ECLI:NL:RBAMS:2016:461

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
AMS 15/8372
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.J. Bongers-Scheijde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting tabaksshop wegens illegaal gokken en munitie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 5 februari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, eigenaar van een tabaksshop, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Amsterdam om de tabaksshop onmiddellijk te sluiten. Dit besluit was genomen naar aanleiding van bevindingen van de politie die wezen op illegaal gokken en het aantreffen van een patroonmagazijn met munitie in de tabaksshop. De burgemeester concludeerde dat het geopend blijven van de tabaksshop een ernstig gevaar voor de openbare orde opleverde, mede gezien een eerder schietincident in de winkel.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de burgemeester op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bevoegd was om de sluiting te bevelen. De rechter heeft de belangen van de verzoeker afgewogen tegen de noodzaak van de sluiting voor de openbare orde. Ondanks de argumenten van de verzoeker, waaronder de stelling dat het aangetroffen geldbedrag de dagomzet van de tabaksshop betrof, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het sluitingsbevel naar verwachting in bezwaar stand zal houden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/8372

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 februari 2016 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. van Viegen),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. A.H. Klugkist en J. Pot).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de onmiddellijke sluiting bevolen van de voor het publiek toegankelijke inrichting ‘ [naam bedrijf] ’ aan het [adres] te [adres] .
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 20 januari 2016 heeft verweerder stukken ingezonden en met betrekking tot een aantal van die stukken een verzoek om geheimhouding op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Bij beslissing van 22 januari 2016 heeft de rechtbank in een andere samenstelling op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb geoordeeld dat er gewichtige redenen zijn om de beperkte kennisneming gerechtvaardigd te achten. Ter zitting heeft verzoeker meegedeeld dat hij bij voorbaat toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb geeft, zodat de voorzieningenrechter mede op grondslag van deze stukken uitspraak doet.
Het onderzoek is vervolgens gesloten op 22 januari 2016.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) kan verweerder de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar, voor zover hier van belang:
a. is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;
d. wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend of
e. zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
2.2
Op grond van het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking artikel 13b van de Opiumwet en (thans) artikel 2.10 van de APV, te weten de ‘Notitie inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening’ (de notitie), kan een inrichting worden gesloten, indien - kort samengevat en voor zover hier van belang - sprake is van illegaal gokken, aanwezigheid van wapens of andere ernstige feiten die de openbare orde ernstig verstoren (of dreigen te verstoren). De sluiting is in dergelijke situaties voor onbepaalde tijd. De sluiting is niet gericht op de ondernemer, maar is gericht op het herstellen van de openbare orde. De sluiting wordt opgeheven wanneer verweerder van oordeel is dat voortzetting van de sluiting niet langer is vereist. Een verzoek tot heropening kan direct worden ingediend.
3.1
Verzoeker is sinds 14 juli 2014 eigenaar van de eenmanszaak [naam bedrijf] .
3.2
Verweerder heeft het volgende aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Uit politierapportages van 16 en 23 november 2015 blijkt dat de Eenheid Amsterdam van de Nationale Politie een strafrechtelijk onderzoek heeft ingesteld naar illegaal gokken in de tabaksshop. Aanleiding hiervoor was dat er op 6 augustus 2011 een schietincident in de tabaksshop heeft plaatsgevonden en verder dat er in de periode van april 2012 tot en met oktober 2015 waarnemingen zijn gedaan, constateringen zijn geweest en door een medewerker van de tabaksshop een verklaring is afgelegd, alle verband houdende met illegaal gokken in de tabaksshop. In verband met het ingestelde strafrechtelijke onderzoek is op 4 november 2015 een inval gedaan in de tabaksshop. Bij die inval zijn zowel computers als administratie in beslaggenomen. Hetgeen daarop en daarin is aangetroffen wijst er op dat er in de tabaksshop illegaal wordt gegokt. Verder is er in een kluis in de tabaksshop een patroonmagazijn, merk Glock, met negen stuks munitie gevonden, een bedrag van € 1.595, -aan bankbiljetten en tot slot pandbrieven ter waarde van € 23.000,-. Verder is uit bevindingen gebleken dat de officiële huurder van de tabaksshop antecedenten heeft op het gebied van diefstal, openlijke geweldpleging en de Wet op de kansspelen (Wok). Voorts heeft ook een persoon, die zich veelvuldig heeft voorgedaan als de eigenaar en vaak in de tabaksshop aanwezig is, antecedenten op het gebied van drugsbezit dan wel handel in drugs en wapenbezit. Zijn zoons zijn eveneens vaak in de tabaksshop aanwezig en het vermoeden bestaat dat één van hen uitbater is van de tabaksshop. Zij hebben antecedenten op het gebied van afpersing diefstal en openlijke geweldpleging. Tot slot is uit de bevindingen gebleken dat het [adres] een gewilde hangplek is voor jongeren en dat omwonenden en naburige ondernemers hiervan veel overlast ervaren en zich door deze jongeren geïntimideerd voelen. De tabaksshop is onder de jongeren een belangrijke ontmoetingsplaats. Veel van deze jongeren zijn diverse malen in aanraking geweest met de politie en behoren tot de Top-600 of andere persoonsgebonden aanpakken.
3.3
De bevindingen van de politie hebben verweerder tot het oordeel geleid dat zich ten aanzien van de tabaksshop feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, d en e, van de APV, en dat het geopend blijven van de tabaksshop een ernstig gevaar voor de openbare orde oplevert. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat het gelegenheid geven aan illegaal gokken, zoals dat hier aan de orde is, een misdrijf is in de zin van artikel 1a van de Wok en een schending van de openbare orde is. De tabaksshop is een voor publiek toegankelijk gebouw en illegale gokactiviteiten in publieke gebouwen brengen op zichzelf al een schending van de openbare orde met zich. Personen die deelnemen aan illegale gokactiviteiten kunnen in een onaanvaardbare afhankelijkheidsrelatie komen, doordat gokschulden ontstaan, hetgeen tot gevolg heeft dat ze in een vicieuze cirkel terechtkomen van mogelijk criminele activiteiten. Bekend is ook dat illegale gokactiviteiten ernstig uit de hand kunnen lopen en dat daarmee het risico groot is dat er geweldsincidenten plaatsvinden in de betreffende publiek toegankelijk inrichtingen. Nu bij de inval ook een patroonhouder gevuld met negen millimeter patronen is aangetroffen, is bovendien sprake van een misdrijf in de zin van de Wet wapens en munitie (Wwm). Het aanwezig hebben van munitie heeft een nadelig effect op de openbare orde. Munitie heeft als enig doel gebruikt te worden in een vuurwapen. Het feit dat de huurder en de vermoedelijke uitbater ernstige antecedenten hebben, brengt een onaanvaardbaar risico op geweldsincidenten in en rondom de tabaksshop met zich, zeker gezien ook het reeds plaatsgevonden schietincident in 2011. Verweerder wijst tot slot op de aanzuigende werking van de tabaksshop op de overlast gevende jeugd, al dan niet deel uitmakende van de Top-600 en de gevolgen hiervan voor bewoners en naburige ondernemers. Onder verwijzing naar de notitie heeft verweerder het sluitingsbevel gegeven. Volgens verweerder dient, gezien het genoemde gevaar voor de openbare orde, met spoed te worden opgetreden en kan er dan ook geen begunstigingstermijn worden gegeven. Verweerder heeft daarom bestuursdwang toegepast zonder een daaraan voorafgegane last.
4.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, gelet op de bewoordingen van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, d en e, van de APV, de bevoegdheid van verweerder om een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte te sluiten, een discretionaire bevoegdheid betreft. Een op basis van deze bevoegdheid genomen besluit dient dan ook terughoudend te worden getoetst.
4.2
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het bestreden besluit ten onrechte mede gebaseerd is op artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de APV. Er is immers geen wapen in de tabaksshop aangetroffen. Verweerder heeft te kennen gegeven dat dat gebrek in het bestreden besluit in de beslissing op bezwaar zal worden hersteld. Gelet hierop en de omstandigheid dat het bestreden besluit ook gebaseerd is op artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a en e, van de APV ziet de voorzieningenrechter in het kader van deze procedure geen aanleiding om aan het gebrek gevolgen te verbinden.
4.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder, gezien de in het bestreden besluit en ter zitting gegeven onderbouwing, vooralsnog in redelijkheid tot sluiting voor onbepaalde tijd heeft kunnen overgaan. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.4
Uit de bevindingen uit de processen-verbaal, in onderlinge samenhang bezien, heeft verweerder mogen afleiden dat in de tabaksshop is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wok. In dit verband is met name van belang dat uit die processen-verbaal blijkt dat bij de inval op 4 november 2015 in een van de tabaksshop gescheiden kamer drie laptops zijn aangetroffen, waarvan één computer was ingelogd op de website ‘ elkobet.com ’. Achter de balie van de tabaksshop stond ook een computer, die eveneens was ingelogd op ‘ elkobet ’ en waarop administratie werd aangetroffen waaruit kan worden afgeleid dat vanaf die computer illegaal gokken werd gefaciliteerd. Uit een proces-verbaal van 2 december 2015 blijkt immers dat op die computer twee tabbladen openstonden, waarvan één genaamd “Dslbet Admin Panel”. Op de linkerzijde van deze pagina stonden meerdere keuzen vermeld, waaronder ‘Billing’, ‘Transfer’, ‘Payment’, ‘Create User’, ‘Create User Card’, ‘User Card List’, ‘Create Credit Card’, ‘Credit Card List’, ‘Transaction’ en ‘Tickets’. Uit dit proces-verbaal blijkt voorts dat deze bevindingen zijn voorgelegd aan een medewerker van de kansspelautoriteit en dat deze medewerker heeft geconcludeerd dat uit die bevindingen valt af te leiden dat het op die computer geopende account een hoofdaccount betreft, waarmee credit cards kunnen worden aangemaakt en gebruikersnamen en wachtwoorden voor creditcards kunnen worden gegenereerd. Hiermee kan op locatie na betaling van een bedrag, dit bedrag op een creditcard worden gezet, waarmee vervolgens weddenschappen kunnen worden afgesloten op sportwedstrijden. Het bleek voorts mogelijk te zijn om van afgesloten weddenschappen op sportwedstrijden de historie van de periode februari 2015 tot en met november 2015 te achterhalen en ook was er een overzicht van de gemaakte creditcards. Uit een proces-verbaal van bevindingen van 3 december 2015 blijkt verder dat verschillende images op de in beslaggenomen computers zijn onderzocht en dat op alle images sporen van de website ‘ elkobet ’ zijn gevonden. Tot slot staat in de bestuurlijke rapportage van 16 november 2015 vermeld dat uit (eerdere) bevindingen van verschillende verbalisanten is gebleken dat ook eerder in de tabaksshop in de afgesloten ruimte laptops hebben gestaan voor klanten die wilde inzetten op sportwedstrijden, waarbij waargenomen is dat de laptops verbonden waren met een printer, waardoor de klant die een inzet had gedaan een kwitantie kon meekrijgen van zijn inzetten. De hiervoor genoemde bevindingen en onderzoeksresultaten, afgezet tegen de aangetroffen € 1.595, - in contanten en de pandbrieven ad € 23.000, -, rechtvaardigt vooralsnog de conclusie dat, in strijd met artikel 1 van de Wok, vanuit de tabaksshop gelegenheid werd gegeven om via de daar aanwezige computers illegaal te gokken. De stelling van verzoeker dat het aangetroffen geldbedrag de dagomzet van de tabaksshop betrof, geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding anders te oordelen, reeds omdat dit ter zitting niet aannemelijk is geworden.
4.5
Daarnaast heeft verweerder door het enkel aantreffen in de tabaksshop van het patroonmagazijn met munitie in redelijkheid kunnen concluderen dat de vrees gewettigd is dat het geopend blijven van de tabaksshop, mede in het licht van het schietincident dat eerder in de tabaksshop heeft plaatsgevonden, ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. De stelling van verzoeker dat het aangetroffen patroon ‘slechts’ en zonder enig doel in de kluis lag en in de gevonden vorm onbruikbaar is, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft bij zijn afweging terecht in aanmerking genomen dat het magazijn als enig doel heeft om te worden gebruikt in een vuurwapen. Hetzelfde geldt voor verzoekers betoog dat het bij de politie alleen maar tot verdenking had geleid indien hij het magazijn bij de politie had ingeleverd. Deze aanname vormt geen rechtvaardiging om in strijd te handelen met de Wwm.
4.6
Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel is dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid als neergelegd in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a en e, van de APV. De overige door verweerder in het bestreden besluit opgenomen omstandigheden zijn, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, niet dragend voor het bestreden besluit, maar schetsen de context waarin het bestreden besluit moet worden bezien. Al hetgeen verzoeker tegen die omstandigheden heeft aangevoerd, kan in de bezwaarprocedure verder worden uitgediept, maar behoeft, gezien het voorgaande, in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure geen verdere bespreking.
4.7
Uit het beleid van verweerder, dat de voorzieningenrechter niet onredelijk acht, volgt dat hij in een situatie zoals die zich hier voordoet, tot sluiting van de inrichting voor onbepaalde tijd overgaat. Niet is gebleken van dermate bijzondere omstandigheden dat handelen overeenkomstig het beleid gevolgen voor verzoeker zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
4.8
Gelet op het voorgaande zal het sluitingsbevel naar verwachting in bezwaar standhouden. Ondanks de gestelde belangen bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening daarom geen aanleiding. Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed bestaat geen grond.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Bongers-Scheijde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2016.
de griffier
de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Col: FW
B

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.