ECLI:NL:RBAMS:2016:438

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
13/684492-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door verdachte tegen zijn moeder

Op 12 januari 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn moeder heeft bedreigd. De zaak kwam ter terechtzitting op 29 december 2015, waar de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1962, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op of omstreeks 25 september 2015. Tijdens een telefonisch gesprek met zijn moeder heeft de verdachte haar bedreigd met de woorden: 'Als je die flessen hebt weggegooid zou ik maar zorgen dat je wegkomt, want ik vermoord je.' De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.B. Stenger, gehoord. De verdediging betoogde dat de moeder van de verdachte geen aangifte had gedaan en dat er geen bewijs was dat zij daadwerkelijk vrees had voor haar leven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bedreiging, gezien de omstandigheden en de aard van de uitlatingen, voldoende was om te concluderen dat de moeder in redelijkheid vrees kon hebben voor haar leven. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde bedreiging.

De rechtbank heeft de strafbaarheid van het feit vastgesteld en geoordeeld dat er geen rechtvaardigingsgronden waren. De officier van justitie had een ISD-maatregel gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel op dat moment te zwaar was. De verdachte, die eerder veroordeeld was voor soortgelijke delicten, werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand, met een gelaste tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte zijn straf in verzekering had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13/684492-15 en 13/684217-15 (TUL)
Datum uitspraak: 12 januari 2016
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] ,
[te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 december 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.B. Stenger naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 25 september 2015 te [plaats] , in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je die flessen hebt weggegooid zou ik maar zorgen dat je wegkomt, want ik vermoord je." en/of "ik zou maar maken dat je wegkomt want ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht dat bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven heeft begaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is bepleit dat de moeder van verdachte geen aangifte heeft willen doen. Aan haar is niet gevraagd wat zij heeft gehoord, welke bedreigende woorden verdachte tegen haar heeft geuit. Onder die omstandigheid kan niet worden vastgesteld of bij haar in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen. De raadsvrouw heeft verder, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 november 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:13871), aangevoerd dat op het moment van de ten laste gelegde bedreiging eerder sprake was van het uiten van wellicht boze woorden in een bepaalde gemoedstoestand dan van een bedreiging in strafrechtelijke zin. Dat verdachtes moeder bang was, volgt niet uit het dossier.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit bewijsverweer van de raadsvrouw en gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit [1] .
Op 24 september 2015 omstreeks 19.30 te [plaats] is verdachte na een melding ter zake van vernieling in een verwarde toestand vanuit de woning van zijn moeder [persoon 1] overgebracht naar het politiebureau. Tijdens het overbrengen heeft verdachte zijn moeder bedreigd, maar hiervan wilde zij geen aangifte doen [2] .
Nadat verdachte omstreeks 23.30 uur zijn medicatie had ingenomen en weer goed aanspreekbaar was, heeft hij zijn in bewaring genomen goederen teruggekregen. De politie heeft vervolgens in het politiebureau te Amsterdam telefonisch contact gezocht met [persoon 1] . Zij wilde graag verdachte aan de telefoon spreken om te kijken wat er nou precies aan de hand was. Toen verdachte de telefoon overnam schreeuwde hij met een luid agressieve stem: "Als je die flessen hebt weggegooid zou ik maar zorgen dat je wegkomt, want ik vermoord je" en "Ik zou maar maken dat je wegkomt want ik vermoord je". De politie heeft [persoon 1] verder te woord gestaan en hoorde haar onder meer zeggen: “Zo ken ik hem niet, ik word er bang van. Dit heb ik nog nooit gehoord. Hou hem maar. Ik wil hem zo niet thuis hebben”. Verdachte is op 25 september 2015 te 00.10 uur aangehouden ter zake van bedreiging. De politie belt vervolgens opnieuw met [persoon 1] om mee te delen dat haar zoon is aangehouden en de nacht op het bureau zal doorbrengen. De politie hoort haar dan zeggen: “Daar ben ik blij om. Ik ben toch wel heel bang. Nu kan ik proberen rustig te slapen en weet ik dat hij niet komt“ [3] .
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen.
De rechtbank overweegt dat bij een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van de politie er in beginsel van mag worden uitgegaan dat de inhoud van dat proces-verbaal een getrouwe weergave is van de feiten en omstandigheden, zoals die zich op of omstreeks 25 september 2015 in het politiebureau te Amsterdam heeft afgespeeld. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier geen aanknopingspunten het ambtsedige proces-verbaal anders dan als betrouwbaar te kwalificeren, zodat de rechtbank derhalve uit gaat van de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2015. De rechtbank overweegt verder dat verdachte, blijkens dit proces-verbaal, de ten laste gelegde woorden tijdens een telefonisch gesprek met zijn moeder, in het bijzijn van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , met een luide agressieve stem heeft geschreeuwd. Als verbalisant [verbalisant 3] daarna moeder verder telefonisch te woord staat, dan hoort hij haar desgevraagd onder meer zeggen: “Zo ken ik hem niet, ik word er bang van. Dit heb ik nog nooit gehoord. Hou hem daar maar, ik wil hem zo niet thuis hebben”. Dit bevestigt zij later nog eens. Gezien de aard van de door verdachte uitlatingen en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat bij de moeder van verdachte in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het risico liep het slachtoffer te worden van enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op of omstreeks 25 september 2015 te [plaats] , [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je die flessen hebt weggegooid zou ik maar zorgen dat je wegkomt, want ik vermoord je" en "Ik zou maar maken dat je wegkomt want ik vermoord je".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat aan verdachte de maatregel van de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) dient te worden opgelegd voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van voorarrest. Indien de ISD-maatregel zal worden opgelegd dan kan de vordering TUL worden afgewezen.
Verdachte is eerder veroordeeld voor bedreigingen en aan hem is eerder de ISD-maatregel opgelegd. Verdachte heeft een lang traject van behandelingen achter de rug. Er zijn meer dwangmogelijkheden nodig om verdachte in het gareel te krijgen. De reclassering heeft vanwege het gevaar voor herhaling geadviseerd om de ISD-maatregel op te leggen. Een Rechterlijke Machtiging (RM) is niet verantwoord vanwege het beveiligingsrisico.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 16 april 2015 inzake verdachte (13/684902-14), bepleit de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de ISD-maatregel af te wijzen. Verdachte is verslaafd en heeft een behandeling nodig. Het rapport van de reclassering is niet goed onderbouwd. De ISD-maatregel is een “ultimum remedium” en niet het laatste redmiddel. In het geval van verdachte zijn nog niet alle alternatieven bekeken. De Beter Leven kliniek is een optie, maar er moet eerst een RM worden aangevraagd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de bedreiging van zijn moeder, door te handelen zoals hiervoor bewezen is verklaard. Door zo te handelen heeft verdachte bij zijn moeder gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht en bijgedragen aan de in de maatschappij levende gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 3 december 2015 eerder onherroepelijk voor soortgelijke delicten veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte uitgebrachte rapporten, te weten:
  • een reclasseringsadvies van de GGZ Inforsa JVz Amsterdam van 24 november 2015;
  • twee beknopte reclasseringsadviezen van de GGZ Inforsa JVz Amsterdam van 2 oktober 2015 en 27 september 2015;
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 29 december 2015 mevrouw C.J.S. Jacobs, reclasseringswerkster, als deskundige gehoord.
Verdachte is een zwakbegaafde en aan alcohol verslaafde man van 53 jaar. Er is sprake van agressief, verbaal en fysiek gedrag dat volledig uit de hand loopt wanneer verdachte onder invloed is van alcohol. Eerdere behandeltrajecten, zowel klinisch als ambulant, in het kader van drang en dwang hebben niet tot een positief resultaat op de lange termijn geleid. Er is een zeer reële kans op recidive, met alle risico’s van dien voor met name verdachtes moeder, politieagenten, hulpverleners en reclasseringsmedewerkers.
De reclassering heeft de ISD-maatregel geadviseerd en acht een opname in het kader van een Rechterlijke Machtiging onvoldoende. Een behandeling in een gestructureerde, beveiligde behandelsetting in de Beter Leven Kliniek of gelijkwaardig geïndiceerde instelling, met terugplaatsgarantie bij onttrekking aan behandelafspraken en/of wangedrag is geïndiceerd. Verdachte staat sinds eind september 2015 op de wachtlijst van de Beter Leven Kliniek en de te verwachten plaatsingstermijn is 6 tot 8 maanden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte voldoet aan de wettelijke criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Hoewel het gedrag van verdachte met betrekking tot het bewezen verklaarde, als ook de feiten waarvoor hij in de afgelopen jaren tot gevangenisstraffen is veroordeeld, overlast en onrust teweeg hebben gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de ISD-maatregel in de onderhavige zaak op dit moment nog een te zware maatregel is.
De rechtbank heeft daarbij laten meewegen dat verdachte reeds twee keer eerder een ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen. Verdachte is een zwakbegaafde man die boos was geworden op zijn moeder en op het politiebureau in een zodanige situatie terecht was gekomen dat hij geen andere manier zag om zich verbaal af te reageren. De rechtbank betrekt daarbij tevens dat verdachtes moeder geen aangifte tegen hem wilde doen en de gemoederen tussen hen kennelijk zijn gesust, getuige ook haar aanwezigheid op de zitting bij de behandeling van de zaak.
De rechtbank acht, alles afwegende, na te noemen gevangenisstraf passend en geboden.
Vordering TUL
Bij de stukken bevindt zich de op 5 oktober 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/684127-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 8 mei 2015 van de politierechter in deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand, met aftrek van voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 weken niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan de veroordeelde per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de vordering TUL
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 8 mei 2015 in zaak met parketnummer 13/684217-15, te weten
2 weken gevangenisstraf.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 30 december 2015. Deze beslissing is reeds ten uitvoer gelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. F. Salomon en C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 januari 2016.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, te weten een niet getekend proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2015 (PL1300-2015214146-5).
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2015 (PL1300-2015214320-4).