6.3Het oordeel van de rechtbank
Medische noodzaak voor het gebruik van cannabis
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken het volgende blijkt. Verdachte heeft in 1992 tijdens zijn werk als verpleegkundige bij een prikincident een HIV-infectie opgelopen. In de loop der tijd heeft hij veel anti-HIV middelen gebruikt, waarvan hij ernstige bijwerkingen kreeg. In maart 1998 is door D.W. Notermans, arts-assistent interne geneeskunde, verklaard dat de op dat moment gebruikte anti-HIV medicijnen het virus onderdrukken. Deze middelen hebben veel bijwerkingen, waaronder misselijkheid en braken. De bestrijding hiervan met reguliere middelen is niet succesvol gebleken. Alleen met gebruik van marihuana kan hij de misselijkheid sterk beperken. Notermans verklaart ook, samengevat, dat zolang er geen alternatieven zijn voor de HIV-medicatie geprobeerd moet worden de bijwerkingen palliatief te behandelen, waarbij medicinaal gebruik van marihuana een belangrijke rol kan spelen.
In 2009 heeft dr. F.J.B. Nellen, internist-infectioloog geschreven dat verdachte zeer stipt zijn medicatie moet innemen en dat een bijwerking misselijkheid en eventueel braken is. Anti-emetica hadden geen effect. Met medicinale marihuana is er momenteel sprake van een stabiele situatie. Falen van de voorgeschreven therapie leidt tot het ontstaan van een noodsituatie. Op 12 juni 2015 schrijft zij als volgt: “
inmiddels is de medicatie gewijzigd en is patiënt in staat deze te nemen. Hij heeft vijf gram cannabis per dag nodig om de klachten van misselijkheid, braken, pijn passend bij de geconstateerde polyneuropathie en verminderde eetlust te bestrijden. Andere anti-emetica zijn in het verleden reeds ineffectief gebleken. Onderbreken van de medicatie, ook door braken, kan leiden tot het ontstaan van een medische noodsituatie op korte termijn.”(aanvullende stukken overgelegd door de raadsvrouw, bijlage 7, productie 7).
Ook de huisarts van verdachte, [naam huisarts] , schrijft op 30 april 2015 onder meer dat verdachte steeds aangeeft baat te hebben bij de voorgeschreven cannabis (5 gram daags) en dat hij zich de afgelopen jaren stabiel toonde. Tevens schrijft hij: “
Wat betreft de klachten ter bestrijding van misselijkheid zijn alternatieve middelen uitgeprobeerd en niet effectief gebleken (tevens de thans verschillende typen medicinale cannabis zoals voorradig via de farmaceutische industrie)”(aanvullende stukken overgelegd door de raadsvrouw, bijlage 7, productie 6).
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat er voor verdachte een medische noodzaak bestaat voor het gebruik van medicinale cannabis.
De rechtbank heeft voorts te beoordelen of het verdachte vrijstaat om voor dat doel zelf cannabis te kweken en deze derhalve niet te betrekken van een apotheek, zoals in de Opiumwet – ter uitvoering van het Enkelvoudig Verdrag – is voorzien.
Terzijde merkt de rechtbank op dat nu uit onderzoek is gebleken dat cannabis uit de coffeeshop in alle onderzochte gevallen is besmet met groei- of bestrijdingsmiddelen dan wel schimmels bevat, het kopen van cannabis uit de coffeeshop voor verdachte, gelet op zijn gezondheidssituatie, geen redelijk alternatief is.
De Hoge Raad heeft in het [naam] -arrest onder meer het volgende vooropgesteld:
Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen zoals de in artikel 3 Opiumwet genoemde handelingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling tegenstrijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren.
In een geval als het onderhavige, waarin de wetgever een bijzondere regeling heeft getroffen voor de afweging van de aan de naleving van de wet verbonden nadelen – in casu in de vorm van de mogelijke verlening van een ontheffing in verband met een geneeskundige toepassing van cannabis – is een beroep op noodtoestand niet zonder meer uitgesloten, maar een dergelijk beroep zal slechts bij hoge uitzondering kunnen worden aanvaard.
Is er sprake van uitzonderlijke omstandigheden?
In een schriftelijke verklaring, gevoegd bij het verhoor, schrijft verdachte dat hij sinds 1994 cannabis gebruikt op doktersvoorschrift. Aanvankelijk verkreeg hij zijn cannabis via Maripharm. Deze cannabis werkte voor hem. Na de legalisering van medicinale cannabis in 2003 is de teelt gegund aan de firma Bedrocan, maar de door deze firma geleverde variëteiten waren voor verdachte niet werkzaam en tweemaal zo duur.
Verdachte heeft gesteld en nader gemotiveerd dat noch cannabis uit de coffeeshop, noch de door de apotheek geleverde cannabis bij hem voldoende goed werkt, zodat hij genoodzaakt is zelf een specifieke soort cannabis te telen, die wel afdoende werkt. Verdachte heeft deze soort cannabis gevonden door zaden te verkrijgen van andere patiënten en door het telen, kruisen en uitproberen van diverse soorten.
Ter terechtzitting van 30 december 2015 heeft verdachte nog het volgende verklaard: “De reguliere medicatie tegen misselijkheid helpt niet en de medicinale cannabis die bij de apotheek verkrijgbaar is, slaat niet aan. Naast de medicinale cannabis die bij de apotheek verkrijgbaar is, heb ik ook cannabis van de coffeeshops betrokken. Het nadeel hiervan is dat de kwaliteit wisselt en niet bekend is wat er in zit en welke chemische bewerkingen de planten hebben ondergaan.
Ik moet wel zelf kweken omdat er geen alternatieven zijn. Daarnaast zijn de kosten van cannabis zowel bij de apotheek als bij de coffeeshops hoog en worden deze kosten niet vergoed door de ziektekostenverzekering. Om in mijn behoefte te voorzien heb ik 17 planten nodig die in bloei staan, 17 planten die groeien en 17 stekjes, in totaal dus 51 planten. Dat is meer dan de vijf planten die ik volgens het gedoogbeleid mag hebben. Ik heb de planten betrokken van patiënten met soortgelijke klachten. Ik heb wisselende soorten uitgeprobeerd om uit te zoeken welke effect ze hebben en of ze helpen bij mijn klachten. In de loop der jaren hebben medepatiënten voor mij die soorten in stand gehouden. Ik beperk mij nu tot de planten die voor mij effectief zijn en heb nu een soort die voor mij prima voldoet. ”
Namens verdachte is door de raadsvrouw een aantal stukken aan het dossier gevoegd, waaronder een brief van dr. A. Hazekamp, cannabis-onderzoeker aan de Universiteit Leiden, werkgroep Farmacognosie van 1 juni 2011 met betrekking tot vragen in een zaak van mevrouw [naam 1] (bijlage 18) en een brief van prof. Dr. S.A. Danner , internist van 21 december 2015 (bijlage 20).
Met betrekking tot het medicinaal gebruik van cannabis schrijft dr. Hazekamp het volgende.
“Cannabinoïden worden algemeen gezien als de meest belangrijke actieve stoffen in de cannabisplant. Ze komen nergens anders voor in de natuur. (…) Om hun werking uit te voeren binden de endo-cannabinoïden aan cannabinoïd-receptoren. Sommige cannabinoïden uit de cannabisplant binden aan dezelfde receptoren, die met name voorkomen in het centraal zenuwstelsel en cellen van het immuunsysteem. (…) Naast de cannabinoïden spelen ook de zogenoemde terpenen een rol bij de effecten van cannabis. Deze stoffen geven cannabis zijn karakteristieke geur en smaak, maar vertonen daarnaast ook een reeks medicinale effecten, zoals ontstekingsremming, antibacteriële werking en pijnremming.
Gezien de vele stoffen die mogelijk een rol spelen (ten minste THC, CBD en diverse terpenen) en de vele mogelijke combinaties waarin ze kunnen voorkomen in een cannabisplant, moet er veel onderzoek worden verricht naar welke soort cannabis geschikt is voor welke medische aandoening. Het kan zo zijn dat patiënten die jarenlang verschillende variëteiten hebben geprobeerd, hierin ‘verder’ zijn dan veel huidige wetenschappers.
In het schrijven van de heer Danner wordt aangegeven dat mevrouw [naam 1] cannabis gebruikt met name voor pijnbestrijding, vermindering van spierspanning, vermindering van misselijkheid en eetlustopwekking. Daarnaast wordt de ontstekingsremmende werking van cannabis genoemd. Ik onderschrijf dat dit inderdaad goed wetenschappelijk onderbouwde effecten van cannabis zijn.
Er is een groot aantal zogenoemde variëteiten bekend onder de recreatieve gebruikers, momenteel ruim meer dan 700, onder diverse benamingen.”
Dr. Danner schrijft onder meer:
“De bloemtoppen van de vrouwelijke plant Cannabis sativa L. bevatten enkele stoffen (cannabinoïden) die diverse biologische activiteiten vertonen. Er bestaan verschillende variëteiten van de plant die alle een verschillend spectrum aan werking vertonen, waarbij sommige effecten versterkt en andere juist verzwakt worden. Daarbij komt dat er per patiënt zeer grote verschillen bestaan in individuele gevoeligheid voor de verschillende effecten. Patiënten ervaren vaak gunstige effecten van één bepaalde plantensoort, terwijl ze dat niet voelen bij een andere Cannabis sativa L, zelfs niet in hogere dosering. Voorts hangt het bereiken van de effecten af van de hoogte van de bloedspiegels aan actieve stoffen die bereikt worden, wat op zijn beurt afhangt van de toedieningswijze (inhaleren, of oraal opnemen, bijvoorbeeld) en de snelheid van eliminatie die weer bepaald kan worden door onder andere de eventuele co-medicatie. Alles bij elkaar maakt dat het niet eenvoudig is om gewenste doseringen aan te geven. In het algemeen is dit een proces van trial en error met hoogst variabele uitkomstern tussen verschillende patiënten. De belangrijkste effecten die gezocht worden zijn pijnbestrijding, vermindering van spierspanning, vermindering van misselijkheid en eetlustopwekking.”
Over verdachte schrijft dr. Danner :
“Hij heeft vele anti-HIV middelen gebruikt in de loop der tijd. Steeds kreeg hij ernstige bijwerkingen of ontstond resistentie. Eén van de bijwerkingen van de vroeger (1995-2005) veel gebruikte middelen, polyneuropathie (ontsteking van de lange zenuwbanen, die naar handen en voeten lopen), heeft hij helaas ook gekregen en die bezorgt hem veel pijn. Omdat er nogal wat resistentie is ontstaan bij de HIV-stam waarmee hij geïnfecteerd is, zijn er weinig opties over voor een werkzame anti-HIV geneesmiddel combinatie. De combinatie die hij momenteel gebruikt is goed werkzaam, want onderdrukt de virusvermenigvuldiging, getuige een onmeetbaar lage waarde aan HIV-deeltjes in het bloed, maar bezorgt hem veel klachten, vooral in de zin van misselijkheid met braakneigingen en eetlustgebrek. Het enige dat hem helpt, zowel tegen de misselijkheid en het eetlustgebrek als tegen de polyneuropathie-pijn, is cannabis. De medicinale cannabis die via de apotheek te verkrijgen is, werkt niet goed bij hem. Na veel experimenteren kweekt hij voor eigen gebruik een variant die wel helpt. Op die manier is hij in staat zijn medicatie te verdragen.
Voor [verdachte] is het gebruik van een matige hoeveelheid (bij hem werkzame) cannabis van levensbelang. Hij wordt nu meer dan 20 jaar behandeld voor een levensbedreigende ziekte die hij met twee middelen, de anti-HIV medicatie als oorzakelijke behandeling, en de cannabis als symptoombestrijding. Het zou hoogst onlogisch en medisch zowel als menselijk gezien onacceptabel zijn, hem nu opeens het gebruik van het tweede middel onmogelijk te maken, want de gevolgen zouden zeer goed op korte termijn desastreus kunnen zijn.”
De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende is aangetoond dat er voor verdachte geen redelijk legaal alternatief is om aan de benodigde cannabis te komen. Uit de stukken blijkt verder dat als verdachte de HIV-medicatie niet tijdig neemt, er sprake kan zijn van levensgevaar.
Dit betekent dat verdachte zich in deze zaak ziet geconfronteerd met een conflict van belangen; enerzijds het maatschappelijk belang bij het naleven van de Opiumwet en anderzijds het belang dat verdachte heeft bij de bestrijding van pijn, misselijkheid en braken en dus het voorkomen van een levensbedreigende situatie, veroorzaakt door het niet (kunnen) voldoen aan de therapietrouw als gevolg van het braken.
Nu de bij de apotheek verkrijgbare cannabis niet werkt voor verdachte en er blijkens de schriftelijke verklaringen van de deskundigen geen redelijke alternatieven zijn om aan de benodigde cannabis te komen terwijl het gebruik van een specifieke soort cannabis voor verdachte van levensbelang is, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een situatie waarin verdachte redelijkerwijs de keus heeft kunnen maken zelf de door hem benodigde cannabissoort te kweken. Dit betekent dat sprake is van een uitzonderlijke situatie, waarin het beroep van verdachte op overmacht-noodtoestand dient te worden gehonoreerd. Verdachte zal mitsdien worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het bewezen verklaarde in deze zaak geen strafbaar feit oplevert.
Veiligheid/overlast
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het telen van hennep in een woning in een drukke wijk in Amsterdam een gevaar oplevert voor de openbare orde in de zin van de veiligheid van de bewoners van de omliggende woningen en in de zin van overlast. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om beleidsregels aan te geven om aan dit probleem tegemoet te komen.
De rechtbank stelt voorop dat zowel op 3 december 2014 als op 28 augustus 2015 is geconstateerd dat verdachte voor zijn stroomvoorziening geen gebruik maakte van een illegale aansluiting. Verder heeft verdachte hooguit 2 x 17 planten in zijn kweektent staan, omdat hij steeds over een oogst van 17 planten moet beschikken. De rechtbank acht het veiligheidsrisico daarom te overzien. Met betrekking tot eventuele andere overlast, zoals stankoverlast, overweegt de rechtbank dat daarvan in dit geval niet is gebleken. Weliswaar is in zijn algemeenheid onwenselijk dat er in een woning in de stad hennepplanten worden gekweekt maar de rechtbank stelt ook vast dat hier geen alternatieven voor worden geboden door de overheid, bijvoorbeeld door, zoals de door verdachte opgerichte stichtingen BSEMC heeft verzocht, kweek van hennepplanten in geschikte locaties van de openbare ruimte toe te staan. Het is niet aan de rechtbank om beleidsregels op te stellen voor gevallen als deze.