ECLI:NL:RBAMS:2016:5843

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4905
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestuursdwang en brandonveiligheid van een logiesgebouw

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 september 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een eigenaar van een pand aan de [adres 1] te Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Centrum van de Gemeente Amsterdam, dat hem gelastte het gebruik van het pand als logiesgebouw onmiddellijk te staken. Dit besluit volgde op de toepassing van spoedeisende bestuursdwang vanwege brandonveiligheid en strijd met het bestemmingsplan. Verzoeker voerde aan dat er geen sprake was van een logiesgebouw, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de feitelijke situatie in het pand, waaronder de inrichting van de appartementen en de aanwezigheid van toeristen, voldoende grondslag bood voor de conclusie dat het pand als logiesgebouw werd geëxploiteerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker geen vergunning had voor de exploitatie van een logiesgebouw en dat het besluit tot sluiting van het pand gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waarbij hij het belang van handhaving zwaarder liet wegen dan het belang van verzoeker bij heropening van het pand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/4905

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 september 2016 in de zaak tussen

[verzoeker], te Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Niermeijer),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Centrum, van de Gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Luttik).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder spoedeisende bestuursdwang toegepast en verzoeker gelast om het gebruik van het gehele pand aan de [adres 1] te Amsterdam (het pand) als logiesgebouw/hotel onmiddellijk te staken en gestaakt te houden. Voorts heeft verweerder besloten dat het pand gedurende zes maanden gesloten blijft.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2016. Namens verzoeker is verschenen [naam 1], bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn tevens verschenen P.J. Nijkerk (juridisch medewerker), P. Kroon (adviseur brandveiligheid) en E. Visser (toezichthouder).

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit bestuursdwang toegepast en het pand met onmiddellijke ingang afgesloten vanwege het acute gevaar voor personen. Het pand wordt namelijk volgens verweerder brandonveilig gebruikt en er is strijd met het bestemmingsplan. Ook heeft verweerder verzoeker als eigenaar van het pand gelast het gebruik van het pand als logiesgebouw te staken en gestaakt te houden. Verweerder heeft de sloten van de appartementen in het pand vervangen en de sleutels onder zich gehouden. Als grondslag hiervoor heeft verweerder artikel 17 van de Woningwet gebruikt, omdat het een tweede overtreding op dit adres betreft. Op 15 oktober 2015 is dit pand eveneens gesloten vanwege illegaal gebruik als logiesgebouw en brandonveiligheid. Verzoeker heeft toen de huurovereenkomst met de toenmalige huurder opgezegd en de slaapplaatsen verwijderd.
3.1
Uit het rapport van bevindingen van 18 mei 2016 dat ten grondslag ligt aan het primaire besluit blijkt dat in het pand sprake is van vijf appartementen die voor hotelmatig gebruik zijn ingericht en die in totaal plaats bieden aan 28 personen. In het dossier bevindt zich een uitgebreid verslag van de feitelijke situatie in het pand, inclusief een groot aantal foto’s. De toezichthouders hebben geconstateerd dat de kamers waren ingericht als hotelkamer. Er zijn geen persoonlijke spullen aangetroffen in de kamers. De bedden waren opgemaakt met schone lakens. Ook lagen er schone handdoeken en waren de kasten van de meeste appartementen leeg. Er zijn verder drie toeristen uit Israël aangetroffen in het appartement genaamd ‘Rembrandt’, die verklaard hebben via AIRBNB te hebben geboekt voor vijf dagen en daarvoor tussen de € 1.000,- en € 1.100,- euro te hebben betaald. In het appartement ‘Mondrian’ zijn een koffer en drie jassen van een Amerikaanse toerist aangetroffen. Hij had een contract voor zes maanden met een minimaal verblijf van een maand, zonder opzegtermijn. Voor het pand zijn drie toeristen aangetroffen die voor 39 dagen hebben geboekt op het adres [adres 2]. Zij waren aan het wachten op de persoon die hen het pand binnen zou laten. Op basis van de bevindingen is verweerder tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een logiesgebouw. Voor exploitatie van een logiesgebouw heeft verzoeker geen vergunning.
3.2
Verzoeker voert aan dat er geen sprake is van een logiesgebouw. De drie Israëlische toeristen verbleven door een noodgeval in het appartement van [naam 1]. Zij hadden namelijk geboekt voor het hotel [hotel], eveneens eigendom van verzoeker, maar door rioleringsproblemen konden zij daar niet verblijven. Verder is er sprake van long-stay en niet van short-stay. De overige aangetroffen toeristen [naam 2] en [naam 3] zijn expats die voor langere tijd een huurcontract hebben afgesloten. Slechts één van de appartementen is gebruikt door toeristen voor een korte periode, namelijk het appartement van [naam 1]. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat twee appartementen leeg waren, twee werden verhuurd aan expats en slechts één appartement als noodoplossing aan de Israëlische toeristen was verhuurd. Hieruit kan niet worden afgeleid dat sprake is van een logiesgebouw. Er is daarom ook geen sprake van herhaling van de overtreding of strijd met de Woningwet. Het besluit is buitenproportioneel ten aanzien van wat is aangetroffen.
3.3.1
Bij de beoordeling of sprake is van een logiesgebouw in de zin van artikel 1.1, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 dient te worden uitgegaan van de feitelijke situatie, dat wil zeggen het feitelijk gebruik van het pand in combinatie met bijvoorbeeld in welke hoedanigheid het pand op websites wordt aangeboden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat sprake was van een logiesgebouw. Uit het rapport van bevindingen alsmede de foto’s die in het pand zijn genomen blijkt genoegzaam dat de kamers hotelmatig zijn ingericht, klaar voor gebruik. Sommige appartementen hadden een handgeschreven briefje met naam op de deur geplakt (Rembrandt, Mondrian en Penthouse). Verder is niet in geschil dat drie Israëlische toeristen in het appartement ‘Rembrandt’ verbleven. Verzoeker stelt dat die toeristen daar alleen maar zaten vanwege rioleringsproblemen in het door hem geëxploiteerde naastgelegen hotel. Om dat aan te tonen heeft verzoeker een factuur overgelegd met betrekking tot een boeking van drie personen op briefpapier van [hotel] Amsterdam Apartments op de [adres 3], voor een bedrag van € 1000,- in die betreffende periode. Dit is echter onvoldoende om de stelling te onderbouwen dat de toeristen in het pand zaten vanwege rioleringsproblemen in hotel [hotel]. De toeristen verklaarden immers niet dat zij eigenlijk een ander appartement hadden gehuurd, maar dat zij vanwege rioleringsproblemen moesten verplaatsen naar het onderhavige pand.
3.3.2
Ten aanzien van de twee andere personen die voor langere tijd zouden verblijven in het pand overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat zij daadwerkelijk anders dan voor korte tijd verbleven. Hierbij is van belang dat de overgelegde huurovereenkomsten voor de duur van zes maanden expliciet na een maand zonder enige opzegtermijn door ieder der partijen konden worden opgezegd. Daaruit blijkt niet de intentie om ten minste zes maanden te verblijven. Het rapport van bevindingen biedt naar het oordeel van de voorzieningenrechter, mede gelet op de in overweging 2 vermelde voorgeschiedenis van het pand, voldoende grondslag voor de conclusie dat sprake is van een logiesgebouw.
3.4
Nu sprake is van een logiesgebouw dient met het oog op de brandveiligheid voor de exploitatie daarvan een omgevingsvergunning te worden afgegeven. Verzoeker heeft een dergelijke vergunning niet. Hij handelt daarmee in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder is dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
4.1
Uit het rapport van de Brandweer Amsterdam-Amstelland van 17 mei 2016 blijkt dat sprake is van een brandonveilige situatie in het pand die zo spoedig mogelijk moet worden beëindigd. De inhoud van dit rapport is niet door verzoeker betwist. Het rapport biedt voldoende grondslag om tot directe sluiting over te gaan.
4.2
Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat verzoeker de sleutel zes maanden na sluiting terug kan krijgen. De eis in het primaire besluit dat verzoeker via een bedrijfsplan moet aantonen dat het pand dan niet meer als logiesgebouw zal worden verhuurd en alleen in overeenstemming met de geldende regelgeving zal worden gebruikt, geldt niet voor verzoeker.
5.1
Verzoeker stelt ten slotte dat zijn belang om heropening van het pand moet prevaleren boven het belang van sluiting, omdat het pand is verkocht en per 1 oktober 2016, onbezwaard, moet worden geleverd. Er moeten een aantal werkzaamheden verricht worden in het pand om te voldoen aan de eisen van een splitsingsakte die nodig is voor de levering. Die werkzaamheden kunnen door de sluiting van het pand niet plaatsvinden.
5.2
De voorzieningenrechter acht het niet onevenredig dat verweerder vasthoudt aan de sluiting voor de volledige zes maanden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat een bestuurder van [bedrijf], de koper van het pand, al betrokken is geweest bij een sluiting van een ander pand vanwege illegaal gebruik. Daarbij komt dat verzoekster ter zitting heeft meegedeeld dat een splitsingsvergunning, welke blijkens het overlegde koopcontract kennelijk nodig is voor de levering van het pand, nog niet is verkregen. Mede gelet op het feit dat bij het onderhavige pand sprake is van recidive, kent de voorzieningenrechter in dit geval een groter gewicht toe aan de continuering van de sluiting dan aan het belang van verzoeker. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.M. Goncalves Sobral, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 september 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.