ECLI:NL:RBAMS:2016:5656

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
C/13/613045 / FA RK 16-5365
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een zorgregeling en alimentatiekwesties tussen ouders na beëindiging van geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 september 2016 een beschikking gegeven in een procedure betreffende voorlopige voorzieningen, zorgregeling en alimentatie tussen de ouders van een minderjarig kind. De verzoekende partij, de man, heeft verzocht om een zorgregeling voor hun minderjarige kind, dat geboren is op [geboortedatum]. De man heeft voorgesteld dat het kind in de even weken op zaterdag bij hem verblijft en in de oneven weken op zondag, met daarnaast wekelijkse contactmomenten. De verwerende partij, de vrouw, heeft verweer gevoerd tegen deze verzoeken en heeft een alternatieve zorgregeling voorgesteld, waarbij het kind vaker korter contact heeft met de man.

De rechtbank heeft de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de jonge leeftijd van het kind, het in het belang van het kind is om frequente, kortere contactmomenten te hebben met de man, in plaats van langere verblijven. De rechtbank heeft daarom de zorgregeling vastgesteld zoals door de vrouw voorgesteld.

Daarnaast heeft de rechtbank de alimentatiekwesties behandeld. De man is verplicht om een bijdrage te leveren in de kosten van de verzorging en opvoeding van het kind, vastgesteld op € 553,-- per maand. Tevens is de man verplicht om een bijdrage van € 434,-- per maand te betalen aan de vrouw als levensonderhoud. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/613045 / FA RK 16-5365 (HHA/SM)
Beschikking van 7 september 2016 voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. F. van Geuns te Zaandam,
tegen
[vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.J.H.E. Jeurissen te Breda.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken, waaronder;
- het verzoek als bedoeld in artikel 821 jo 828 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 29 juli 2016;
- het op 15 augustus 2016 binnengekomen F9-formulier van de zijde van de man met daarbij een brief;
- het op 19 augustus 2016 binnengekomen verweerschrift van de zijde van de man;
- het F9-formulier met bijlagen van 24 augustus 2016 van de zijde van de man;
- de twee faxberichten met bijlagen van 24 augustus 2016 van de zijde van de vrouw;
- het op 25 augustus 2015 binnengekomen verweerschrift inzake zelfstandige verzoeken van de zijde van de man;
- de brief met bijlagen van de 25 augustus 2016 van de zijde van de man.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 25 augustus 2016.
Gehoord zijn: partijen en hun advocaten, in aanwezigheid van een tolk Engels voor de man, mevrouw L.K.Mitzman.

2.De feiten

Partijen zijn met elkaar op [datum] te [plaats] een geregistreerd partnerschap aangegaan.
Partijen hebben tezamen het navolgende minderjarige kind;
- [minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .

3. De verzoeken van de man en het verweer, tevens houdende zelfstandige verzoeken, van de vrouw

De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat;
I. [minderjarige] in de even weken op zaterdag 12:00 uur door de vrouw wordt gebracht naar de man in [woonplaats] en de vrouw [minderjarige] in [woonplaats] ophaalt op zondag 12:00 uur;
II. [minderjarige] in de oneven weken op zaterdag 12:00 uur door de man wordt opgehaald bij de vrouw in [woonplaats] en de man [minderjarige] op zondag 12:00 uur brengt naar de vrouw in [woonplaats] ;
III. [minderjarige] elke woensdag vanaf 14:00 tot 18:00 uur bij de man verblijft in [woonplaats] ;
IV. [minderjarige] ook op 20 en 21 augustus 2016, 2 tot en met 5 september 2016, 30 september tot en met 3 oktober 2016, 25 tot en met 28 november 2016 en 24 tot en met 31 december 2016 bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] om 12.00 uur ophaalt bij de vrouw in [woonplaats] en de vrouw [minderjarige] om 12.00 uur bij de man ophaalt in [woonplaats] .
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt de rechtbank bij wijze van zelfstandige verzoeken:
1. te bepalen dat [minderjarige] aan haar wordt toevertrouwd;
2. de navolgende voorlopige zorg- en contactregeling vast te stellen:
In de even weken:
De man en [minderjarige] hebben op woensdagmiddag van 14:00 uur tot 18:00 uur in omgeving van
[woonplaats] contact met elkaar.
In het weekend verblijft [minderjarige] van zaterdag 11.00 uur tot zondag 11.00 uur bij de man in
[woonplaats] . De man haalt [minderjarige] op zaterdag om 11:00 uur in [woonplaats] op en de vrouw
haalt [minderjarige] op zondag om 11:00 uur in [woonplaats] op.
In de oneven weken:
De man en [minderjarige] hebben op zaterdagmiddag van 14:00 uur tot 18:00 uur in omgeving van
[woonplaats] contact met elkaar.
3. te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] zal voldoen van € 615,-- per maand, bij vooruitbetaling, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeend te behoren, vast te stellen;
4. te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van
€ 2.304,-- bruto per maand bij vooruitbetaling zal voldoen, althans een zodanig bedrag vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeend te behoren;
5. kosten rechtens.
De man refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de toevertrouwing van [minderjarige] aan de vrouw en voert verweer tegen de overige zelfstandige verzoeken van de vrouw. Hij verzoekt hij de rechtbank de overige zelfstandige verzoeken van de vrouw af te wijzen, althans te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] maandelijks een bedrag van € 400,-- zal voldoen aan de vrouw.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De toevertrouwing en de zorgregeling
Nu de man geen verweer voert tegen het verzoek van de vrouw om [minderjarige] aan haar toe te vertrouwen, zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw toewijzen zoals verzocht.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling geen overeenstemming kunnen bereiken ten aanzien van de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] .
De vrouw stelt dat de door haar verzochte zorgregeling reeds loopt vanaf 10 april 2016. De vrouw wil deze regeling handhaven. De vrouw is van mening dat een verdere uitbreiding thans niet in het belang is van [minderjarige] . De vrouw wil dat de man zich aan de afspraken met betrekking tot deze zorgregeling houdt. Hij komt soms te vroeg of te laat als hij [minderjarige] brengt of haalt. De vrouw stelt dat [minderjarige] gelet op zijn leeftijd het meest gebaat is bij een zorgregeling waarbij er frequent voor korte duur contact is tussen hem en de man. Een weekendregeling zoals door de man wordt verzocht is geschikt voor wat oudere kinderen, maar niet voor hele jonge kinderen.
Ten aanzien van het verzoek van de man met betrekking tot de vakanties en feestdagen merkt de vrouw op dat dit geen reguliere vakanties en feestdagen zijn. De vrouw verzoekt de rechtbank deze verzoeken dan ook af te wijzen. De vrouw acht [minderjarige] thans nog te jong voor een aaneengesloten verblijf bij de man van acht dagen. Daarbij merkt de vrouw op dat zij geen auto heeft en zij voor het halen en brengen van [minderjarige] afhankelijk is van de welwillendheid van naasten.
De man wil dat de huidige zorgregeling wordt uitgebreid. Hij wil zo veel mogelijk contact met [minderjarige] en stelt dat de vrouw hem thans een gelijkwaardige rol als ouder ontzegt. De man stelt dat een uitbereiding van de zorgregeling met een overnachting er voor zal zorgen dat de band tussen hem en [minderjarige] sterker wordt.
Op grond van artikel 1:247 lid 4 BW heeft het kind recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide gezagsouders, ook na het uiteengaan van de ouders. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt indien dit in het belang van het kind is. De rechtbank is in de onderhavige situatie gelet op zijn jonge leeftijd (1,5 jaar) van [minderjarige] van oordeel dat het in zijn belang om, indien mogelijk, frequente kortere contacten te hebben met de man. Dit is van belang om [minderjarige] de kans te geven zich aan de man te hechten en gehecht te houden. Gelet daarop acht de rechtbank de regeling die de man thans verzoekt, op dit moment, nog niet in het belang van [minderjarige] .
Dit in overweging nemend zal de rechtbank de navolgende zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vastleggen:
In de even weken:
  • De man en [minderjarige] hebben op woensdagmiddag van 14:00 uur tot 18:00 uur in omgeving van [woonplaats] contact met elkaar.
  • In het weekend verblijft [minderjarige] van zaterdag 11.00 uur tot zondag 11.00 uur bij de man in [woonplaats] , waarbij de man [minderjarige] op zaterdag om 11:00 uur bij de vrouw in [woonplaats] ophaalt en de vrouw [minderjarige] op zondag om 11:00 uur bij de man in [woonplaats] ophaalt.
In de oneven weken:
  • De man en [minderjarige] hebben op woensdagmiddag van 14:00 uur tot 18:00 uur in omgeving van [woonplaats] contact met elkaar.
  • De man en [minderjarige] hebben op zaterdagmiddag van 14:00 uur tot 18:00 uur in omgeving van [woonplaats] contact met elkaar.
De door de man verzochte regeling met betrekking tot de vakantie- en/of feestdagen waarbij [minderjarige] één of meerdere nachten bij de man zal verblijven, acht de rechtbank eveneens gelet op de leeftijd van [minderjarige] nog niet in zijn belang. Dit verzoek van de man zal de rechtbank dan ook afwijzen.
4.2.
De kinderbijdrage
4.2.1.
De behoefte
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken ten aanzien van de behoefte van [minderjarige] .
De rechtbank zal voor de berekening van de behoefte van [minderjarige] uitgaan van de inkomensgegevens van partijen over de periode dat partijen nog samenwoonden, te weten het jaar 2015.
Uit de door de man overgelegde jaaropgave 2015 heeft de man zich in 2015 een bruto inkomen van € 44.000,-- per jaar laten uitkeren uit zijn BV, Synergy Core BV, zijnde
€ 40.140,-- netto per jaar en € 3.345,-- netto per maand.
Daarnaast blijkt uit de door de man overgelegde stukken dat hij in 2014 uit zijn BV een bedrag van € 61.740,-- heeft laten uitkeren aan dividend over het jaar 2013 en in het jaar 2015 heeft hij een bedrag van € 12.890,-- laten uitkeren aan dividend over het jaar 2014.
De vrouw stelt dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man rekening dient te houden met de voornoemde dividenduitkeringen. De man maakt hier bezwaar tegen. Hij stelt dat de dividenduitkering over het jaar 2014 zag op een uitkering van het overschot dat ontstond bij het liquideren van de Ltd. Van de man. Dit overschot is vervolgens feitelijk overgestort naar de nieuw opgerichte BV van de man. Deze dividenduitkering heeft dan ook niet bijgedragen aan de welvaart van [minderjarige] . Het geld is geïnvesteerd middels een lening van
€ 20.000,-- van de man in privé aan de nieuwe BV. Voorts stelt de man dat er thans geen ruimte is voor een dividenduitkering.
De rechtbank zal voor de berekening van de behoefte van [minderjarige] rekening houden met de dividenduitkering die de man in het jaar 2015 heeft ontvangen, nu de man dit bedrag op zijn privérekening heeft laten uitbetalen en hij onvoldoende heeft aangetoond dat dit bedrag in zijn nieuwe BV is gestort.
Uit de door de man overlegde jaaropgave 2015 van de vrouw blijkt dat zij dat jaar een bruto-inkomen van € 18.000,-- genereerde uit de BV van de man, zijnde € 17.124,-- netto per jaar en € 1.427,-- netto per maand.
Het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van partijen samen bedraagt dan ook € 4.772,-- per maand. De rechtbank zal de berekening van het NBI van partijen aan deze beschikking hechten.
Uitgaande van voornoemd NBI, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4 punten), levert in 2015 een tabelbedrag op van € 751,-- per maand, zijnde geïndexeerd naar 2016 een bedrag van afgerond € 761,-- per maand.
4.2.2.
De draagkracht van partijen
Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank eveneens uit van het inkomen van de man over 2015, zijnde € 44.000,-- bruto per jaar.
De rechtbank zal echter bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening houden met een dividenduitkering, nu onvoldoende is gebleken dat de dividenduitkering die de man in 2015 heeft ontvangen over het jaar 2014 een structurele dividenduitkering is.
De vrouw stelt dat de man zichzelf een hoger salaris kan uitkeren nu de vrouw niet meer bij hem op de loonlijst staat. De man heeft aangegeven dat hij de werkzaamheden die de vrouw in het verleden voor hem verrichtte, nu tijdelijk zelf verricht. Het is voor hem echter, gelet op de omvang van zijn eigen werkzaamheden, echter niet mogelijk dit te blijven doen. De man is dan ook voornemens volgend jaar iemand in dienst te nemen om deze werkzaamheden voor hem te verrichten. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het karakter van deze procedure, thans niet gesteld kan worden dat het inkomen dat de man destijds aan de vrouw liet uitkeren bij zijn huidige inkomen dienen te worden opgeteld, nu dit op dit moment niet de feitelijk situatie is. De rechtbank zal dan ook bij de berekening van de draagkracht slechts uitgaan van het inkomen van de man van € 44.000,-- bruto per jaar, zijnde in 2016 € 40.444,-- netto per jaar en € 3.370,-- netto per maand.
Gebleken is dat de vrouw thans geen inkomen meer heeft. Zij heeft echter vanaf het moment van het wijzen van deze beschikking recht heeft op een kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop van € 4.104,-- per jaar, zijnde € 342,-- per maand.
Volgens de formule 70% X [NBI – (0,3 NBI + 890)] is de draagkracht van de man
€ 1.028,-- per maand.
Nu de vrouw thans een inkomen heeft onder het bijstandsniveau gaat de rechtbank aan de zijde van de vrouw uit van een minimumdraagkracht van € 25,-- per maand.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt dan ook € 1.053,-- per maand en is dan ook voldoende om in de volledige behoefte van [minderjarige] te voorzien.
Gelet op het de omvang van de zorgregeling, welke zal gaan lopen tussen de man en [minderjarige] , dient de zorgkorting 25% te zijn. De zorgkorting van de man bedraagt dan ook € 190,-- per maand.
Uitgaande van de aangehechte berekening verdeling kosten van de kinderen komt de rechtbank tot de conclusie dat de man in staat is een kinderbijdrage ten behoeve van de minderjarige te voldoen van € 553,-- per maand.
4.3.
De partneralimentatie
4.3.1.
Lotsverbondenheid
De man stelt dat er geen sprake is van lotsverbondenheid tussen partijen, vanwege de korte duur van het geregistreerd partnerschap van partijen, het feit dat de vrouw valselijk aangifte tegen hem zou hebben gedaan van mishandeling, de vrouw op onrechtmatige wijze zijn woning heeft betreden en zij er alles aan doet om het contact tussen hem en [minderjarige] te beperken.
De vrouw betwist de stellingen van de man ten aanzien van de lotsverbondenheid en stelt dat een verweer met betrekking tot de lotsverbondenheid niet past in een voorlopige voorzieningen procedure.
Gelet op het feit dat partijen samen een zoon hebben, [minderjarige] , zij geruime tijd hebben samengewoond en zij een gezamenlijke huishouding hebben gehad, is de rechtbank van oordeel dat tussen partijen sprake is van lotsverbondenheid. Dit betekent in casu dat de man onderhoudsplichtig is jegens de vrouw.
4.3.2.
De behoeftigheid, de behoefte en de draagkracht
Voor zover het de draagkracht van de man en vrouw betreft, verwijst de rechtbank naar de berekening, die aan deze beschikking is gehecht en waaruit blijkt dat de man een draagkracht heeft van € 434,-- bruto per maand. In deze berekening heeft de rechtbank rekening gehouden met een inkomen aan de zijde van de man van € 44.000,-- bruto per jaar, een huur van
€ 847,-- per maand en een premie ziektekostenverzekering van € 112,-- per maand.
Nu de vrouw thans geen inkomen heeft, de rechtbank gelet op het karakter van deze procedure niet in zal gaan op de stelling van de man met betrekking tot de verdiencapaciteit en de behoeftigheid van de vrouw en het feit dat uit de draagkrachtberekening van de man blijkt dat de man een bruto draagkracht heeft van € 434,-- per maand, komt de rechtbank tot de conclusie dat de draagkracht van de man de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in haar levensonderhoud niet overstijgt. De rechtbank ziet in de onderhavige procedure dan ook geen aanleiding om de hoogte van de behoefte van de vrouw nader te bespreken.
Gelet op voornoemde financiële gegevens is de rechtbank van oordeel dat de man in staat is een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen van € 434,-- bruto per maand. De rechtbank acht deze bijdrage in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Hierbij is rekening gehouden met het fiscaal voordeel dat de man heeft in verband met het betalen van alimentatie.
Mitsdien zal worden beslist als volgt.
4.4.
Proceskosten
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Mitsdien zal worden beslist als volgt

5.De beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat het minderjarige kind van partijen,
[minderjarige], met onmiddellijke ingang aan de vrouw worden toevertrouwd;
- bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders dat met ingang van heden aldus zal zijn:

In de even weken:

  • De man en [minderjarige] hebben op woensdagmiddag van 14:00 uur tot 18:00 uur in omgeving van [woonplaats] contact met elkaar.
  • In het weekend verblijft [minderjarige] van zaterdag 11.00 uur tot zondag 11.00 uur bij de man in [woonplaats] , waarbij de man [minderjarige] op zaterdag om 11:00 uur bij de vrouw in [woonplaats] ophaalt en de vrouw [minderjarige] op zondag om 11:00 uur bij de man in [woonplaats] ophaalt.

In de oneven weken:

  • De man en [minderjarige] hebben op woensdagmiddag van 14:00 uur tot 18:00 uur in omgeving van [woonplaats] contact met elkaar.
  • De man en [minderjarige] hebben op zaterdagmiddag van 14:00 uur tot 18:00 uur in omgeving van [woonplaats] contact met elkaar;
- bepaalt dat de man met ingang van heden € 553,-- (vijfhonderd drieënvijftig euro) per kind per maand zal betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaalt dat de man met ingang van heden € 434,-- (vierhonderd vierendertig euro) per maand zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
- verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.P.E. Has, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.A. Marchal, griffier, op
7 september 2016.