ECLI:NL:RBAMS:2016:4998
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Gegrondverklaring ontkenning vaderschap en de toepassing van termijnstelling in het familierecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2016 uitspraak gedaan over de ontkenning van het vaderschap van de vader van verzoeker. Verzoeker, geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren, omdat de vader niet zijn biologische vader is. Verzoeker heeft aangevoerd dat zijn moeder al jaren voor de scheiding met de vader niet meer met hem samenwoonde en dat de man, de broer van de vader, zijn biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn verzoek niet binnen de wettelijke termijn heeft ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 1:200 BW. Verzoeker heeft echter een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), stellende dat de termijnoverschrijding een ongerechtvaardigde inmenging in zijn familieleven oplevert.
De rechtbank heeft de vraag onderzocht of de termijnoverschrijding niet-ontvankelijkheid zou moeten uitsluiten. De rechtbank oordeelt dat in dit geval geen enkel belang is gediend bij handhaving van de termijn, aangezien alle betrokkenen het erover eens zijn dat de wettige vader niet de biologische vader is. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoeker zich verzetten tegen de termijnstelling en dat er geen zwaarwegende redenen zijn om de wettelijke presumptie van vaderschap te handhaven. De rechtbank laat de termijnoverschrijding buiten beschouwing en ontvangt verzoeker in zijn verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. De rechtbank verklaart de ontkenning van het vaderschap gegrond en draagt de griffier op om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam.