In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2016 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid genaamd Lindorff BV, had verzet aangetekend tegen een verstekvonnis dat op 13 september 2006 was gewezen. Dit verstekvonnis was uitgesproken tegen de eiser, die in deze procedure als gedaagde in verzet optreedt. De eiser betwistte de ontvankelijkheid van het verzet, omdat hij stelde dat hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van het verstekvonnis. De kantonrechter oordeelde dat de verzettermijn pas aanvangt na betekening van het vonnis aan de gedaagde in persoon of na een daad van bekendheid met de inhoud van het vonnis. De rechter concludeerde dat de eiser pas op 6 juli 2015 bekend was met de inhoud van het vonnis, waardoor het verzet dat op 3 augustus 2015 was ingesteld, tijdig was. De kantonrechter oordeelde vervolgens inhoudelijk over de oorspronkelijke vordering van Lindorff, die de vordering van KPN had overgenomen. De rechter stelde vast dat de eiser niet had aangetoond dat hij een overeenkomst met KPN had gesloten, waardoor de vordering van Lindorff werd afgewezen. Lindorff werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, met uitzondering van de kosten voor het uitbrengen van de verzetdagvaarding, die voor rekening van de eiser kwamen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.