Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking van 13 september 2016
betreffende het registergoed plaatselijk bekend als [adres] en ongenummerd te ( [postcode] ) Amstelveen,verder gezamenlijk te noemen het registergoed.
Verloop van de procedure
Ter zitting zijn – voor zover van belang – verschenen:
- [naam 3] en [naam 4] , directiemakelaars;
Gronden van de beslissing
De beoordelingArtikel 438a Rv bepaalt dat in zaken betreffende een executie die volgens titel 9 van boek 3 BW worden ingeleid door een verzoekschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank, bevoegd is de voorzieningenrechter in wiens rechtsgebied de te executeren zaken zich geheel of grotendeels bevinden of de executie zal geschieden. Nu de onderhavige verzoeken alle geregeld zijn in titel 9 van boek 3 BW en het registergoed is gelegen in Amstelveen, wat ligt binnen het rechtsgebied van de rechtbank Amsterdam, wordt vooropgesteld dat de voorzieningenrechter bevoegd is ten aanzien van de onderhavige verzoeken.
Ten aanzien van het huisrecht (ex artikel 8 EVRM) waar [naam 5] c.s. zich op beroepen geldt het volgende. De door verzoekster verzochte ontruiming moet proportioneel zijn. Als er hiervoor geen of een te gering belang is aan de zijde van verzoekster prevaleert het huisrecht van [naam 5] c.s. In dat kader dient er dan ook een belangenafweging plaats te vinden. Het belang van verzoekster is financieel van aard. Uit het door haar overgelegde taxatierapport blijkt immers dat (het de verwachting is dat) het registergoed op een veiling in gekraakte toestand € 2.350.000,-- zal opbrengen en in niet gekraakte toestand € 2.600.000,--. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoekster (een bedrag van
€ 250.000,--) zwaarder weegt dan het belang van [naam 5] c.s. bij voortzetting van hun verblijf, zonder recht of titel, in het registergoed.
In de hypotheekakte van 12 juni 2009 is een huurbeding opgenomen inhoudende dat
Eiland in de Amstel B.V. het registergoed zonder schriftelijke toestemming van verzoekster niet mag verhuren. Tegen het mogen inroepen van het huurbeding is geen verweer gevoerd.
Het verzoek om het huurbeding te mogen inroepen is dan ook toewijsbaar nu voldoende aannemelijk is gemaakt dat bij verkoop van het registergoed in onverhuurde staat een hogere opbrengst is te verwachten dan bij verkoop van het registergoed met instandhouding van een huurcontract en de verwachte opbrengst in beide gevallen onvoldoende is om verzoekster te voldoen.
De beslissing