ECLI:NL:RBAMS:2016:511

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3884
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om terug te komen op de afwijzing van een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw)

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, woonachtig in Turkije, en de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres verzocht om terug te komen op een eerdere afwijzing van haar aanvraag voor een nabestaandenuitkering, omdat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was onder de Algemene nabestaandenwet (Anw). De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De echtgenoot van eiseres was op de dag van zijn overlijden niet verzekerd voor de Anw, omdat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank concludeerde dat de eerdere afwijzing van de nabestaandenuitkering terecht was en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de Anw een risicoverzekering is en dat alleen recht op een nabestaandenuitkering kan bestaan indien de overledene op het moment van overlijden verzekerd was. Eiseres had aangevoerd dat haar echtgenoot rechtmatig verblijf had in Nederland op basis van het Associatiebesluit 1/80, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden rechtmatig verblijf had. De rechtbank heeft de informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als leidend beschouwd en vastgesteld dat de echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/3884

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] (Turkije), eiseres

(gemachtigde: mr. B.M. Voogt),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. Sturmans).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om terug te komen op het besluit van 28 juli 2009 tot afwijzing van een nabestaandenpensioen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw).
Bij besluit van 13 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is woonachtig in Turkije. De echtgenoot van eiseres [naam 1] (hierna: de echtgenoot) heeft een aantal jaren in Nederland gewoond en gewerkt. De echtgenoot is op 30 november 2007 overleden in Turkije.
1.2.
Bij besluit van 28 juli 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een nabestaandenuitkering afgewezen omdat de echtgenoot op de dag van zijn overlijden niet was verzekerd voor de Anw. Bij besluit van 8 augustus 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Bij e-mail van 10 februari 2014 heeft eiseres verweerder wederom verzocht haar in aanmerking te brengen voor een nabestaandenuitkering.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit. Daarbij heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden.
1.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat niet gebleken dat de eerdere afwijzing van een nabestaandenuitkering onmiskenbaar onjuist was.
Verweerder heeft, nu het een duuraanspraak betreft, het recht op een pensioen in de toekomst getoetst. Niet is gebleken dat de echtgenoot verzekerd was op de dag van zijn overlijden. Dit omdat hij volgens de door verweerder van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verkregen gegevens, ten tijde van het overlijden geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Aan eiseres wordt daarom geen nabestaandenuitkering toegekend, aldus verweerder.
1.6.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden rechtmatig verblijf had in Nederland op grond van artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije (Besluit 1/80). De echtgenoot werkte legaal in Nederland en had een dienstverband met zijn werkgever tot 4 mei 2007. De echtgenoot had een verblijfsvergunning tot november 2005. Een latere aanvraag van de echtgenoot tot wijziging van de beperking is afgewezen en is in rechte is komen vast te staan omdat eventuele rechten op grond van Besluit 1/80 niet vast te stellen waren wegens onvoldoende gegevens, aldus eiseres. Deze omstandigheid doet echter niet af aan het feit dat eiser op grond van de declaratoire werking van Besluit 1/80 ten tijde van zijn overlijden rechtmatig verblijf had, aldus eiseres. Zij stelt dat haar aanvraag om die reden ten onrechte is afgewezen.
Inhoudelijke beoordeling
2.1.
In beroep is niet (meer) in geding dat de eerdere afwijzing van de aanvraag om een nabestaandenuitkering van eiseres, zoals genoemd in overweging 1.2, in rechte is komen vast te staan.
2.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gestelde aanspraak van eiseres op een nabestaandenuitkering aangemerkt moet worden als een duuraanspraak. Dit betekent dat ingevolge vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) bij de toetsing van het bestreden besluit een onderscheid gemaakt moet worden tussen het verleden en de toekomst (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8262). Wat betreft de periode voorafgaande aan het verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Wat betreft de periode daarna moet een minder terughoudende toetsing worden gehanteerd. Daarbij zal het bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop immers ook het bestuursorgaan aanspraak kan maken, is voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden.
Ten aanzien van de periode vóór 10 februari 2014
3.1.
Ten aanzien van de periode voor de aanvraag op 10 februari 2014 dient de rechtbank zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of verweerder daarin aanleiding had behoren te vinden om de eerdere weigering van de nabestaandenuitkering te herzien.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden is gebleken. De door eiseres gestelde omstandigheden, namelijk dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden wel verzekerd was en dat sprake was van legaal verblijf op grond van Besluit 1/80, waren reeds bekend ten tijde van de afwijzende beslissing van 28 juli 2009 of hadden bekend kunnen zijn. Nu niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, heeft verweerder het verzoek kunnen afwijzen met verwijzing naar de eerdere afwijzing in 2009.
Ten aanzien van de periode na 10 februari 2014
4.1.
Beoordeeld dient te worden of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de echtgenoot van eiseres niet verzekerd was ten tijde van zijn overlijden. De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de Anw een zogenaamde risicoverzekering is. Dit betekent dat op grond van nationaalrechtelijke bepalingen alleen dan recht op een nabestaandenuitkering kan bestaan, indien de overledene op het moment van het overlijden verzekerd was voor de Anw.
4.3.
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Anw is verzekerd degene die ingezetene is of die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
4.4.
Op grond van artikel 13, tweede lid, van de Anw, is de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, niet verzekerd.
4.5.
Op grond van artikel 8, aanhef en onderdeel l, van de Vreemdelingenwet 2000, heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf, indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije (Besluit 1/80).
4.6.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort:
- na een jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
-na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten te verlenen voorrang, in die lidstaat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die lidstaat;
-na vier jaar legale arbeid in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, tweede zin, van Besluit 1/80, worden – voor zover hier van belang – tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid die naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten alsmede perioden van afwezigheid wegens langdurige ziekte niet gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid, doch doen geen afbreuk aan de rechten die zijn verkregen uit hoofde van het voorafgaande tijdvak van arbeid.
4.7.
Verweerder heeft omtrent de verblijfsstatus van de echtgenoot informatie ingewonnen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Volgens deze informatie had de echtgenoot vanaf 6 mei 2004 een verblijfstitel en is daarna tweemaal een aanvraag om verblijfsvergunning afgewezen, op 19 februari 2007 en op 23 augustus 2007. Door eiseres is overgelegd de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 23 augustus 2007 (ECLI:NL:RBSGR:2007:295), waarin het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 19 februari 2007 ongegrond is verklaard.
Verweerder heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden rechtmatig verblijf in Nederland had en dat de echtgenoot aldus ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was.
4.8.
Eiseres heeft aangevoerd dat haar echtgenoot rechtmatig verblijf had in Nederland. Daartoe heeft zij gesteld dat hij als chauffeur werkte bij het Verhuis- en Transportbedrijf [naam 2] . (de werkgever) van 4 juni 2002 tot en met 4 mei 2007. Ter onderbouwing heeft eiseres een e-mail van 3 augustus 2014 van de werkgever overgelegd waarin staat dat haar echtgenoot tot 4 mei 2007 bij de werkgever heeft gewerkt. Aan dit bedrijf is ten behoeve van haar echtgenoot twee keer een tewerkstellingsvergunning is verleend. De eerste was geldig met ingang van 2 juni 2002 tot 1 november 2002, de tweede met ingang van 27 november 2002 tot 27 november 2005. Aan de echtgenoot is een verblijfsvergunning verstrekt met ingang van 23 maart 2004 tot en met 27 november 2005 onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ bij Verhuis- en Transportbedrijf [naam 2] . De aanvraag van de echtgenoot van 14 november 2005 tot verlenging van de verblijfsvergunning onder aanvulling van de beperking ‘bij Verhuis- en Transportbedrijf [naam 2] . o.g.v. het Turkse Associatieverdrag’ is afgewezen op 19 februari 2007. Eiseres heeft aangevoerd dat hangende die procedure de IND niet in staat was vast te stellen of de echtgenoot op grond van Besluit 1/80 verblijfsrecht had, nu is wel voldoende informatie beschikbaar.
Eiseres heeft gesteld dat haar echtgenoot rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 6, eerste lid, van het Besluit 1/80. Dit verblijfsrecht is declaratoir.
4.9.
Gelet op de aan de echtgenoot eerder verleende verblijfsvergunning, heeft de echtgenoot in elk geval rechtmatig verblijf gehad vanaf 23 maart 2004 tot en met 27 november 2005. De echtgenoot was ook nadien in dienst bij de werkgever en hij had een arbeidscontract tot 4 mei 2007. Van belang is de vraag of de echtgenoot vervolgens op de datum van zijn overlijden verblijfsrechtelijke aanspraken kan ontlenen aan Besluit 1/80. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Vanaf de datum van het einde arbeidscontract op 4 mei 2007 tot zijn overlijden op 30 november 2007 is niet gebleken van een nieuw of ander arbeidscontract. Evenmin is gesteld noch is gebleken dat de echtgenoot werkzoekende was, terwijl bijna 7 maanden verstreken waren sinds de beëindiging van zijn contract bij de werkgever. Voorts blijkt uit de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 23 augustus 2007 dat de echtgenoot sinds 14 maart 2005 ongeschikt was voor arbeid bij de werkgever wegens ziekte en dat de echtgenoot vanaf die datum tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet meer daadwerkelijk voor de werkgever heeft gewerkt. Voorts is niet in geding dat de echtgenoot sinds 29 augustus 2007 niet meer stond ingeschreven in het Nederlandse bevolkingsregister onder vermelding ‘vertrokken, onbekend naar welk land’, met vermelding naar onbekend land, en dat hij op het moment van zijn overlijden in Turkije was.
Gelet op deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden een verblijfsrecht kon ontlenen aan Besluit 1/80. Aldus is er geen aanleiding te twijfelen aan de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde informatie van de IND dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden geen rechtmatig verblijf in Nederland had.
4.10.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de Anw. Eiseres heeft daardoor geen recht op een nabestaandenuitkering.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. Hoogendoorn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.