11. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen, dan wel of de vordering van [eisers gezamenlijk] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
11. De kantonrechter stelt vast dat dat [gedaagde] bij de aanvang van de huurovereenkomst [eisers gezamenlijk] heeft meegedeeld dat zij in de woonruimte zou gaan wonen met haar kinderen en
twee hondjes. De twee honden van [gedaagde] - zo blijkt uit de getoonde filmpjes en uit de verstrekte informatie ter zitting - zijn met de beste wil van de wereld niet te betitelen als
hondjes. Het zijn twee forse exemplaren, die ongeveer 45 à 50 kg wegen en die duidelijk ook een gelijk hun omvang fors geluid produceren. [gedaagde] heeft derhalve bij de aanvang van de huurovereenkomst geen open kaart gespeeld over haar honden en dat valt haar aan te rekenen. [eisers gezamenlijk] heeft derhalve geen afgewogen beoordeling kunnen maken of zij, gelet op de honden, de huurovereenkomst met [gedaagde] wel wilde sluiten.
11. Daarnaast stelt de kantonrechter vast dat uit de getoonde opnames volgt dat (in elk geval in het begin van de huurovereenkomst) de honden veelvuldig een stevig geluid hebben geproduceerd. [gedaagde] heeft te lang de tijd genomen om daar wat aan te doen. De uitlaatservice neemt de honden thans weliswaar 4 dagen (kort, volgens de omwonenden) of 5 dagen (lang, volgens [gedaagde] ) mee, maar uit de aanhoudende klachten van omwonenden volgt dat dit in elk geval niet afdoende is om de overlast op te lossen. Het moge zo zijn dat indien eenmaal overlast is ervaren, men extra gevoelig wordt voor het geluid, maar dat betekent niet dat er objectief geen sprake is van overlast door de honden.
11. Ter zitting heeft de kantonrechter voorgesteld om de honden tijdelijk elders onder te brengen en middels mediation te trachten een oplossing te vinden. Dit voorstel is door [gedaagde] afgewezen, waarbij zij heeft gesteld dat van enige reële overlast thans geen sprake (meer) is en dat de actie het gevolg is van pesterijen van de omwonenden.
11. Geoordeeld wordt dat [gedaagde] daarmee de feitelijke situatie en de door een groot aantal omwonenden ervaren overlast miskent. Voor de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] ernstig en structureel tekort is geschoten en nog steeds schiet in haar uit de huurovereenkomst voortvloeiende plicht, om ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast wordt veroorzaakt door haarzelf of door de honden die zich vanwege haar in de woning bevinden. De ontkenning van [gedaagde] dat sprake is van overlast maar eerder van pesterijen, zal derhalve worden gepasseerd.
11. Nu echter de klachten van de omwonenden niet [gedaagde] of haar kinderen betreffen, maar louter de honden, zal de primaire vordering van [eisers gezamenlijk] worden afgewezen en de subsidiaire vordering worden toegewezen. Daarbij zal de termijn waarbinnen de honden elders moeten zijn ondergebracht worden verruimd, om [gedaagde] de mogelijk-heid te geven een goed opvangadres voor de honden te vinden. De gevorderde dwangsom zal wel worden toegewezen, tot het daarbij gevraagde maximum.
11. [gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [eisers gezamenlijk] , tot heden bepaald op € 400,00 aan salaris gemachtigde, € 223,00 aan vast recht en € 96,01 aan explootkosten, alles voor zover verschuldigd inclusief BTW.