Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 17 juli 2015, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 6 januari 2016, waarbij een comparitie is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 12 mei 2016 en de daarin genoemde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie en de akte wijziging c.q. vermeerdering van eis in conventie.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
De opslag op het EURIBOR-tarief kan eenmaal per twee jaar door de bank worden herzien” zie onder 2.3 en 2.7) kan doen. Ter onderbouwing van zijn beroep op vernietiging van het opslagwijzigingsbeding
iedere natuurlijke persoon die bij (...) overeenkomsten handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen”. Volgens jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (vergl. HvJ EG 20 januari 2005, (NJ 2006, 278)) dient bij de beoordeling met welk doel een bepaalde overeenkomst is aangegaan aansluiting te worden gezocht bij de positie van die persoon in dat contract, waarbij rekening moet worden gehouden met het doel en de aard daarvan, maar niet met de subjectieve situatie van de persoon. Hiervoor is redengevend dat een zelfde persoon voor sommige handelingen als consument en bij andere handelingen als een ondernemer kan worden beschouwd. Bescherming van een consument als zwakkere partij is gerechtvaardigd in een situatie waarin er sprake is van overeenkomsten die uitsluitend worden gesloten om te voorzien in de consumptiebehoefte van een persoon (of waarbij de zakelijke doeleinden een marginale rol spelen), maar niet als een overeenkomst een beroepsmatig doel heeft, aldus het Europese Hof van Justitie.