ECLI:NL:RBAMS:2016:5899

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
16 september 2016
Zaaknummer
AMS 16/3289
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.C. Bachrach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het verzamelinkomen voor toeslagen

In deze zaak heeft eiser, een man uit Amsterdam, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Belastingdienst Toeslagen over de definitieve berekeningen van zorgtoeslag en huurtoeslag voor het jaar 2013. Eiser betwistte dat het verzamelinkomen dat door de Belastingdienst was vastgesteld, correct was. De rechtbank overweegt dat de Belastingdienst bij de vaststelling van het recht op toeslag verplicht is om gebruik te maken van de inkomensgegevens zoals vastgelegd in de Basisregistratie Inkomens (BRI). Eiser stelde dat zijn verzamelinkomen over 2013 € 9.392,- bedroeg, terwijl de Belastingdienst dit had vastgesteld op € 24.000,-. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een gewijzigde jaaropgave en dat de Belastingdienst de huurtoeslag op nihil en de zorgtoeslag op € 628,- terecht heeft vastgesteld. Eiser is niet verschenen op de zitting, nadat zijn verzoek om uitstel was afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat de bezwaren van eiser niet opgaan tegen de vastgestelde gegevens. De rechtbank wijst erop dat indien het verzamelinkomen in de lopende procedure nog zou wijzigen, dit automatisch tot aanpassing in het systeem van de Belastingdienst zou leiden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/3289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser,

en

Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Vossen).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve berekeningen zorgtoeslag 2013 en huurtoeslag 2013 vastgesteld op respectievelijk € 628,- en € 0,- en de onverschuldigde betaling over 2013 teruggevorderd.
Bij besluit van 4 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2016. Eiser is, nadat zijn verzoek om uitstel van de zitting was afgewezen, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 1 mei 2015 heeft de Inspecteur van de Belastingdienst de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2013 van eiser vastgesteld, waarbij zijn verzamelinkomen is bepaald op € 24.000,-. Bij besluit van 2 maart 2016 is het bezwaar van eiser hiertegen afgewezen. Eiser heeft tegen de afwijzing beroep ingesteld.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat voor de berekening van de toeslagen een onjuist verzamelinkomen is gebruikt. Zijn verzamelinkomen over 2013 bedraagt € 9.392,- en is daarom ten onrechte bepaald op € 24.000,-, aldus eiser. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord.
3.1
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen bedoeld in artikel 8 van de Awir, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
3.2
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Awir is toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
3.3
Op grond van artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt onder inkomensgegeven verstaan:
1º. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2º. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.
4.1
In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken 2004/05, 29764, nr. 3) wordt over artikel 8, van de Awir opgemerkt dat het doel van het artikel is dat de uitvoerende instelling en de bestuursrechter worden gevrijwaard van het beoordelen van de fiscale juistheid van het vermelde loon. Pas bij een gewijzigde jaaropgaaf is er aanleiding een ander toetsingsinkomen in aanmerking te nemen. De rechtbank stelt vast dat er hier geen sprake is van een gewijzigde jaaropgaaf.
4.2
Verweerder is dus gehouden bij de vaststelling van het recht op toeslag gebruik te maken van deze gegevens zoals vastgelegd in de BRI. De rechtbank verwijst in dit verband bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN0491).
Verweerder heeft de huurtoeslag over 2013 terecht vastgesteld op nihil en de zorgtoeslag op € 628,-, nu blijkens deze gegevens van de BRI het verzamelinkomen van eiser hoger was dan het maximum bedrag om in aanmerking te komen voor respectievelijk huur- en zorgtoeslag.
Eisers beroepsgrond slaagt dan ook niet.
5. In het verweerschrift, maar ook ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog toegelicht dat mocht het verzamelinkomen in de lopende procedure bij de Inspecteur van de Belastingdienst nog wijzigen, dat automatisch tot aanpassing in het systeem van verweerder zal leiden. Op grond van artikel 20 van de Awir zou dat indien daar aanleiding toe bestaat tot herziening van de vaststelling van het recht op toeslag kunnen leiden.
6. Van horen kan worden afgezien op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. In dit geval kon verweerder van het horen afzien nu het definitieve inkomen van € 24.000,- hoger was dan het geschatte inkomen in de voorschotfase, op basis waarvan de toeslagen definitief berekend zijn op een lager bedrag. Immers, uit de gegevens zelf blijkt reeds dat de bezwaren ongegrond zijn en er ook redelijkerwijs geen twijfel is over die conclusie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M.A.V. van Kleef, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.