ECLI:NL:RBAMS:2016:5715
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van onweerlegbaar rechtsvermoeden van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw, verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet (Pw). Verzoekster had op 14 maart 2016 opnieuw bijstand aangevraagd, nadat haar eerdere aanvraag op 6 mei 2016 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het onweerlegbare rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding met een betrokkene, die eerder als gehuwden waren aangemerkt. Verweerder stelde dat verzoekster en de betrokkene nog steeds op hetzelfde adres woonden, wat het rechtsvermoeden bevestigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gronden van verzoekster ter betwisting van de gezamenlijke huishouding niet konden afdoen aan het onweerlegbare rechtsvermoeden. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het onweerlegbare rechtsvermoeden in de beoordeling van bijstandsaanvragen.