ECLI:NL:RBAMS:2016:4556

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
16/3880
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van de Opiumwet na aantreffen hennepplantage

Op 1 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening met betrekking tot de sluiting van een woning op grond van de Opiumwet. De burgemeester van Amsterdam had op 8 juni 2016 besloten om de woning aan de [adres] te sluiten voor de duur van drie maanden, nadat in de woning 441 hennepplanten waren aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot deze sluiting had kunnen besluiten, gezien de grote hoeveelheid hennepplanten die een inbreuk op de openbare orde vormden. De verzoekers, waaronder de eigenaar van de woning, voerden aan dat de sluiting onterecht was, omdat de hennepplantage inmiddels was ontmanteld en er nieuwe huurders waren aangetrokken. De voorzieningenrechter weegt echter de belangen van de burgemeester zwaarder, aangezien de sluiting bedoeld was om het duurzame herstel van de openbare orde te waarborgen. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, en dat de burgemeester de woning met onmiddellijke ingang kan sluiten. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de burgemeester bij het handhaven van de Opiumwet en de noodzaak om de openbare orde te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/3880

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juli 2016 in de zaak tussen

[verzoeker 1],

en
[verzoeker 2], [verzoeker 3] en [verzoeker 4], allen te Amsterdam
(gemachtigde: mr. C.D.W. Herrings),
en
de burgemeester van Amsterdam
(gemachtigde: mr. J. Pot).
Partijen worden hierna respectievelijk [verzoeker 1], [verzoeker 2], [verzoeker 3], [verzoeker 4] (gezamenlijk [verzoekers]) en de burgemeester genoemd.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester de sluiting per 15 juni 2016 bevolen van de woning aan de [adres] te Amsterdam voor de duur van drie maanden.
[verzoekers] hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft de burgemeester bij brief van 14 juni 2016 de effectuering van het bestreden besluit opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 24 juni 2016. [verzoeker 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en M. Draaijers. De burgemeester is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen van de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de bezwaarprocedure – niet kan worden afgewacht. Zij let daarbij op de belangen van partijen, waarbij zij een afweging moet maken tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor de rechtbank in een eventuele beroepszaak.
2.1.
[verzoeker 1] is eigenaar en verhuurder van de woning aan de [adres] te Amsterdam (hierna: de woning). Op 6 april 2015 heeft de politie een onderzoek ingesteld waarbij in de woning een niet in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester [verzoeker 1] bij brief van 13 mei 2015 een waarschuwing gegeven dat in het vervolg aantreffen van een hennepkwekerij sluiting voor de duur van drie maanden tot gevolg kan hebben.
2.2.
Naar aanleiding van een anonieme tip van 3 april 2016 dat in de woning hennep wordt geteeld, is op 18 april 2016 een onderzoek ingesteld door de politie, waarbij de woning is binnengetreden en doorzocht. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in processen-verbaal van 19 april 2016 en 2 mei 2016. Hieruit blijkt dat in een ruimte in de woning 441 hennepplanten stonden. In deze kweekruimte hingen verder negentien assimilatielampen en stond een koolstoffilter. De luchtverversing en luchtafvoer werden geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. In de hal hingen transformatoren, een schakelbord en een computer om het klimaatsysteem te beheren. In de badkamer stond een waterton en een assimilatielamp. In de woonkamer lagen goederen die gebruikt konden worden voor het kweken van hennep; er lagen drie kachels en er stond een vernevelaar. Door de netwerkbeheerder is vastgesteld dat er sprake was van diefstal van energie. Ook zijn aanwijzingen aangetroffen die duiden op een of meer opbrengsten uit de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerij. Dit blijkt uit aangetroffen gedroogde resten van hennepplanten, aangetroffen potten met resten potgrond, apparatuur uit verschillende productiejaren en kalkafzetting en stof op koolstoffilters en assimilatielampen. Vervuiling met stof in een hennepkwekerij treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin de hennepplanten worden gekweekt. Tijdens de doorzoeking werden geen personen aangetroffen, was de woning feitelijk onbewoond en niet als woning in gebruik, aldus de processen-verbaal.
2.3.
Op 18 mei 2016 zijn [verzoeker 2], [verzoeker 3] en [verzoeker 4] per 1 mei 2016 een huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot de woning. De overeenkomst loopt tot 1 december 2016. De huur bedraagt € 1.300,- per maand.
2.4.
Vervolgens heeft de burgemeester op 26 mei 2016 zijn voornemen kenbaar gemaakt om de woning per 15 juni 2016 te sluiten voor de duur van drie maanden. [verzoeker 1] heeft zijn zienswijze gegeven. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester uitvoering gegeven aan zijn voornemen.
3.1.
De burgemeester stelt zich – samengevat weergegeven – op het standpunt dat de sluiting van de woning is gericht op het onmiddellijk duurzame herstel van de openbare orde. De burgemeester komt op grond van het politieonderzoek tot de conclusie dat in de woning stelselmatig en op grote schaal de Opiumwet wordt overtreden. Een hennepkwekerij maakt een inbreuk op de openbare orde, onder andere vanwege overlast, brandgevaar en de aanzuigende werking op criminele activiteiten. De burgemeester beoogt met de sluiting te voorkomen dat de woning in de toekomst een rol kan blijven spelen in het kweken van en handelen in drugs. Dit wordt bewerkstelligd met de sluiting van de woning: de ‘loop’ wordt eruit gehaald en het geeft een signaal af aan de buurt. Na afweging van de belangen komt de burgemeester tot de conclusie dat de belangen die met het onmiddellijk duurzaam herstellen van de openbare orde zijn gemoeid zwaarder wegen dan de belangen van [verzoekers]
3.2.
[verzoekers] voeren – kort weergegeven – aan dat de hennepplantage geen daadwerkelijke verstoring van de openbare orde tot gevolg heeft gehad. De overtreding van de Opiumwet is reeds hersteld. Het is inmiddels twee maanden later en de huurders die de hennepplantage hadden aangelegd, zijn reeds vertrokken. Er zijn nieuwe huurders aangetrokken. Het bestreden besluit kan dan ook niet het doel hebben dat de burgemeester ermee beoogt. [verzoekers] hebben wel belang bij ongestoord woongenot en wijzen op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De huidige huurders, van Italiaanse nationaliteit, hebben geen andere plek in Nederland om te verblijven en hebben onvoldoende liquide middelen om een alternatieve woning te vinden. Zij zullen dus op straat komen te staan. Verder wijst [verzoeker 1] erop dat hij financiële schade lijdt als gevolg van het bestreden besluit. De burgemeester heeft de belangen van [verzoekers] onvoldoende meegewogen. De gevolgen van het bestreden besluit staan niet in verhouding met het daarmee beoogde doel, aldus [verzoekers]
4.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.2.
Op grond van artikel 5:31, eerste lid, eerste volzin, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
5.1.
Bij de beoordeling van het geschil stelt de voorzieningenrechter voorop dat, gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, de burgemeester bij de uitoefening van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid beschikt. Dit brengt mee dat de bestuursrechter de uitoefening van die bevoegdheid terughoudend dient te toetsen.
5.2.
De burgemeester hanteert ter uitoefening van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid een bestendige bestuurspraktijk. Die praktijk komt er in het kort op neer dat bij een constatering van een overtreding bij een feitelijk onbewoonde woning sluiting bevolen wordt voor de duur van drie maanden. Indien de woning feitelijk bewoond is, volstaat de burgemeester – gelet op artikel 8 van het EVRM – met een waarschuwing, tenzij sprake is van verzwarende omstandigheden. De bewoning wordt vastgesteld op het moment van constatering van de overtreding door de politie.
5.3.
Vaststaat dat in de woning 441 hennepplanten zijn aangetroffen. Hennepplanten worden vermeld op lijst II die bij de Opiumwet hoort. Het aantal aangetroffen hennepplanten betreft een grote handelshoeveelheid. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven dat is voldaan aan de voorwaarden voor sluiting van de woning. Hoewel [verzoeker 1] ter zitting heeft betoogd dat in de woning enkele gebruiksvoorwerpen zoals een koelkast en een slaapbank stonden, staat voor de voorzieningenrechter voldoende vast dat de woning bij de ontdekking van de hennepplantage op 18 april 2016 feitelijk niet bewoond werd en dat uit de bevindingen van het onderzoek blijkt dat sprake was van het illegaal aftappen van stroom. Hoewel de burgemeester [verzoekers] in het sluitingsbevel enige tijd heeft gegund voordat het bevel daadwerkelijk zou worden geëffectueerd, wordt geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van de woning is overgegaan met gebruikmaking van artikel 5:31, eerste lid, van de Awb. Van belang is verder dat de burgemeester gehandeld heeft in overeenstemming met zijn beleid als hiervoor in 5.2 weergegeven. Van schending van artikel 8 van het EVRM is, gezien de constatering dat de woning niet werd bewoond tijdens de ontdekking van de hennepplantage, geen sprake. Anders dan [verzoekers] hebben betoogd, acht de voorzieningenrechter het enkele tijdsverloop tussen de constatering van de hennepplantage en het uiten van het voornemen tot sluiten en het daadwerkelijk uitvaardigen van het sluitingsbevel niet zo onredelijk lang dat geoordeeld moet worden dat de burgemeester in redelijkheid niet langer bevoegd was over te gaan tot sluiting. In dit licht is mede van belang dat [verzoekers] in die periode ook om hun zienswijze met betrekking tot de sluiting is gevraagd. Dat getuigt juist van zorgvuldige besluitvorming. Dat het belang van duurzaam herstel van de openbare orde inmiddels niet meer aan de orde zou zijn, zoals [verzoekers] hebben betoogd, is niet relevant. De voorzieningenrechter wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2043). De Afdeling oordeelt in die uitspraak dat voor het ontstaan van de sluitingsbevoegdheid niet vereist is dat de aanwezigheid van drugs in een woning overlast heeft veroorzaakt. Verder betekent een hennepplantage naar zijn aard een verstoring van de openbare orde. De burgemeester heeft er een groot belang bij die verstoring te herstellen, onder andere door voor de buurt zichtbaar tot sluiting over te gaan.
5.4.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid, na afweging van de betrokken belangen, een sluiting voor de duur van drie maanden heeft kunnen bevelen. De burgemeester heeft in redelijkheid de conclusie kunnen trekken dat de situatie in dit geval voldoende ernstig was dat een sluiting van drie maanden nodig is om het duurzame herstel van de openbare orde te bewerkstelligen. Daarbij heeft de burgemeester onder andere de hoeveelheid aangetroffen hennepplanten en de aangetroffen attributen kunnen betrekken. Dat [verzoeker 1] na ontmanteling van de hennepplantage, maar vóór het voornemen tot sluiting nieuwe huurders heeft aangetrokken die uit het buitenland afkomstig zijn, in Amsterdam werken, beperkte financiële middelen hebben en onvoldoende toegerust zijn om alternatieve woonruimte te kunnen vinden, legt onvoldoende gewicht in de schaal. In dit kader hecht de voorzieningenrechter er aan op te merken dat [verzoeker 1] een gewaarschuwd man was. Na ontdekking van de niet in werking zijnde hennepplantage in de woning in 2015 is [verzoeker 1] immers mondeling en bij brief van 13 mei 2015 gewezen op het beleid van de burgemeester en de mogelijke gevolgen in de toekomst bij herhaling. Dat [verzoeker 1] er toch voor gekozen heeft nieuwe huurders aan te trekken, komt voor zijn rekening en risico. Door de bewuste keuze nieuwe huurders in de woning toe te laten, komt de eventuele schending van artikel 8 van het EVRM eveneens voor zijn rekening. Hierbij is ook van belang dat [verzoeker 1] dit had kunnen voorkomen door bij de burgemeester te informeren naar de gevolgen van ontdekking van hennepplantage op 18 april 2016 voordat hij een nieuwe verplichting met betrekking tot de woning aan zou gaan. Aan het feit dat [verzoeker 1] op 2 mei 2016 de sleutel van de woning van de politie terug heeft gekregen, heeft [verzoeker 1], anders dan hij stelt, niet het vertrouwen mogen ontlenen dat geen sluiting van de woning meer zou volgen. Nog daargelaten dat daartoe geen schriftelijke, ongeclausuleerde toezegging is gedaan, is de politie niet de instantie die een bevel tot sluiting neemt. De financiële gevolgen van het sluitingsbevel zijn eveneens onvoldoende voor een ander oordeel. Het is inherent aan de sluiting van een woning dat daarmee financiële consequenties gepaard gaan.
6.1.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het bestreden besluit in bezwaar hoogstwaarschijnlijk zal standhouden. In wat [verzoekers] aan belangen hebben gesteld, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende rechtvaardiging een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat de burgemeester de woning met onmiddellijke ingang kan sluiten.
6.2.
Voor een proceskostenveroordeling of een bepaling dat het griffierecht wordt vergoed, bestaat geen grond.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door voorzieningenrechter mr. M.C. Eggink, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Looij. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2016.
de griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: JvB
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.