ECLI:NL:RBAMS:2016:556

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
10 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5018
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm op bijstandsuitkering van eiseres met ouders als medebewoners

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiseres ontving sinds 19 november 2013 een bijstandsuitkering, die per 1 januari 2015 was omgezet naar een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Verweerder heeft op 16 april 2015 de kostendelersnorm toegepast op de uitkering van eiseres, omdat er op haar uitkeringsadres nog twee meerderjarige personen stonden ingeschreven. Dit leidde tot een verlaging van haar bijstandsuitkering naar 43,33% van het wettelijk minimumloon.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 27 januari 2016 was eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en zich gebogen over de argumenten van eiseres, die aanvoerde dat de kostendelersnorm onterecht op haar werd toegepast, omdat zij een huurovereenkomst had met haar ouders.

De rechtbank overweegt dat de wetgeving duidelijk maakt dat bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad niet meetellen voor de kostendelersnorm. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de toepassing van de kostendelersnorm in haar geval onterecht was, en de rechtbank concludeert dat verweerder de norm op goede gronden heeft toegepast. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/5018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2016 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. B. Mous),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: drs. H. van Golberdinge).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 1 juli 2015 de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet (Pw) toegepast op de uitkering van eiseres.
Bij besluit van 3 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich, zonder bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres ontving sinds 19 november 2013 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande met een toeslag van 10%. De bijstandsuitkering, verleend op grond van de Wet werk en bijstand, is per 1 januari 2015 automatisch omgezet in een bijstandsuitkering op grond van de Pw.
1.2
Omdat uit onderzoek was gebleken dat er op het door eiseres opgegeven uitkeringsadres (naast haar) nog twee meerderjarige personen stonden ingeschreven, heeft verweerder bij het primaire besluit de uitkering van eiseres met ingang van 1 juli 2015 gewijzigd door toepassing te geven aan de in artikel 22a, eerste lid, van de Pw vermelde kostendelersnorm. Dit betekent dat de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 juli 2015 op 43,33 % van het wettelijk minimumloon is vastgesteld.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en zich onder verwijzing naar artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder v, van de Pw, op het standpunt gesteld dat de ouders van eiseres buiten de uitzondering van personen die niet meetellen voor de kostendelersnorm vallen. Dit maakt volgens verweerder dat de kostendelersnorm op eiseres van toepassing is, zelfs indien sprake is van een huurovereenkomst tussen het kind en de ouders, tegen een commerciële prijs.
2.1
In artikel 22a, eerste lid, van de Pw is het volgende bepaald:
Indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende:
Hierbij staat:
• A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft; en
• B voor de rekennorm.
2.2
Op grond van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw, wordt tot de personen, bedoeld in het eerste lid, niet gerekend: de persoon, niet zijnde een bloed-of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.
3.1
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat ten onrechte een onderscheid wordt gemaakt tussen huurders. De kostendelersnorm wordt op haar toegepast omdat zij een huurovereenkomst heeft met haar ouders, terwijl andere huurders die een huurovereenkomst hebben met iemand anders dan een familielid in de eerste of tweede graad, niet als persoon meetellen voor de kostendelersnorm. Dit ondanks dat ook eiseres net als andere huurders maandelijks haar huur dient te voldoen.
3.2
De rechtbank overweegt dat uit de wettekst van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw volgt dat bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad zijn uitgesloten van de uitzondering om de kostendelersnorm toe te passen. Deze keuze is door de formele wetgever gemaakt. Het uitgangspunt daarbij is dat een relatie tussen bloedverwanten in de eerste of tweede graad nimmer een zakelijke kan zijn. Dat betekent dat de stelling van eiseres dat zij een huurovereenkomst heeft met haar ouders naar het oordeel van de rechtbank niet maakt dat de kostendelersnorm niet op haar kan worden toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Verder heeft eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder heeft namelijk nagelaten rekening te houden met de bijzondere omstandigheden waarin eiseres zich bevindt. Omdat eiseres ziek is en daardoor aanzienlijke ziektekosten maakt, is zij voor een groot deel afhankelijk van haar bijstandsuitkering. Nu zij na betaling van haar huur nog maar € 94,80,- overhoudt, komt eiseres door de toepassing van de kostendelersnorm in grote financiële problemen.
4.2
Met de toepassing van de kostendelersnorm wil de regering voorkomen dat binnen een huishouden sprake kan zijn van stapeling van uitkeringen. Een dergelijke stapeling houdt geen rekening met de kostenvoordelen die er zijn als er meerdere volwassenen samen een huishouding voeren (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 1 e.v.). Nu eiseres met haar ouders een huishouden deelt, kan zij ook de woonkosten en de kosten van het huishouden delen. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen concrete informatie heeft verstrekt over de kosten die zij moet maken in verband met haar ziekte en evenmin inzicht heeft verschaft in haar financiële situatie, waardoor alleen al daarom naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden gezegd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De beroepsgrond faalt.
4.3
Met het bestreden besluit heeft verweerder een besluit genomen dat in overeenstemming is met de tekst van de (nieuwe) geldende regelgeving en ook, anders dan eiseres stelt, met het doel daarvan. Dat eiseres door het besluit van verweerder wordt gedwongen te verhuizen zodat zij niet meer voor haar ouders kan zorgen heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd. Het is begrijpelijk dat het lastig is voor eiseres om zich aan te passen aan de nieuwe, lagere uitkeringsnorm, maar dat is wel wat van haar wordt verwacht, nu zij haar leefkosten kan delen met haar ouders.
5. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de kostendelersnorm op goede gronden heeft toegepast. Het bestreden besluit kan in rechte standhouden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van H. Akbuz, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2016 .
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.