die welke verzoeker ter zitting van een toelichting voorzag, werden toegelaten. De resterende producties zijn geweigerd.

3.De gronden van het verzoek

3.1
Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat onpartijdigheid van de rechter niet langer is gewaarborgd, omdat zij eerder een zaak van hem heeft behandeld. Voorafgaand aan de zitting is niet gevraagd of hij bezwaar had tegen de behandeling door de rechter en zij heeft evenmin uitdrukkelijk verklaard dat haar onpartijdigheid is gewaarborgd.
3.2
In strijd met het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken heeft de rechter meer dan 24 uur voor de zitting ingediende producties uitgesloten van behandeling.
3.3
Volgens verzoeker zijn aan hem heel veel vragen gesteld maar nauwelijks aan zijn wederpartij. Daardoor heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden.

4.De reactie van de rechter

4.1
De rechter heeft aangevoerd dat het enkele feit dat zij als rechter een eerdere zaak van verzoeker tegen de werkgeefster heeft behandeld en vonnis heeft gewezen, niet in de weg staat aan een onafhankelijke behandeling en beoordeling van de thans aanhangige procedure. Aan het begin van de zitting op 9 juni 2016 heeft zij benoemd dat zij bij de eerdere procedure de rechter was en dat dit mogelijk een voordeel was in verband met het lezen van de grote hoeveelheid producties. Partijen hebben tegen de behandeling door de rechter geen bezwaar gemaakt.
4.2
Bij de dagvaarding van 17 mei 2016 zijn 68 producties in het geding gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft verzoeker op 3 en 6 juni 2016 bij fax de producties 69 tot en met 120 toegezonden. Productie 69 was voorzien van een toelichting. Voor het overige ontbrak een toelichting waarom dit grote aantal stukken relevant was en op welke stellingen van verzoeker zij betrekking hadden. Ter zitting heeft de gemachtigde van de wederpartij bezwaar gemaakt tegen de indiening van 54 producties. Vervolgens heeft verzoeker meegedeeld dat niet alle producties relevant waren en dat hij in zijn toelichting naar de betreffende producties zou verwijzen. De rechter heeft daarop producties 1 tot en met 69 toegelaten en de producties waarop verzoeker bij zijn toelichting een beroep zou doen, eveneens. Dit laatste is gebeurd ten aanzien van productie 116. De overige producties heeft zij geweigerd.
4.3
Verzoeker is tijdens de zitting volop in de gelegenheid geweest om de twee door hem voorbereide pleitaantekeningen voor te dragen en toe te lichten. Het is juist dat er veel vragen zijn gesteld aan verzoeker. Dat hangt samen met de onderzoeksplicht van een rechter en dat is ook veroorzaakt doordat niet aanstonds duidelijk was over welke vorderingen verzoeker een uitspraak wilde. Hoor en wederhoor heeft uitgebreid plaatsgevonden.
4.4
De rechter is op grond van het vorenstaande van mening dat er geen sprake is van (gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid dan wel partijdigheid aan haar zijde.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3
Ten aanzien van de eerste door verzoeker aangevoerde wrakingsgrond (zie 3.1) wordt als volgt overwogen. Het feit dat de rechter in een eerdere procedure tussen dezelfde partijen maar over andere geschilpunten een oordeel heeft gegeven, brengt niet mee dat de onafhankelijkheid van de rechter niet langer is gewaarborgd. Het had bovendien op de weg van verzoeker gelegen om, nadat hij had vernomen dat de onderhavige zaak aan de rechter in behandeling was gegeven, daartegen bezwaar te maken. Verzoeker heeft dat niet gedaan en toen de rechter het punt aan de orde stelde, heeft verzoeker evenmin bezwaren geuit.
5.4
De beslissing om een aantal (niet toegelichte) producties niet toe te laten, had te maken met de grote hoeveelheid van de ingediende producties in combinatie met het tijdstip en de bezwaren daartegen van de wederpartij. Deze beslissing is een processuele beslissing. Het door een rechter nemen van een (niet welgevallige) processuele beslissing levert op zichzelf volgens vaste jurisprudentie nog geen grond op voor wraking. Overigens komt het de rechtbank voor dat deze beslissing na toepassing van hoor en wederhoor is genomen. Volgens de rechter heeft verzoeker gezegd dat niet alle producties relevant waren, hetgeen door verzoeker niet is weersproken. In het licht van deze feiten en omstandigheden was de beslissing van de rechter niet dermate onbegrijpelijk dat daaruit vooringenomenheid van de rechter kan worden afgeleid.
5.5
De bezwaren van verzoeker tegen de grote hoeveelheid vragen die de rechter hem tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding heeft gesteld en de wijze waarop dit geschiedde, zijn vooral gerezen omdat volgens verzoeker de rechter vragen had moeten stellen over de punten die hij relevant vindt. Het is echter aan de rechter om te bepalen welke vragen zij aan verzoeker wenst te stellen. Nu voorts verzoeker tijd en ruimte heeft gekregen om - los van de vragen - naar voren te brengen wat hij relevant vond, is niet gebleken dat verzoeker niet voldoende zijn standpunt heeft kunnen toelichten. Het beginsel van hoor en wederhoor is dan ook niet geschonden.
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank lijdt de rechterlijke onpartijdigheid dan ook geen schade als gevolg van de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden.
5.7
Dit betekent dat het verzoek dient te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. M.V. Ulrici, voorzitter, A.P. Schoonbrood-Wessels en W.M.C. van den Berg, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39, vijfde lid Rv geen voorziening open.