ECLI:NL:RBAMS:2016:5354

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
C/13/589913 / HA ZA 15-604
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertrouwen van curator op derdengeldenrekening en relativiteit van schade bij onrechtmatig handelen

In deze zaak heeft de curator, mr. Robin Pieter Alexander de Wit, in hoedanigheid van curator in het faillissement van Western Gulf Advisory Assets and Wealth Management B.V., een vordering ingesteld tegen de Stichting Beheer Derdengelden. De curator stelt dat de stichting onrechtmatig heeft gehandeld door gelden van de derdengeldenrekening over te maken, terwijl er gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat deze gelden daar zouden blijven totdat duidelijk was aan wie ze toebehoorden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator niet kan aantonen dat de schade die hij heeft geleden, het gevolg is van het onrechtmatig handelen van de stichting, omdat de schade niet voldoet aan de relativiteitseis van artikel 6:163 BW. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator niet kan claimen dat hij schade heeft geleden door het verlies van verhaalsmogelijkheden op de bestuurder van de failliete vennootschap, omdat dit niet het doel was van de bescherming die de curator zocht. De vordering van de curator is afgewezen, evenals de vorderingen tegen de andere gedaagden, die in hun hoedanigheid van bestuurders van de stichting werden aangesproken. De curator is veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/589913 / HA ZA 15-604
Vonnis van 24 augustus 2016
in de zaak van
MR. ROBIN PIETER ALEXANDER DE WIT in hoedanigheid van curator in het faillissement van Western Gulf Advisory Assets and Wealth Management B.V.,
kantoorhoudende te Amsterdam
(als rechtsopvolger van oorspronkelijk eiser: MR. ONUR ARSLAN in hoedanigheid van curator in het faillissement van Western Gulf Advisory Assets and Wealth Management B.V., kantoorhoudende te Amsterdam),
eiser,
advocaat: mr. M.E.J. Claessens te Amsterdam,
tegen
1. de stichting
STICHTING BEHEER DERDENGELDEN [gedaagde 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Curator, de Stichting, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden genoemd. De gefailleerde vennootschap zal hierna WGA worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 september 2015,
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 mei 2016, bij welke gelegenheid mr. Arslan q.q. als eisende partij is vervangen door de opvolgende curator, mr. De Wit, zulks met toepassing van de artikelen 225 en 227 Rv,
  • de brief van mr. De Jong Schouwenburg van 16 juni 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
WGA was een financiële holding. Bestuurder en (indirect) aandeelhouder van WGA is [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.2.
Op 15 november 2011 is WGA in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. J. Oostenbrink als curator.
2.3.
WGA heeft de faillietverklaring bestreden, eerst in verzet, toen in hoger beroep en ten slotte in cassatie.
2.3.1.
De strategie van WGA (en [naam 1] ) was het doen treffen van een regeling met de schuldeisers van WGA zodanig dat van een toestand van te hebben opgehouden te betalen niet langer sprake was althans – gezien de weigerachtige houding van één schuldeiser, een verhuurder – dat de voor een faillietverklaring benodigde steunvordering(en) kwam(en) te vervallen. In dit kader heeft [naam 1] dan wel een onder zijn controle staande derde-vennootschap een bedrag van in totaal € 174.750,00 gestort op de derdengeldenrekening van [gedaagde 1] , van welk kantoor [gedaagde 2] als advocaat optrad voor WGA en voor [naam 1] . Het storten van die gelden vond dus plaats met als doel dat (op één na) alle schuldeisers van WGA geheel of ten dele zouden worden voldaan tegen finale kwijting van WGA.
2.3.2.
De bestrijding van de faillietverklaring is tevergeefs geweest. Het sluitstuk van dit proces is het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2012 houdende verwerping van het uiteindelijk door WGA ingestelde cassatieberoep.
2.4.
Bij e-mail van 12 oktober 2012 heeft [gedaagde 2] , als raadsman van WGA en [naam 1] , het volgende bericht aan mr. Oostenbrink q.q.:
De Hoge Raad heeft inmiddels uitspraak gedaan (bijlage): het faillissement is bekrachtigd.
Voorts vraag ik uw aandacht voor het volgende. Het bestuur van de Stichting Beheer Derdengelden [gedaagde 1] heeft kennis genomen van het arrest van de Hoge Raad. Het bestuur heeft mij geïnformeerd (i) dat het hem onduidelijk is aan wie de gelden, die op de derdengeldenrekening zijn betaald in dit verband, toebehoren, en (ii) daarom te overwegen om deze gelden daar te laten staan zolang niet onherroepelijk in rechte is komen vast te staan aan wie deze gelden toebehoren, dan wel daarover een sluitende regeling is getroffen tussen alle betrokken partijen. Ter informatie kan ik mededelen dat ik dit ook zo heb besproken met de deken van de Amsterdam Orde van Advocaten.
Daarnaast kan ik u berichten dat de heer [naam 1] , bestuurder van WGA, mij heeft geïnformeerd het faillissement van WGA nog steeds te willen laten doen eindigen door het (laten) doen van betalingen aan alle schuldeisers van WGA inclusief de verhuurder. Daarvoor zouden dan wel eerst de bedragen op de derdengeldenrekening geretourneerd moeten worden.
Graag verneem ik uw reactie op het bovenstaande. Tot een nadere toelichting ben ik graag bereid. Alle rechten worden volledigheidshalve voorgehouden.
(…)
2.5.
Bij e-mails van 17 oktober 2012 hebben [gedaagde 2] en mr. O. Arslan (optredend als waarnemer van mr. Oostenbrink q.q.) gecommuniceerd over de vorm van een schikking met de schuldeisers van WGA teneinde alsnog het faillissement van WGA te kunnen beëindigen, en daarnaast over de door [naam 1] op de derdengeldenrekening gestorte gelden. Over dit laatste onderwerp heeft mr. Arslan aan [gedaagde 2] medegedeeld: dat de gelden naar de mening van mr. Oostenbrink q.q. tot de faillissementsboedel behoren op grond van artikel 20 Fw; dat de gelden dienen te worden overgemaakt naar de faillissementsrekening; dat mr. Oostenbrink q.q. evenwel akkoord is met het stallen van de gelden op de derdengeldenrekening met dien verstande dat de gelden niet zonder zijn toestemming mogen worden overgemaakt naar derden en dat hij niet akkoord ging met het overmaken van de gelden naar [naam 1] .
2.6.
Op 12 september 2013 heeft mr. Oostenbrink q.q. de Stichting en [naam 1] gedagvaard voor deze rechtbank (zaaknummer / rolnummer C/13/557256 / HA ZA 14-46). De vordering tegen de Stichting was erop gericht in rechte te doen vaststellen dat de van de zijde van [naam 1] op de derdengeldenrekening gestorte gelden in de faillissementsboedel waren gevloeid. De vordering tegen [naam 1] was gebaseerd op aansprakelijkheid van [naam 1] in zijn hoedanigheid van bestuurder van WGA.
2.6.1.
Hangende dat geding is mr. Arslan benoemd als curator van WGA, in de plaats van mr. Oostenbrink. Uit dien hoofde is mr. Arslan q.q. als eisende partij in de plaats getreden van mr. Oostenbrink q.q.
2.6.2.
In de in dat geding door de Stichting genomen conclusie van antwoord deelde de Stichting mede: dat [naam 1] had gevraagd om terugbetaling van de gestorte gelden; dat naast de curator van WGA ook een aantal schuldeisers waaronder Vedicom, [bedrijf 1] en [naam 2] aan de Stichting om betaling had gevraagd; dat de Stichting verschillende bedragen had uitbetaald. De Stichting nam in de conclusie van antwoord het standpunt in dat de gelden toebehoorden aan [naam 1] dan wel aan de schuldeisers van WGA met wie een regeling is getroffen, maar dat de gelden in elk geval niet aan de faillissementsboedel toebehoorden.
2.6.3.
Kennis genomen hebbende van het feit dat gelden vanaf de derdengeldenrekening waren uitgeboekt, heeft mr. Arslan q.q. vervolgens conservatoir beslag gelegd onder de Stichting ten laste van [naam 1] . Het beslag trof doel voor een bedrag van € 67.476,69. De afname van het initiële op de derdengeldenrekening aanwezige bedrag van € 174.750,00 tot een bedrag van € 67.476,69 is ten dele geschied doordat de gelden door een schuldeiser van [naam 1] waren uitgewonnen op basis van een rechterlijk vonnis (een hoofdsom van € 32.000,00 vermeerderd met rente en kosten, ten gunste van partij [bedrijf 1] ). Voor het overige heeft de Stichting over de gelden beschikt conform verzoeken van [gedaagde 2] , die, zo mag in dit geding worden aangenomen, op zijn beurt handelde conform instructies van zijn cliënt [naam 1] .
2.6.4.
Op 17 september 2014 heeft de rechtbank eindvonnis gewezen in de zaak C/13/557256 / HA ZA 14-46. De vordering tegen de Stichting is daarbij afgewezen, nu de rechtbank oordeelde dat de van de zijde van [naam 1] op de derdengeldenrekening gestorte gelden niet tot de faillissementsboedel zijn gaan behoren. De vordering tegen [naam 1] , die niet was verschenen en tegen wie verstek was verleend, is bij dat vonnis toegewezen, dat wil zeggen dat [naam 1] is veroordeeld tot betaling aan mr. Arslan q.q. van een bedrag van € 796.226,66 vermeerderd met wettelijke rente.
2.6.5.
Daags na wijzing van het vonnis van 17 september 2014 heeft de Stichting het nog op de derdengeldenrekening resterende en beslagen bedrag van € 67.476,69 overgemaakt naar de onder beheer van mr. Arslan q.q. vallende faillissementsrekening.

3.Het geschil

3.1.
De Curator vordert hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling aan de Curator van (i) een bedrag van € 107.273,31 dan wel een door de rechtbank redelijk geacht bedrag en (ii) de kosten van het geding, steeds uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
De Curator legt aan de vordering tegen de Stichting, kort gezegd, het volgende ten grondslag. Op grond van de e-mail van 12 oktober 2012 hebben de rechtsvoorgangers van de Curator gerechtvaardigd erop vertrouwd dat de op de derdengeldenrekening gestorte gelden zouden blijven staan totdat op enigerlei wijze onherroepelijk was komen vast te staan aan wie de gelden toebehoorden. De Stichting heeft in strijd hiermee gelden van de derdengeldenrekening overgemaakt zonder dat de rechtsvoorganger van de Curator daarvan wetenschap droeg, en aldus onrechtmatig gehandeld. De aldus toegebrachte schade bedraagt het verschil tussen € 174.500,00 en € 67.476,69. Immers, als het onrechtmatig handelen niet had plaatsgevonden, had de Curator gezien het vonnis van 17 september 2014 verhaal kunnen nemen op € 174.750,00 in plaats van € 67.476,69.
3.3.
De vorderingen tegen [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn afgeleid van de vordering tegen de Stichting. Kort gezegd worden [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] door de Curator aangesproken in hun hoedanigheid van bestuurder van de Stichting, terwijl [gedaagde 2] daarnaast nog wordt aangesproken wegens schending van de op hem in zijn hoedanigheid van advocaat rustende (zorg)verplichtingen.
3.4.
Gedaagden voeren verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Mr. Oostenbrink q.q. en, later, mr. Arslan q.q. hebben vanaf oktober 2012 het standpunt ingenomen dat de gelden op de derdengeldenrekening toebehoorden aan de faillissementsboedel, en zij hebben erop vertrouwd dat de gelden op de derdengeldenrekening zouden blijven staan. Desondanks heeft de Stichting over het leeuwendeel van de gelden beschikt, derhalve tegen de wil van, destijds, mr. Arslan q.q. Thans kan evenwel worden vastgesteld dat de Stichting zodoende géén inbreuk heeft gemaakt op rechten van de faillissementsboedel, want op 17 september 2014 is in rechte komen vast te staan dat de van de zijde van [naam 1] op de derdengeldenrekening gestorte gelden niet tot de faillissementsboedel zijn gaan behoren.
4.2.
De schade die Curator thans stelt te lijden, is het verlies van verhaalsmogelijkheden op [naam 1] . Curator neemt daarbij het standpunt in dat dit verlies het gevolg is van het door de Stichting schenden van het bij mrs. Oostenbrink en Arslan q.q. bestaande gerechtvaardigde vertrouwen dat de gelden op de derdengeldenrekening zouden blijven staan. Hierover wordt als volgt overwogen. Mr. Arslan heeft destijds, op 17 oktober 2012, duidelijk gemaakt om welke reden mr. Oostenbrink q.q. de gelden wilde bevriezen, namelijk omdat de gelden volgens mr. Oostenbrink q.q. tot het vermogen van WGA althans de faillissementsboedel behoorden. Als dus moet worden aangenomen dat mrs. Oostenbrink en Arslan q.q. vanaf 17 oktober 2012 gerechtvaardigd vertrouwden op, kort gezegd, ‘bevriezing van de gelden’ (welk gerechtvaardigd vertrouwen door de Stichting wordt betwist) dan was dat vertrouwen beperkt tot het doel dat geen inbreuk zou worden gemaakt op vermogensbestanddelen van WGA (de liquide middelen op de derdengeldenrekening); dat vertrouwen zag dus niet mede op het veilig zijn van een bedrag van € 174.750,00 aan verhaalsmogelijkheden op [naam 1] in verband met een eventuele vordering op [naam 1] (met welke vordering de Stichting overigens eerst bij dagvaarding van 12 september 2013 bekend is geworden, zo heeft zij onbetwist gesteld). Dit betekent dat voor vergoeding in aanmerking komt slechts vermogensschade van de faillissementsboedel wegens het aan de derdengeldenrekening ontvallen van tot die boedel behorende middelen. Dit volgt uit de relativiteitseis van artikel 6:163 BW. De schade die de Curator stelt te hebben geleden, is echter van andere aard (de afname van het vermogen van verhaal op [naam 1] ); die schade staat weliswaar in een causaal verband met het gestelde schenden van het vertrouwen, maar voldoet niet aan de relativiteitseis. Voor zover Curator (in punt 16 van de spreekaantekeningen ter comparitie) heeft bedoeld te stellen dat de Stichting ook los van de vertrouwensband gehouden was om ervoor zorg te dragen dat verhaalsmogelijkheden op [naam 1] behouden zouden blijven, dan wel gehouden was om mrs. Oostenbrink en Arslan q.q. in de gelegenheid te stellen conservatoir beslag te laten leggen alvorens op basis van betaalinstructies van [naam 1] te handelen, dan wordt die stelling bij gebreke van steun in het recht niet gevolgd.
4.3.
Op grond van het voorgaande zal de vordering tegen de Stichting worden afgewezen. Uit die afwijzing volgt dat ook voor de vorderingen tegen [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] geen grond voor toewijzing bestaat, en dat derhalve ook die vorderingen moeten worden afgewezen. De Curator zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van gedaagden tot heden begroot op:
€ 3.864,00 aan griffierecht
€ 2.842,00aan salaris advocaat (2 punten, liquidatietarief V)
€ 6.706,00
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt de Curator in de kosten van het geding, aan de zijde van gedaagden tot heden begroot op € 6.706,00, voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met nasalaris begroot op een bedrag van € 131,00, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en de Curator niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2016. [1]

Voetnoten

1.type: BvB