ECLI:NL:RBAMS:2016:5678

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
4623730 CV EXPL 15-32384
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van advieskosten door huurder wegens misbruik van identiteitsverschil

In deze zaak vorderde de huurder, vertegenwoordigd door Bado Vastgoed B.V., de terugbetaling van advieskosten die hij had betaald aan WPB Amsterdam, de oorspronkelijke bemiddelaar van de verhuurder. De kantonrechter oordeelde dat de huurder recht had op terugbetaling, maar dat hij deze aanspraak niet meer kon maken jegens WPB Amsterdam, omdat deze vennootschap niet meer bestond. De rechter constateerde echter dat er sprake was van misbruik van identiteitsverschil, aangezien Bado Vastgoed en WPB Amsterdam onder dezelfde aandeelhouder en bestuurder opereerden, en gebruik maakten van dezelfde handelsnaam en contactgegevens. Hierdoor was Bado Vastgoed aansprakelijk voor de schade die de huurder had geleden door de ontbinding van WPB Amsterdam.

De feiten wezen uit dat de huurder van 30 december 2012 tot en met 31 juli 2013 een woning had gehuurd, waarbij hij geen gebruik had gemaakt van een bemiddelaar. De bemiddeling was echter verleend door WPB Amsterdam, die op dat moment nog niet bestond. De huurder had een factuur ontvangen voor advieskosten, die hij aan WPB Amsterdam had betaald. De rechter oordeelde dat de vordering van de huurder niet was verjaard en dat er geen rechtsgrond was voor de aanspraak van WPB Amsterdam op loon. De kantonrechter concludeerde dat Bado Vastgoed aansprakelijk was voor de terugbetaling van de advieskosten, omdat er geen relevante verschillen waren tussen de activiteiten van Bado Vastgoed en WPB Amsterdam.

De kantonrechter veroordeelde Bado Vastgoed tot betaling van € 1.936,00 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens werd Bado Vastgoed veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de huurder direct recht had op de betaling, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht – team kanton
zaaknummer: 4623730 CV EXPL 15-32384
vonnis van: 19 augustus 2016
fno.: 364 (S.E.)

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[naam eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser, nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: T.M. Reijmerink, DAS Rechtsbijstand
t e g e n

de besloten vennootschap Bado Vastgoed B.V. h.o.d.n. Domica Amsterdam

gevestigd te Amsterdam
gedaagde, nader te noemen: Bado Vastgoed
gemachtigde: mr. N. Ligthart, Achmea Rechtsbijstand

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 1 april 2016 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft Bado Vastgoed een conclusie van dupliek genomen.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald. Daarna is de zaak overgedragen aan een andere kantonrechter, wegens het vertrek van mr. van Leeuwen bij de sector kanton.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[eiser] heeft van 30 december 2012 tot en met 31 juli 2013 een zelfstandige woning gehuurd aan de [adres] . Hij had het aanbod van deze woning zelf via het internet gevonden, en ook bij de totstandkoming van de huurovereenkomst heeft hij geen gebruik gemaakt van een bemiddelaar.
1.2.
Voor de verhuurders trad een bemiddelaar op. In de dagvaarding stelde [eiser] dat dit Bado Vastgoed is geweest. Zoals hieronder nog zal worden vastgesteld bestond Bado Vastgoed evenwel nog niet ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst. Uit hetgeen in het vervolg van de procedure over een weer is aangevoerd volgt dat de bemiddeling is verleend door WPBAmsterdam B.V. (verder: WPBAmsterdam), en dat ook [eiser] daarvan uitgaat.
1.3.
Aan [eiser] is een factuur d.d. 13 december 2012 toegezonden, waarbij een waarborgsom en de eerste huurbetaling in rekening werden gebracht, en daarnaast ook een bedrag ad € 1.936,00 (€ 1.600,00 plus € 336,00 BTW) ter zake van “Advieskosten”. Het briefhoofd van de factuur vermeldde als afzender: “Rots-Vast Groep”. Gevraagd werd te betalen op een rekening-nummer op naam van WPBAmsterdam.
1.4.
[eiser] heeft deze factuur aan WPBAmsterdam betaald.
1.5.
[eiser] heeft een door hem op 8 januari 2013, naar zijn zeggen op verzoek van WPBAmsterdam, ondertekend stuk overgelegd (prod. 4 bij dagvaarding), houdende “Bemiddelingsvoorwaarden Domica Amsterdam”.
1.6.
Ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst was WPBAmsterdam een franchisenemer van de besloten vennootschap Domica B.V. en gebruikte zij de handelsnaam “Domica Amsterdam”.
1.7.
WPBAmsterdam is op 20 augustus 2015 ontbonden omdat geen bekende baten aanwezig waren, en is opgehouden te bestaan per 24 augustus 2015.
1.8.
Bado Vastgoed is opgericht op 1 mei 2015 en is sinds die datum franchise-nemer van Domica B.V. Zij handelt onder de naam “Domica Amsterdam”.
1.9.
De aandelen van WPBAmsterdam en van Bado Vastgoed waren respectievelijk zijn in handen van W.P. Balkenende Holding B.V. (verder: W.P. Balkenende Holding), die tevens enig bestuurder van beide vennootschappen was respectievelijk is. Ook is zij enig bestuurder van Domica B.V.
1.10.
In 2014 en 2015 is door de ACM, de NVM en ook in de publiciteit aandacht besteed aan het in rekening brengen van bemiddelingskosten aan huurders. In rechterlijke uitspraken zijn bemiddelaars veroordeeld tot terugbetaling van dergelijke vergoedingen.

Vordering

2. [eiser] vordert terugbetaling van het bedrag dat hij heeft betaald ter zake van advieskosten, met rente en kosten. Hij beroept zich op de artikelen 7:417 lid 4 jo. 7:427 BW.
3. [eiser] acht Bado Vastgoed aansprakelijk voor de vordering, omdat sprake is van een onrechtmatige daad waarvoor Bado Vastgoed aansprakelijk is, dan wel omdat Bado Vastgoed vereenzelvigd moet worden met WPBAmsterdam. Volgens [eiser] is sprake van misbruik van identiteitsverschil, en is met de ontbinding van WPBAmsterdam louter beoogd de crediteuren van die vennootschap te benadelen.
4. [eiser] voert aan dat de aandelen van beide vennootschappen in handen waren respectievelijk zijn van W.P. Balkenende Holding, en dat laatstgenoemde tevens bestuurder van beide vennootschappen was respectievelijk is, dat de vennootschappen dezelfde diensten verleenden respectievelijk verlenen onder dezelfde handelsnaam (“Domica Amsterdam”), dat Bado Vastgoed hetzelfde telefoonnummer, faxnummer, adres, emailadres gebruikt, en hetzelfde personeel heeft als voorheen WPBAmsterdam.

Verweer

5. Bado Vastgoed werpt op dat sprake is van rechtsverwerking. Bij dupliek heeft zij daaraan toegevoegd dat de vordering is verjaard ingevolge artikel 3:52 lid 1 BW.
6. Subsidiair acht zij zich niet aansprakelijk, omdat zij een andere rechtspersoon is dan WPBAmsterdam, met wie zij naar haar oordeel niet kan worden vereenzelvigd, en omdat geen sprake is van onrechtmatig handelen waarvoor zij aansprakelijk is.
7. Bado Vastgoed bestrijdt dat zij hetzelfde personeel heeft als WPBAmsterdam en dat zij dezelfde diensten verleent. Zij voert aan dat zij geen vermogensbestanddelen (orderportefeuille, klantenbestand, vorderingen) van WPBAmsterdam heeft overgenomen, en dat zij bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven onder een ander nummer dan dat van WPBAmsterdam.
8. Meer subsidiair beroept Bado Vastgoed zich op redelijkheid en billijkheid, en voert zij aan dat [eiser] voor wat betreft het in zijn betaling begrepen BTW-bedrag geen schade heeft geleden omdat hij dit bedrag heeft kunnen verrekenen.
9. Ook betwist Bado Vastgoed de verschuldigdheid en de hoogte van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en verzet zij zich tegen uitvoerbaarverkla-ring bij voorraad van een eventuele veroordeling.

Beoordeling

10. Niet bestreden is dat het in voormelde factuur begrepen bedrag van “advieskosten” moet worden aangemerkt als loon in de zin van artikel 7:417 lid 4 BW.
10. Het beroep van Bado Vastgoed op verjaring gaat niet op.
10. Artikel 3:52 lid 1 BW, waarop Bado Vastgoed zich beroept, heeft betrekking op de vernietiging van een rechtshandeling. Van een rechtshandeling zou in dit geval sprake kunnen zijn als tussen [eiser] en WPBAmsterdam zou zijn overeengekomen dat [eiser] aan WPBAmsterdam een vergoeding ter zake van bemiddeling moest betalen.
10. Bado Vastgoed heeft evenwel uitdrukkelijk erkend dat van een dergelijke overeenkomst geen sprake is geweest en er – terecht – op gewezen dat ook uit de hiervoor genoemde productie 4 bij dagvaarding niet van zo’n overeenkomst blijkt. Bij dupliek heeft Bado Vastgoed nog gerept van bemiddeling door “Rots-Vast Groep Amsterdam”, maar die naam duikt slechts op in het briefhoofd van de aan [eiser] gezonden factuur, waarvan het bedrag niet aan die “Groep” maar aan WPBAmsterdam is betaald.
10. Ook anderszins is niet gebleken van enige rechtsgrond voor een aanspraak van WPBAmsterdam op loon ten laste van [eiser] . Ingevolge artikel 7:417 lid 4 BW is die aanspraak zelfs uitgesloten.
10. Wegens het ontbreken van enige rechtsgrond zijn de artikelen 3:40 en 3: 52 lid 1 BW hier niet aan de orde.
10. Het beroep van Bado Vastgoed op rechtsverwerking slaagt evenmin. Ook als men er veronderstellenderwijs van uitgaat dat de vordering pas op 22 juni 2015 ter kennis van Bado Vastgoed is gekomen, en ook in aanmerking genomen dat [eiser] de vordering al eerder tegen WPBAmsterdam had kunnen instellen, kan niet worden geoordeeld dat [eiser] zijn recht heeft verwerkt.
10. [eiser] heeft, kennelijk in de onjuiste veronderstelling dat hij daartoe gehouden was, onverschuldigd, want zonder rechtsgrond, betaald (artikel 6:203 BW) en heeft daarom aanspraak op terugbetaling. Vast staat dat hij deze aanspraak niet meer geldend kan maken jegens WPBAmsterdam, omdat die niet meer bestaat. Dat leidt tot de vraag of hier sprake is van misbruik van identiteitsverschil als door [eiser] gesteld. Die vraag wordt bevestigend beantwoord.
10. Zoals hiervoor is vastgesteld, waren respectievelijk zijn de aandelen van WPBAmsterdam en van Bado Vastgoed in handen van W.P. Balkenende Holding, en was respectievelijk is laatstgenoemde tevens enig bestuurder van beide vennootschappen. W.P. Balkenende Holding had respectievelijk heeft aldus volledige zeggenschap over beide rechtspersonen.
10. Daaruit volgt allereerst dat Bado Vastgoed geacht moet worden voldoende wetenschap te hebben over het handelen van W.P. Balkenende Holding om zich ter zake van dit handelen te kunnen verweren, en dat, anders dan Bado Vastgoed meent, de rechtmatigheid van dat handelen in deze procedure kan worden beoordeeld, ook nu W.P. Balkenende Holding daarin niet rechtstreeks is betrokken.
10. Bado Vastgoed is opgericht op 1 mei 2015, dus zeer kort voor de ontbinding van WPBAmsterdam op 20 augustus 2015. W.P. Balkenende Holding is tevens enig bestuurder van Domica B.V., die het recht tot gebruik van haar handelsnaam aan Bado Vastgoed heeft verleend.
10. Bado Vastgoed gebruikt dezelfde handelsnaam, hetzelfde telefoonnummer, faxnummer, adres, emailadres als voorheen WPBAmsterdam. In 2015 hebben WPBAmsterdam en Bado Vastgoed zelfs even tegelijkertijd die naam gevoerd.
10. Bado Vastgoed heeft niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van Bado Vastgoed relevant verschillen van die van WPBAmsterdam. Beide vennootschappen hielden respectievelijk houden zich bezig met bemiddeling bij de totstandkoming van huurovereenkomsten. Dat Bado Vastgoed, naar zij stelt, niet bemiddelt voor huurders is niet van betekenis omdat WPBAmsterdam in dit geval ook niet voor [eiser] heeft bemiddeld. In het licht van de hier aan de orde zijnde regelgeving is dat beleid ook niet onbegrijpelijk.
10. Voorts heeft Bado Vastgoed geen, laat staan een aanvaardbare, reden gegeven voor de ontbinding van WPBAmsterdam en de overheveling van de activiteiten naar Bado Vastgoed . Voldoende aannemelijk is dat het oogmerk daarvoor is geweest om terugvorderingen van vergoedingen als de onderhavige te ontgaan.
10. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat sprake is van misbruik van identiteitsverschil, dat moet worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, die verplicht tot vergoeding van de daardoor geleden schade, en dat die verplichting ook op Bado Vastgoed rust (zie Hoge Raad 13 oktober 2000, NJ 2000, 698).
10. In het midden kan blijven of Bado Vastgoed ook hetzelfde personeel gebruikt als voorheen WPBAmsterdam, en of zij vermogensbestanddelen van WPBAmsterdam heeft overgenomen. Evenmin komt relevante betekenis toe aan het feit dat het inschrijvingsnummer van WPBAmsterdam bij de Kamer van Koophandel verschilt van dat van W.P. Balkenende Holding.
10. Voorts behoeft niet te worden ingegaan op de vraag of de omstandigheden van dit geval tevens grond opleveren voor vereenzelviging van Bado Vastgoed en WPBAmsterdam, als bedoeld in genoemde uitspraak van de Hoge Raad.
10. Niet valt in te zien dat redelijkheid en billijkheid zich tegen terugbetaling verzetten.
10. Er is geen grond om het bedrag van de schadevergoeding op een ander bedrag vast te stellen dan dat van het door [eiser] ten onrechte aan WPBAmsterdam betaalde bedrag. Voor wat betreft het BTW-bedrag heeft [eiser] er terecht op gewezen dat hij dit gedeelte alsnog aan de fiscus zal moeten afdragen.
10. De gevorderde hoofdsom en rente zijn gezien het voorgaande toewijsbaar. Ook de buitengerechtelijke kosten worden toegewezen, nu deze voldoende zijn onderbouwd met de bij dagvaarding overgelegde aanmaningen. Opgemerkt wordt dat artikel 6: 96 BW niet van toepassing is, nu Bado Vastgoed in casu geen natuurlijk persoon is.
10. Als in het ongelijk gestelde partij zal Bado Vastgoed worden veroordeeld in de kosten van het geding.
10. Er is geen grond om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt Bado Vastgoed tot betaling aan [eiser] van:
- € 1.936,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2015 tot aan de voldoening;
- € 290,40 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt Bado Vastgoed in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
exploot € 99,99
salaris € 300,00
griffierecht € 221,00
-----------------
totaal € 620,99
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Bado Vastgoed tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat het vonnis is betekend en Bado Vastgoed niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 augustus 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter