ECLI:NL:RBAMS:2016:6200

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
13/702051-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid en ontslag van rechtsvervolging in strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging en vernieling

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 september 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de deskundigen niet in staat waren om een stoornis ten tijde van het plegen van de strafbare feiten vast te stellen. Dit leidde tot de conclusie dat de toerekenbaarheid van de verdachte niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was, wat betekende dat hij niet strafbaar was voor de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging. De zaak omvatte bedreigingen aan het adres van twee personen en de vernieling van goederen die toebehoorden aan een zorgorganisatie. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en de deskundigen in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte strafbaar te stellen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, maar de rechtbank volgde dit niet, gezien de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de geestelijke toestand van de verdachte in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer:13/702051-16 en 13/701875-15 (TUL)
Datum uitspraak: 30 september 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [plaats] ,
gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 september 2016.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toegevoegd:
- ' ik ga jou pakken jij gaat dood' en/of
- ' ik ga jou pakken jij gaat er aan ik maak je dood' en/of
- ' jij kankerlijder zo ga ik je vermoorden', terwijl hij, verdachte, daarbij een telefoonsnoer om zijn eigen nek heeft gewikkeld, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
en/of
- dreigend een bloempot boven zijn, verdachtes, hoofd gehouden, alsof hij deze wilde gooien en/of- dreigend een snijbeweging over zijn, verdachtes, keel gemaakt, terwijl hij voornoemde [persoon 1] aankeek, althans gedragingen van gelijke dreigende aard of strekking.
(Artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 20 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 2] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een bloempot boven zijn, verdachtes, hoofd gehouden, als of hij deze wilde gooien richting voornoemde [persoon 2] , althans gedragingen van gelijke dreigende aard of strekking.
3.
hij op of omstreeks 20 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer goederen en/of meubel(s) en/of de douche in de aan hem toegewezen kamer en/of het raam van een/de balie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [zorgorganisatie] (vestiging [adres 2] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunten
De officier van justitie acht de aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Verdachte ontkent stellig de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. Voorts is ook het bewijs niet overtuigend. De verklaringen van de aangevers zijn tegenstrijdig.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het dossier voor de feiten 1 en 2 voldoende bewijsmateriaal bevat dat steun biedt aan de verklaringen van aangevers. De verklaringen komen op essentiële onderdelen overeen met andere in de bewijsmiddelen genoemde redengevende feiten en omstandigheden.
Met betrekking tot feit 3 is de rechtbank evenwel van oordeel dat de vernieling van de kamer van verdachte niet bewezen kan worden verklaard. De verklaring van aangeefster [persoon 3] , dat verdachte het interieur van zijn kamer, waaronder de douchedeur, ‘volledig aan gort heeft geslagen’, wordt niet ondersteund door de foto’s van de kamer van verdachte die de politie op 6 juni 2016 heeft ontvangen. De kamer maakt een rommelige indruk, maar op de foto’s in het dossier is niet te zien dat het interieur of de douche deur is vernield. Wel acht de rechtbank op basis van de verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] bewezen dat verdachte het raam van de balie onbruikbaar heeft gemaakt door dit ‘uit te nemen’, waarna de technische hulp nodig was om de oorspronkelijke toestand te herstellen.
Ook acht de rechtbank opzet van verdachte op de verrichte gedragingen aanwezig. Verwezen wordt naar de overwegingen hieromtrent onder rubriek 7 van dit vonnis.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde:
op 20 mei 2016 te Amsterdam, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toegevoegd:
- ' ik ga jou pakken jij gaat dood' en
- ' ik ga jou pakken jij gaat er aan ik maak je dood' en
- ' jij kankerlijder zo ga ik je vermoorden', terwijl hij, verdachte, daarbij een telefoonsnoer om zijn eigen nek had gewikkeld, en
- dreigend een snijbeweging over zijn, verdachtes, keel gemaakt, terwijl hij voornoemde [persoon 1] aankeek.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde:
op 20 mei 2016 te Amsterdam, [persoon 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een bloempot boven zijn, verdachtes, hoofd gehouden, alsof hij deze wilde gooien richting voornoemde [persoon 2] .
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde:
op 20 mei 2016 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk het raam van een balie, toebehorende aan [zorgorganisatie] (vestiging [adres 2] ) onbruikbaar heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte toerekeningsvatbaar is en zij heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest en tevens heeft zij de toewijzing van de vordering tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling voor de duur van twee weken gevorderd.
De raadsman heeft primair tot vrijspraak gepleit en subsidiair betoogd dat een straf gelijk aan de duur van het voorarrest dient te worden opgelegd. De vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
Oordeel rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet strafbaar is en overweegt daartoe het volgende.
Met betrekking tot de toerekenbaarheid van het handelen van verdachte liggen drie relevante vragen voor:
1) was er ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte;
2) is er sprake van een causaal verband tussen de vastgestelde stoornis en de verweten gedraging en
3) is de abnormale geestesgesteldheid zodanig dat zij aan de toerekening van het feit aan de dader in de weg staat.
De rechtbank zal zich met betrekking tot de eerste twee vragen gewoonlijk laten adviseren door deskundigen.
De deskundige justitieel forensisch psychiater C.A.I. Orbán heeft in zijn rapportage van
14 juni 2016 geconcludeerd dat er geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld; wel zijn er aanwijzingen voor cognitieve hiaten en mogelijk onderliggende psychoticiteit, aldus de deskundige, die nader onderzoek geïndiceerd acht.
In het rapport van 27 juli 2016 van de deskundige psychiater J. Marx, stelt deze dat er feitelijk geen inzicht is verkregen op het functioneren van verdachte op verschillende levensgebieden, hetgeen in de weg heeft gestaan aan voldoende onderbouwde diagnostiek en het evenmin mogelijk maakt om een onderbouwde uitspraak te doen omtrent het risico van recidive. Over de aan- of afwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis kan geen onderbouwde uitspraak worden gedaan. Doorwerking van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van de tenlastelegging kan niet worden aangetoond en de deskundige onthoudt zich van een advies omtrent interventies.
De deskundige psycholoog T.W. van de Kant tenslotte heeft in zijn rapport van 29 juli 2016 verklaard dat uit informatie opgevraagd bij Mentrum blijkt dat verdachte in het verleden is gediagnostiseerd met een bipolaire stoornis, een cognitieve stoornis NAO en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, hetgeen door de weigering van verdachte om medewerking aan het onderzoek te verlenen thans niet nader onderzocht heeft kunnen worden. Omdat betrokkene steeds verwarder en dreigender werd, aldus het rapport, was hij recentelijk met een IBS opgenomen bij Mentrum.
Uit een reclasseringsadvies van 7 juni 2016 tekent de deskundige Van de Kant op dat de behandelaar Leta van kliniek [naam] , waar verdachte ten tijde van de tenlastegelegde incidenten verbleef, heeft aangegeven dat verdachte hard achteruit gaat en er vermoeden bestaat dat sprake is van een neurologisch probleem. Hij maakt een beschadigde indruk en het beeld is progressief, aldus de behandelaar. Betrokkene laat woorden weg of maakt woorden niet af, hij is ontremd en er is sprake van decorumverlies. Dit past volgens de behandelaar niet bij een psychiatrisch beeld en er wordt gedacht aan een frontale beschadiging.
Uit deze rapportages leidt de rechtbank af dat het de deskundigen niet mogelijk is een stoornis ten tijde van het plegen van het strafbare feit vast te stellen.
Een en ander leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat op de eerste twee vragen geen eenduidig antwoord wordt/kan worden verkregen. Dat heeft tot gevolg dat het antwoord op de vraag of het feit de verdachte kan worden toegerekend ten volle bij de rechtbank ligt.
De vatbaarheid voor toerekening impliceert een dader die geacht wordt te beschikken over voldoende mogelijkheden om de betekenis van (zijn) gedrag in voldoende mate te beseffen, en die krachtens dat inzicht zijn wil kan bepalen.
Daarvoor zijn de omstandigheden van de verweten gedragingen van belang. De rechtbank moet hiervoor aansluiting zoeken bij getuigenverklaringen en de verklaringen van verdachte zelf.
De herinnering die verdachte zegt aan het tenlastegelegde te hebben, is zijn klacht dat hij pijn aan zijn benen had en daarvoor pijnstillers wilde hebben. Met betrekking tot de aangiftes en getuigenverklaringen over de daarop gevolgde gebeurtenissen heeft de verdachte gemotiveerd ontkennend gereageerd. Op 7 juni 2016 bij de rechter-commissaris stelt de verdachte zich bij de tenlastegelegde feiten niets voor te kunnen stellen.
Volgens de heersende leer sluit een psychische stoornis die een toerekening in de weg staat, alleen het aannemen van opzettelijk handelen uit, wanneer er sprake is van een verdachte die van elk inzicht in zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu geldt dat verdachte zich herinnert dat hij voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten aandacht vroeg voor pijnklachten en, gelet op de verklaring van [persoon 2] , ten tijde van die feiten nog in staat was in enige mate op haar aanwijzingen te reageren.
Naar het oordeel van de rechtbank behoeft de omstandigheid dat iemand aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt, op zichzelf niet in de weg te staan aan het opzettelijk plegen van strafbare feiten. Echter kan geen strafoplegging volgen wanneer de rechter een feit niet toerekent aan een dader vanwege diens ten tijde van de tenlastelegging gedragingen afwijkende psychische gesteldheid.
De rechtbank acht verdachte, op grond van hetgeen daarover hiervoor is overwogen, volledig ontoerekeningsvatbaar. Verdachte dient dan te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op14 juni 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/701875-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 13 mei 2015 van de politierechter, waarbij verdachte is veroordeeld tot twee weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de inhoud van dit vonnis.
De rechtbank ziet gelet op hetgeen zij in paragraaf 7 van deze uitspraak heeft overwogen over de toerekenbaarheid aanleiding de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf niet toe te wijzen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1 bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van het onder feit 2 bewezen verklaarde:
Bedreiging met zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder feit 3 bewezen verklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Wijst af de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 13 mei 2015 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Wieland, voorzitter,
mrs. H.E. Spruit en J.M.L.I. van Hommerich, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 september 2016.