ECLI:NL:RBAMS:2016:6255

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5395
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bedrijfsparkeervergunning na verhuizing naar vergunninggebied met plafond van nul

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 september 2016 uitspraak gedaan over de intrekking van een bedrijfsparkeervergunning van verzoeker, die zijn bedrijf had verhuisd naar een nieuw adres. De intrekking was gebaseerd op artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening, omdat het nieuwe adres zich bevond in een gebied waar het vergunningenplafond op nul was vastgesteld. Verzoeker had eerder een vergunning ontvangen, maar na de verhuizing voldeed hij niet meer aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een parkeervergunning. Verzoeker had aangevoerd dat hij bij de verhuizing navraag had gedaan bij Cition en dat hem was verteld dat hij zijn vergunning kon behouden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker zelf een zwaardere onderzoeksplicht had om te verifiëren of de informatie die hij had ontvangen correct was, gezien het belang van de vergunning voor zijn bedrijf. De voorzieningenrechter concludeerde dat de intrekking van de vergunning rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een voorlopige voorziening. Het beroep van verzoeker werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 16/5395 en AMS 16/5209
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 september 2016 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. D. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfsparkeervergunning (verbonden aan kenteken [nummer] ) van verzoeker per 1 maart 2016 ingetrokken.
Bij besluit van 26 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2016. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Verzoeker heeft zijn bedrijf, [naam bedrijf] . (hierna: het bedrijf) gevestigd aan de [straat] , te Amsterdam. Ten behoeve van het parkeren in de nabijheid van zijn bedrijf heeft verweerder aan verzoeker een bedrijfsparkeervergunning verleend.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze vergunning weer ingetrokken omdat is gebleken dat het bedrijf is gevestigd in een (deel)vergunninggebied waarvoor een vergunningenplafond van nul geldt. Dit betekent dat voor het adres geen parkeervergunningen verleend kunnen worden. Er wordt hierdoor niet voldaan aan de voorwaarden van de Parkeerverordening 2013. Wanneer niet aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, dient de parkeervergunning op grond van artikel 37, eerste lid, onder c, van de Parkeerverordening te worden ingetrokken, aldus het primaire besluit. Nadat verzoeker hiertegen bezwaar heeft gemaakt, heeft verweerder het primaire besluit geschorst.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd en de bedrijfsvergunning van verzoeker per 1 september 2016 beëindigd.
5. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij bij de voorgenomen verhuizing van zijn bedrijf naar de [straat] bij Cition navraag heeft gedaan of hij zijn vergunning kon behouden. Cition heeft nooit genoemd dat het adres is gelegen in een gebied waar het vergunningenplafond op nul is gesteld. Als verzoeker daarvan op de hoogte was geweest, had hij zijn bedrijf nooit verhuisd. Het behouden van zijn parkeervergunning is essentieel voor zijn bedrijf. Verzoeker wil graag dat zijn vergunning tot de behandeling van zijn beroep wordt gehandhaafd.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Parkeerverordening gehouden is de bedrijfsparkeervergunning in te trekken omdat verzoeker door de verhuizing van zijn bedrijf naar de [straat] niet meer in aanmerking komt voor een bedrijfsparkeervergunning. De [straat] ligt namelijk in vergunninggebied Zuid 3.7 en voor dit gebied is het vergunningenplafond vastgesteld op nul. Daarom kan geen vergunning worden verleend. Dat verzoeker al jaren over een bedrijfsparkeervergunning heeft beschikt, maakt dat niet anders. Dat hij bij zijn verhuizing in eerste instantie zijn bedrijfsparkeervergunning heeft behouden, kan verzoeker ook niet baten. Zoals verweerder heeft toegelicht, is per abuis bij de verhuizing van het bedrijf van verzoeker niet onderkend dat zijn bedrijfsparkeervergunning ingetrokken diende te worden omdat zijn nieuwe bedrijfsruimte in een vergunninggebied is gelegen waarvoor een plafond van nul geldt. Dat verzoeker om die reden enige tijd op zijn nieuwe bedrijfsadres over een vergunning heeft kunnen beschikken, maakt niet dat verweerder niet meer gerechtigd is deze fout te herstellen.
6.2.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij voor zijn verhuizing bij Cition navraag heeft gedaan en dat hem daar is verteld dat hij zijn bedrijfsparkeervergunning kon meeverhuizen. Voor zover verzoeker hiermee heeft beoogd een beroep op het vertrouwensbeginsel te doen, slaagt dat niet. Nog daargelaten dat hij zijn betoog niet nader heeft onderbouwd, is niet gebleken van aan verweerder toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen door een daartoe bevoegd persoon, waaraan verzoeker rechtens te honoreren verwachtingen had kunnen ontlenen dat hij ook op de [straat] over een bedrijfsparkeervergunning zou kunnen beschikken. Daarnaast rust op verzoeker een zwaardere onderzoekplicht om uit te zoeken of de informatie die hij van medewerkers van Cition hierover heeft gekregen juist is, nu deze informatie kennelijk voor verzoeker, gelet op wat hij heeft aangevoerd, van groot belang was. Omdat de Parkeerverordening en het Uitwerkingsbesluit openbaar toegankelijke bronnen zijn, had verzoeker die kunnen raadplegen om zijn recht op een bedrijfsparkeervergunning op de [straat] te kunnen vaststellen.
7. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2016.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: DvM

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de het gerechtshof Amsterdam.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.