ECLI:NL:RBAMS:2016:5802

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
13-665529-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenmisbruik binnen gezin: langdurig seksueel misbruik van minderjarige dochter door vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die jarenlang zijn dochter seksueel heeft misbruikt. De verdachte, geboren in 1958, heeft gedurende een periode van vijf jaar, van 1991 tot 1995, verschillende seksuele handelingen gepleegd met zijn dochter, die op dat moment tussen de 4 en 10 jaar oud was. Het misbruik vond plaats in de gezinssfeer, wat de ernst van de feiten vergroot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen de lichamelijke integriteit van zijn dochter heeft geschonden, maar ook haar gevoel van veiligheid en haar jeugdherinneringen heeft bezoedeld. Het misbruik kwam pas in 2015 aan het licht, toen het slachtoffer haar gevoelens van schaamte overwon en aangifte deed.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is er een schadevergoeding van ruim 14.000 euro toegewezen aan het slachtoffer, ter compensatie van immateriële schade. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die leed aan een ziekelijke stoornis, en heeft hem een voorwaardelijk deel van de straf opgelegd om hem te motiveren psychische hulp te blijven zoeken. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat nog steeds met de gevolgen van het misbruik kampt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665529-15 (Promis)
Datum uitspraak: 9 september 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] en aldaar verblijvende.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.D. de Fluiter, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 1991 tot en met 31 december 1995 te [plaats 1] en/of [plaats 2] met [persoon 1] , geboren op [geboortedatum] 1985, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, eenmaal of meermalen
  • zijn penis in de mond van die [persoon 1] geduwd/gebracht en/of
  • met die [persoon 1] getongzoend en/of
  • in de mond van die [persoon 1] geplast en/of
  • zijn penis tussen de (gesloten) benen van die [persoon 1] gedaan en heen en weer gaande bewegingen gemaakt en/of
  • zijn penis tegen de vagina van die [persoon 1] geduwd/gehouden en/of
  • de vagina van die [persoon 1] betast en/of gelikt en/of
  • zich door die [persoon 1] laten aftrekken en/of zijn penis laten betasten en/of vastpakken en/of
  • zich in het bijzijn van die [persoon 1] afgetrokken en/of
  • de hand van die [persoon 1] in zijn anus geduwd en/of
  • pornoboekjes en/of pornofilms aan die [persoon 1] laten zien waarbij hij, verdachte, zich aftrok;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1995 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, te [plaats 1] (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [persoon 1] , geboren op [geboortedatum] 1985, bestaande die ontucht hierin dat hij eenmaal of meermalen
  • zijn penis in de mond van die [persoon 1] heeft geduwd/gebracht en/of
  • met die [persoon 1] heeft getongzoend en/of
  • in de mond van die [persoon 1] heeft geplast en/of
  • zijn penis tussen de (gesloten) benen van die [persoon 1] heeft gedaan en heen en weer gaande bewegingen heeft gemaakt en/of
  • zijn penis tegen de vagina van die [persoon 1] heeft geduwd/gehouden en/of
  • de vagina van die [persoon 1] heeft betast en/of gelikt en/of
  • zich door die [persoon 1] heeft laten aftrekken en/of zijn penis heeft laten betasten en/of vastpakken en/of
  • zich in het bijzijn van die [persoon 1] heeft afgetrokken en/of
  • de hand van die [persoon 1] in zijn anus heeft geduwd en/of
  • pornoboekjes en/of pornofilms aan die [persoon 1] heeft laten zien waarbij hij, verdachte, zich aftrok;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1994 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] , in elk geval in Nederland (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [persoon 2] , geboren op [geboortedatum] 1987, bestaande die ontucht hierin dat hij eenmaal of meermalen
  • zich heeft afgetrokken in het bijzijn van die [persoon 2] , althans zich heeft afgetrokken terwijl dit voor die [persoon 2] zichtbaar was en/of
  • (een) pornofilm(s) in het bijzijn van die [persoon 2] heeft bekeken en/of zich (daarbij) heeft afgetrokken en/of
  • zich door die [persoon 2] heeft laten aftrekken en/of zijn penis door die [persoon 2] heeft laten betasten en/of vastpakken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Het bewijs

4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat uit van de feiten en omstandigheden die zijn gebleken uit het dossier of de verklaring van verdachte ter terechtzitting, zoals hieronder weergegeven.
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende opsomming telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
1.
Een proces-verbaal van aangifte van 3 juli 2015 (doorgenummerde pagina’s 16-26).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1] ( [persoon 1] ), hierna te noemen: [persoon 1] , zakelijk weergegeven:
Ik wil aangifte doen tegen mijn vader, [verdachte] , omdat hij mij seksueel heeft misbruikt. Het stopte rond mijn negende. Wat er vaak gebeurde... Er werd een handdoek op de zitting van de bank gelegd... Ik was bloot en moest met mijn knieën op de grond, met mijn buik op de zitting. Er werd Zwitsal-olie tussen mijn benen gedaan. Ik moest mijn benen strak tegen elkaar doen en dan “neukte” hij mij. En met die handelingen was ik altijd bloot.
Hoe vaak heeft het misbruik plaatsgevonden?Vaak. Meerdere keren. Ik kan me wel een keer herinneren dat ik uit bed werd gehaald en op de keukentafel gelegd. Op mijn rug, met mijn benen tegen zijn borst aan. Weer Zwitsal tussen mijn benen. Hij hield mijn benen strak tegen elkaar en ‘neukte” dan weer tussen mijn benen. Hij kwam klaar. lk werd afgeveegd door hem. Ik kan me herinneren dat we op de camping waren. We gingen samen wandelen in [plaats 2] op een strandweg. Er was links een groot veld en daarvoor bomen. We gingen een beetje in het bos zitten, uit het zicht. Op een stukje gras. Hij haalde dan een pornoboekje tevoorschijn en trok zich af. Ik moest dan opletten of er mensen aankwamen. Ik heb wel eens gezegd dat er mensen kwamen en dat stopte hij. Ik werd ‘s avonds uit bed gehaald. Ik weet niet waar mijn moeder en zusje waren. Ik lag op de bank en hij zat voor mij op de grond. Er stond porno op, via de televisie. Hij trok zich dan af. Tussen mijn benen, dat kwam vaak voor. Zowel thuis als op de camping. Hij is nooit vaginaal bij mij naar binnen geweest. Hij heeft dat wel 2 keer geprobeerd. In het bed van mijn ouders. Ik lag op de plek van mijn moeder en hij kwam bovenop mij liggen. Ik zei dat het pijn deed en hij stopte. De andere keer was op zolder, met een handdoek op de grond. Op zolder zat hij op een stoel met een handdoek op zijn schoot. Hij droeg wel kleding, maar ik weet niet of hij een broek droeg. Ik zat op mijn knieën op de grond en moest hem pijpen. Op een gegeven moment was het gewoon zo. Zo van: “Ga maar pijpen”. Ik weet dat ik een keer in bad op zijn gezicht zat. Hij befte mij en vroeg of ik het lekker vond. Ik wist niet wat ik moet zeggen. Ik zei maar ja. Het was een ligbad, het was thuis. Ik moest mijn benen op zijn schouders of op de badrand zetten. Ik leunde tegen de muur. Ik keek naar beneden en hij vroeg dat. Of ik het lekker vond.
Je vertelde eerder dat hij zich aftrok. Heb jij dat ook bij hem gedaan?Ja. Hij vertelde hoe ik het moest doen “ga maar doen, doe het maar zo.”
Kwam hij klaar?Meestal wel ja. Pornofilms, dat is één keer gebeurd. Het was een film over holbewoners maar ik weet niet meer wat er gebeurde. Het was volwassenenporno.
2.
Een proces-verbaal ter terechtzitting van 26 augustus 2016 inhoudende een deels bekennende verklaring van verdachte.
Verdachte verklaarde, zakelijk weergegeven:
Kijkend naar de periode die ten laste is gelegd, was [persoon 1] vijf à zes jaar toen het begon en in het geëindigd toen zij negen jaar oud was. De voorzitter zegt mij dat [persoon 1] heeft verklaard dat ze van school wisselde en dat het toen stopte. Dat klopt. Dat op de bank is gebeurd toen zij een jaar of zes was. De voorzitter vraagt mij wat er op zolder heeft plaatsgevonden. De voorzitter vraagt mij naar pijpen en klaarkomen in de mond van [persoon 1] . Dat is gebeurd. Het pijpen heeft twee of drie keer plaatsgevonden. De voorzitter vraagt mij naar de herinnering van [persoon 1] dat [persoon 1] en ik in [plaats 2] wandelden en dat we in een grasveld gingen zitten waar ik pornoboekjes bekeek en mezelf heb afgetrokken. Het klopt. Ik had pornoboekjes in [plaats 1] op zolder, niet in het vakantiehuisje, maar misschien heb ik er één gevonden. De voorzitter vraagt mij naar mijn verklaring zojuist dat het pijpen twee of drie keer heeft plaatsgevonden en mijn opmerking in dat verband dat iets niet meer gebeurde als [persoon 1] het niet wilde. De voorzitter zegt mij dat het pijpen toch vaker is voorgekomen. Dat was daarvoor. Die keren was er geen orgasme en ging het met de hand verder. Ik denk dat [persoon 1] toen zes of zeven jaar was. Misschien dat er tien keer per jaar iets heeft plaatsgevonden. Er was wel een regelmaat gedurende de jaren, maar het is niet zo dat de orale seks in een periode van drie maanden heeft plaatsgevonden. Ik schaar het aftrekken ook onder die tien keer per jaar. Aftrekken kwam het meeste voor. Ik vroeg haar dan dat te doen. Ik kan me herinneren dat het een keer gebeurde toen mijn vrouw thuis was. Ik zat in bad en toen heeft [persoon 1] mij afgetrokken. De voorzitter vraagt mij of het klopt dat ik de vagina van [persoon 1] heb gelikt. Dat is gebeurd. De voorzitter houdt mij voor hoe dat voorval door [persoon 1] is omschreven. Ze stond in het bad, met één voet op de badrand. Ik zat in bad. Ik vroeg [persoon 1] of ze het prettig vond. Meestal gingen de meiden na het haren wassen gewoon uit bad en was er niets gebeurd. De voorzitter herhaalt mijn bewoordingen en vraagt mij of het vaker dan eenmaal is gebeurd. Misschien is het twee keer gebeurd. De officier van justitie vraagt mij of het zou kunnen dat mijn penis tegen de vagina van [persoon 1] is gekomen. Het kan zijn dat ik er langs ben gegaan.
4.2
Waardering van het bewijs
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het 2e, 3e, en 9e gedachtestreepje onder feiten 1 en 2 en van feit 3. Voor het overige acht de rechtbank het ten laste gelegde bewezen. De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.1
Gedeeltelijke vrijspraak van gedachtestreepjes 2, 3 en 9 van feiten 1 en 2
Tongzoenen
[persoon 1] heeft verklaard dat verdachte heeft geprobeerd met haar te tongzoenen. Verdachte heeft ontkend dat dit is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende wettig bewijs dat verdachte met haar heeft getongzoend, zoals is tenlastegelegd. Verdachte zal van dit onderdeel van de feiten 1 en 2 worden vrijgesproken.
Plassen in de mond
Vaststaat dat [persoon 1] verdachte meerdere keren heeft moeten pijpen. Verdachte heeft dat ook bekend. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [persoon 1] dat dit ook eens op zolder heeft plaatsgevonden. Haar verklaring is in dat opzicht zodanig concreet en gedetailleerd dat de rechtbank die betrouwbaar acht. Dit ligt anders voor wat betreft het plassen in de mond van [persoon 1] . Verdachte heeft steeds ontkend dat hij dit heeft gedaan. [persoon 1] heeft verklaard dat zij geen specifieke herinnering aan het plassen heeft maar dat zij jaren later heeft bedacht dat het, gelet op de grote hoeveelheid, geen sperma maar urine was. Dit alles bij elkaar maakt dat er op dit punt onvoldoende wettig bewijs is. Verdachte zal ook van dit onderdeel van de feiten 1 en 2 worden vrijgesproken.
Hand in anus
Over het door [persoon 1] met de handen in de anus van verdachte gaan, bestaat bij de rechtbank geen twijfel. [persoon 1] heeft daarover gedetailleerd verklaard. De rechtbank acht die verklaring betrouwbaar. De verklaring van verdachte dat hij zich niet herinnert dat [persoon 1] echt met de handen in zijn anus is geweest, maakt dat niet anders. Desalniettemin kan dit niet leiden tot een bewezenverklaring van de gedachtestreepjes die daarop betrekking hebben, omdat ten laste is gelegd dat verdachte de hand van [persoon 1] in zijn anus heeft
geduwd. Nu [persoon 1] heeft verklaard dat zij het van verdachte moest doen en niet heeft gezegd dat verdachte haar hand heeft geduwd volgt vrijspraak van het 9e gedachtestreepje onder feiten 1 en 2.
4.2.2
Vrijspraak van feit 3
[persoon 2] , hierna: [persoon 2] , heeft over verschillende incidenten – kort gezegd – verklaard dat zij zich niet herinnert dat zij ooit seksuele handelingen bij verdachte heeft moeten doen of dat hij dat bij haar heeft gedaan. Verdachte heeft ontkend dat hij ooit seksuele handelingen met [persoon 2] heeft verricht. Daarmee is onvoldoende wettig bewijs voor de onder het 3e gedachtestreepje opgenomen seksuele handelingen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
[persoon 2] heeft verklaard dat ze wel een aantal keer heeft gezien dat verdachte zich aftrok en dat zij er eenmaal bij is geweest toen hij porno keek. Hij gaf toen commentaar op dat wat zich op televisie afspeelde. Verdachte heeft verklaard dat deze seksuele handelingen inderdaad hebben plaatsgevonden maar hij niet heeft geweten en evenmin heeft gewild dat [persoon 2] deze handelingen zou zien. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat [persoon 2] aanwezig was bij de seksuele handelingen van verdachte en deze ook heeft gezien, onvoldoende is om ze als ontuchtige handelingen in de zin van de wet aan te merken. Daarvoor is immers vereist dat verdachte [persoon 2] ook heeft willen betrekken bij zijn handelingen. Daarvan is onvoldoende gebleken. Dat verdachte commentaar heeft gegeven op de porno die hij keek, is daarvoor evenmin genoeg, temeer nu [persoon 2] ook heeft verklaard dat verdachte het kijken van porno met zijn commentaar probeerde ‘goed te praten’.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van feit 3.
4.2.3
Overige bewijsoverwegingen
De rechtbank acht – anders dan de raadsman – alle handelingen zoals beschreven onder de andere gedachtestreepjes (1e, 4e, 5e, 6e, 7e, 8e en 10e) van de feiten 1 en 2 bewezen. De rechtbank beoordeelt de verklaring van [persoon 1] als betrouwbaar, nu deze concreet, uitgebreid en gedetailleerd is. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaring van [persoon 1] . Dat verdachte de handelingen onder de 5de en 10de gedachtestreepjes zich niet herinnert dan wel anders heeft ervaren is voor de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [persoon 1] te twijfelen.
Het voorgaande leidt tot de volgende bewezenverklaring.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 1 december 1991 tot en met 31 december 1995 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , met [persoon 1] , geboren op [geboortedatum] 1985, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, eenmaal of meermalen
  • zijn penis in de mond van die [persoon 1] gebracht en
  • zijn penis tussen de gesloten benen van die [persoon 1] gedaan en heen en weer gaande bewegingen gemaakt en
  • zijn penis tegen de vagina van die [persoon 1] geduwd en
  • de vagina van die [persoon 1] gelikt en
  • zich door die [persoon 1] laten aftrekken en zijn penis laten betasten en vastpakken en
  • zich in het bijzijn van die [persoon 1] afgetrokken en
  • pornoboekjes aan die [persoon 1] laten zien waarbij hij, verdachte, zich aftrok;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 1990 tot en met 31 december 1995 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [persoon 1] , geboren op [geboortedatum] 1985, bestaande die ontucht hierin dat hij eenmaal of meermalen
  • zijn penis in de mond van die [persoon 1] heeft gebracht en
  • zijn penis tussen de gesloten benen van die [persoon 1] heeft gedaan en heen en weer gaande bewegingen heeft gemaakt en
  • zijn penis tegen de vagina van die [persoon 1] heeft geduwd en
  • de vagina van die [persoon 1] heeft gelikt en
  • zich door die [persoon 1] heeft laten aftrekken en zijn penis heeft laten betasten en vastpakken en
  • zich in het bijzijn van die [persoon 1] heeft afgetrokken en
  • pornoboekjes aan die [persoon 1] heeft laten zien waarbij hij, verdachte, zich aftrok.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen maar, gelijk het reclasseringsrapport van 23 mei 2016, een onvoorwaardelijke taakstraf.
De rechtbank komt op de hierna genoemde gronden tot de in het dictum genoemde straf.
De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende een periode van vijf jaren veelvuldig seksuele handelingen die mede bestonden uit seksueel binnendringen, verricht bij zijn dochter [persoon 1] . Zij was ten tijde van het seksueel misbruik pas tussen de 4 en 10 jaar oud. Dit is een zeer ernstig strafbaar feit, wat onder meer tot uitdrukking komt in de maximale gevangenisstraf van 12 jaar die de wetgever hierop heeft gesteld.
Het misbruik bestond onder meer uit het zich laten aftrekken en pijpen door [persoon 1] , het likken van haar vagina en “droogneuken”. Bovendien is verdachte wel eens in haar mond klaargekomen en heeft zij hem met haar handen anaal moeten bevredigen. Verdachte heeft ook geprobeerd haar vaginaal te penetreren. Het misbruik vond veelal plaats in het huis waar verdachte met zijn vrouw en twee dochters woonde of in het vakantiehuisje dat zij geregeld bezochten. [persoon 1] heeft verklaard dat zij zich herinnert dat alle hierboven beschreven handelingen vaker zijn voorgekomen. Die omstandigheden, namelijk dat het misbruik gedurende een lange periode, frequent, binnen de gezinssfeer en in de woning die [persoon 1] ‘thuis’ noemde, plaatsvond, verzwaren de ernst van het op zich al buitengewoon ernstige strafbare feit.
Verdachte heeft niet alleen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn dochter, maar heeft ook haar gevoel van veiligheid in haar eigen gezin en woning geschaad en haar herinneringen aan haar jeugd bezoedeld. Hij heeft de morele en fysieke overmacht over haar voortdurend misbruikt en het vertrouwen dat zijn dochter in hem had en gezien hun ouder-kind relatie had moeten kunnen hebben, ernstig geschonden. Dit alles ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Vervolgens heeft het 20 jaren geduurd voordat het misbruik aan het licht is gekomen. In 2015 heeft [persoon 1] haar gevoelens van schaamte en loyaliteit overwonnen en aan haar familie en de politie verteld wat zich in haar (vroege) jeugd heeft afgespeeld. Uit het dossier en haar ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt met welke ernstige psychische problemen zij vanaf haar jeugd tot op de dag van vandaag te kampen heeft, als gevolg van dit misbruik.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat een lange gevangenisstraf in beginsel de passende sanctie is.
Bij het bepalen van de duur en de modaliteit van die straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op het rapport van prof. dr. C. Jonker, gedragsneuroloog, van 7 april 2016, en het rapport van M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog, ingeschreven in het NRGD, en I. Maksimovic, psychiater, ingeschreven in het NRGD, van 20 april 2016. In dat laatste rapport is geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het door hem begane misbruik aan een ziekelijke stoornis leed, die invloed had op zijn handelen. Mede als gevolg van een hersenbeschadiging bestaan en bestonden bij verdachte de symptomen van ADHD en PDD-NOS en is en was er bij hem sprake van een paniekstoornis. Verdachte moet wel in staat worden geacht de wederrechtelijkheid van zijn handelen in te hebben gezien. Hij was echter als gevolg van de ziekelijke stoornis niet goed in staat om dienovereenkomstig dat inzicht zijn handelen te bepalen. Dat maakt volgens de deskundigen dat hij als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Daarnaast komen de deskundigen tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een laag recidiverisico, omdat het misbruik plaats vond in een zeer spanningsvolle periode in het leven verdachte en stopte toen deze periode voorbij was. Ook is bij verdachte niet gebleken van seksuele handelingen met kinderen voor en na deze periode. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op deze punten over.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte een groot deel van het door hem begane misbruik heeft bekend, een proceshouding die men bij verdachten van seksueel misbruik van kinderen weinig tegenkomt. Ook heeft verdachte op de rechtbank een oprechte indruk gemaakt daar waar hij heeft gezegd dat hij dit alles zijn dochter had moeten besparen.
De rechtbank ziet in de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte aanleiding om aan hem, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een voorwaardelijk deel op te leggen.
Die voorwaardelijke straf is tevens bedoeld om verdachte te motiveren psychische hulp te blijven zoeken in de toekomst. De ziekelijke stoornis is er immers nog steeds en verdachte zal moeten leren hiermee om te gaan. Ook al is er op dit moment sprake van een laag recidiverisico, niet valt uit te sluiten dat verdachte in de toekomst weer in zijn persoonlijke omgeving met kinderen in contact komt. Hij moet dan, ook bij hoogoplopende spanning, in staat zijn om zedendelicten achterwege te laten.
Om verdachte de noodzaak van het zoeken van die psychische hulp ook op korte termijn te laten blijven inzien én de omstandigheid dat op de computer van verdachte een kinderporno-afbeelding is aangetroffen, zal de rechtbank de geschorste voorlopige hechtenis niet opheffen.
De rechtbank zal aan verdachte een forse, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf opleggen die vanwege een andere waardering van de strafwaardigheid van het strafbare feit, hoger is dan de officier van justitie heeft geëist.

9.Beslag

Onder verdachte zijn verschillende voorwerpen in beslag genomen. In het dossier heeft de rechtbank een beslaglijst aangetroffen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting kenbaar gemaakt dat ten aanzien van de goederen die daarop vermeld staan al beslissingen zijn genomen. Dit is door de verdediging niet weersproken. Volgens de verdediging rust er beslag op andere goederen dan die op de beslaglijst, waarover nog geen beslissing is genomen door het openbaar ministerie. De rechtbank kan echter – bij gebrek aan een beslaglijst waarop die goederen staan vermeld – geen beslissing nemen over het beslag op die goederen.
10. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde, [persoon 1] ( [persoon 1] ), heeft € 528,82 aan materiële schadevergoeding en € 13.861,34 aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Totaal is gevorderd een bedrag van € 14.390,16, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar en daarbij heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. De verdediging heeft zich ten aanzien van het materiële deel van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het immateriële deel heeft de verdediging betoogd dat gelet op de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding (gedeeltelijke) niet-ontvankelijkverklaring dient te volgen, omdat onvoldoende duidelijk is in hoeverre de benadeelde psychische schade heeft geleden door het bewezen geachte handelen.
De rechtbank acht de vordering voor wat betreft het materiële deel voldoende onderbouwd en toewijsbaar. Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering overweegt de rechtbank het volgende.
Voldoende is onderbouwd met stukken van de Jeugdriagg uit 2005 en de recente informatie van de behandelend psycholoog van benadeelde dat aan de benadeelde door het onder 1 en 2 bewezen geachte rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Uit de schriftelijke onderbouwing, de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring en het dossier blijkt ook de ernst van de psychische en sociale problemen waarmee de benadeelde te kampen heeft gehad als gevolg van het bewezenverklaarde. Benadeelde heeft een zeer negatief zelfbeeld ontwikkeld. Niet alleen met concentratieproblemen, weinig zelfvertrouwen en faalangst tot gevolg, maar ook - als tiener – met perioden van automutilatie en overmatig blowen. Op grond van die omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de gevorderde vergoeding voor immateriële schade redelijk en billijk. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening.
De rechtbank zal dan ook de gehele vordering toewijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 bewezen geachte feit is toegebracht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 244 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezenen spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaanzoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezenwat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd
en
eendaadse samenloop van met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam en ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
Verklaarthet bewezene strafbaar.
Verklaartverdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst toede vordering van [persoon 1] ( [persoon 1] ) wonende te [plaats 1] , tot
€ 14.390,16 (veertienduizend driehonderd en negentig euro en zestien cent), te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde, voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting opten behoeve van de benadeelde aan de Staat
€ 14.390,16 (veertienduizend driehonderd en negentig euro en zestien cent),te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
106 (honderd en zes) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.E. Mildner, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 september 2016.