ECLI:NL:RBAMS:2016:6345

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
AMS 15/4878
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en hoogte van persoonsgebonden budget voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een persoonsgebonden budget (Pgb) voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.F. Vermaat, had een Pgb aangevraagd dat hem in staat moest stellen om de benodigde zorg te bekostigen. De gemeente Amsterdam, als verweerder, had het Pgb vastgesteld op € 27,81 per dagdeel, wat eiser onvoldoende achtte om de kosten van zijn zorgverleners te dekken, die € 54,-- per dagdeel vroegen.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente bij het vaststellen van de hoogte van het Pgb niet alleen van gemiddelde tarieven mag uitgaan, maar ook moet onderzoeken of het toegekende bedrag daadwerkelijk toereikend is voor de individuele situatie van eiser. De rechtbank concludeerde dat de gemeente dit had nagelaten en dat het bestreden besluit ondeugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het besluit van de gemeente en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/4878

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 oktober 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) aan eiser, met ingang van 15 april 2015, een persoonsgebonden budget (Pgb) toegekend voor de maatwerkvoorziening gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding voor zes dagdelen per week tot een bedrag van € 4.386,04.
Bij besluit van 25 juni 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder de einddatum van het Pgb bepaald op 15 oktober 2015 en het primaire besluit I in zoverre herzien.
Bij besluit van 30 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig [de vrouw] , de moeder van eiser, de vader van eiser en eisers zorgverleners [naam] en [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder waren voorts aanwezig [de persoon] , deskundige Pgb-tarieven en mr. C. van Splunder, beslismedewerker.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft op 25 maart 2015 een aanvraag om toekenning van een Pgb voor de maatwerkvoorziening gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding ingediend.
1.2.
In het kader van deze aanvraag heeft verweerder advies bij de MO-zaak ingewonnen. Op 23 april 2015 heeft de MO-zaak advies uitgebracht. In dit advies formuleert de MO-zaak de ondersteuningsvraag van eiser die – verkort weergegeven – is gericht op voortzetting van de ambulante ondersteuning (AO) en op voortzetting van de dagbesteding hoog intensief waarbij twee dagdelen bij zorgboerderij [naam boerderij] en vier dagdelen bij sociotherapeut Jaap Vos. De MO-zaak komt tot de conclusie dat eiser in aanmerking komt voor ambulante ondersteuning matig intensief voor 4 uur en 30 minuten in de vorm van een Pgb. De MO-zaak concludeert niet expliciet over de dagbesteding.
1.3.
Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag ingewilligd en aan eiser met ingang van 15 april 2015 een Pgb toegekend voor de maatwerkvoorziening dagbesteding met hoogintensieve begeleiding voor zes dagdelen per week tot een bedrag van € 4.386,04. Het bezwaar van eiser was gericht tegen de hoogte van het toegekende bedrag. Verweerder heeft aangegeven dat bij de berekening het tarief voor een dagdeel gespecialiseerde dagbesteding in Pgb-vorm rekening is gehouden met de gebruikelijke en marktconforme prijzen van een dagdeel gespecialiseerde dagbesteding in ZIN (Zorg in Natura). Verweerder heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat er met de toegekende indicatie voldoende keuze is in partijen die ter compensatie van eisers beperkingen gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding leveren voor het gemiddelde tarief voor ZIN, zijnde € 27,81 per dagdeel.
1.4.
In beroep heeft eiser het standpunt van verweerder met betrekking tot het gehanteerde tarief gemotiveerd bestreden. Op de beroepsgronden zal hierna worden ingegaan.
2.1.
Op grond van artikel 2.3.1 van de Wmo draagt het college er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
2.2.
In artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo is onder meer bepaald dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening beslist ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid (…) die de cliënt ondervindt (…).
De maatwerkwerkvoorziening levert (…) een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid (…).
2.3.
In artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat, indien de cliënt dit wenst, het college hem een persoonsgebonden budget verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Het vijfde lid en onder a, van genoemd artikel bepaalt dat het college een persoonsgebonden budget kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening.
2.4.
Artikel 20, eerste lid, van het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 (hierna: het Financieel besluit), dat onder meer betrekking heeft op gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning, luidt als volgt:
De tarieven zijn per dagdeel per jaar. Voor niet-professionals geldt een korting van 42%.
1. Gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding:
a. Cliënt met een lichamelijke beperking: € 1.450,00
b. Cliënt met een zintuiglijke beperking: € 1.450,00
c. Cliënt met een somatische beperking (leeftijdgerelateerde problematiek): € 1.494,00
d. Cliënt met een verstandelijke beperking: € 2.132,00.
3.1.
De rechtbank ziet zich allereerst, ambtshalve, gesteld voor de vraag of eiser voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep nu de geldigheidsduur van het toegekende Pgb is verstreken op 15 oktober 2015.
3.2.
Eiser heeft in dit verband onder meer gesteld dat het onderwerp waarop het geschil ziet, de hoogte van de vastgestelde Pgb-tarieven, ook in volgende periodes en eventuele procedures onderwerp van geschil zal zijn. Ook na 15 oktober 2015 is eiser opnieuw een Pgb toegekend voor het door eiser bestreden tarief. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser een belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van het beroep.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser is aangewezen op dagbesteding met hoog intensieve begeleiding voor zes dagdelen per week. Evenmin is in geschil dat de zorg die eiser nu geniet en waarvoor hij een Pgb wenst te ontvangen (twee dagdelen per week bij zorgboerderij [naam boerderij] en vier dagdelen per week gespecialiseerde dagbesteding bij sociotherapeut Jaap Vos) een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin hij in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid.
3.4.
Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of (de hoogte van) het verstrekte Pgb een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin eiser in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid. Eiser stelt zich op het standpunt van niet, nu daarmee niet volledig de diensten van de zorgverleners van wie hij zorg krijgt kunnen worden bekostigd. De zorgverleners van eiser hanteerden een tarief van € 54,-- per dagdeel en per 15 april 2015 is hem door verweerder € 27,81 per dagdeel toegekend.
3.5.
Verweerder heeft voor de bepaling van de hoogte van het Pgb aansluiting gezocht bij het Financieel besluit en zich op het standpunt gesteld dat er met de toegekende indicatie voldoende keuze is in partijen die gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding leveren ter compensatie van eisers beperkingen.
Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder toegelicht dat bij de toekenning van de maatwerkvoorziening dagbesteding is aangesloten bij het tarief dat geldt voor cliënten met een lichamelijke beperking (artikel 20, eerste lid en onder a, van het Financieel besluit).
Voorts heeft verweerders gemachtigde toegelicht dat in dit besluit, ten tijde van belang, geen tarief is bepaald voor dagbesteding voor cliënten met een psychiatrische beperking, zoals eiser. Deze omissie is hersteld in het Financieel besluit 2016, dat in werking is getreden op 1 januari 2016. Met deze versie van het Financieel besluit is aan artikel 20, eerste lid een sub e toegevoegd waarin een tarief is bepaald dat ziet op mensen met een psychiatrische beperking. Voor beide, zowel voor lichamelijke als voor psychische beperkingen, geldt overigens een tarief per dagdeel per jaar van € 1.450,--, aldus verweerders gemachtigde ter zitting.
3.6.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder maatwerk moet leveren en niet van gemiddelde tarieven mag uitgaan. Verweerder kan, zo volgt uit het vijfde lid van artikel 2.3.6 van de Wmo, een Pgb weigeren voor zover de kosten van het betrekken daarvan hoger zijn dan de kosten die gelden bij de toekenning van zorg in natura. In artikel 4.2, derde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 is bepaald dat het persoonsgebonden budget maximaal de kosten van de maatwerkvoorziening in natura bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor de stelling van eiser dat verweerder bij het bepalen van de maximale hoogte van de Pgb niet van tarieven, gebaseerd op de gemiddelden van de kosten van de maatwerkvoorziening in natura, zou mogen uitgaan. Verweerder is echter wel, als zoals in het geval van eiser wordt gekozen om een Pgb toe te kennen ter hoogte van het bedrag genoemd in het Financieel besluit, gehouden om te onderzoeken of dit bedrag aan Pgb daadwerkelijk toereikend is om in het individuele geval een adequate maatwerkvoorziening te bekostigen. Artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo, voor zover hier van belang, bepaalt immers dat verweerder, indien de cliënt dat wenst, een Pgb verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. De door verweerder gehanteerde systematiek mag er bovendien niet toe leiden dat de keuzevrijheid om het Pgb, binnen de daarvoor geldende regels, naar eigen inzicht te besteden, op een onaanvaardbare wijze wordt ingeperkt doordat er enkel sprake is van voldoende compensatie als gebruik wordt gemaakt van de door verweerder geselecteerde zorgaanbieders
.
3.7
Gelet op het voorgaande dient aan een weigering zoals in dit geval om een hoger bedrag toe te kennen voor de toegekende maatwerkvoorziening dan het tarief dat verweerder hanteert voor de maatwerkvoorziening in natura, en in zoverre het Pgb te weigeren, een nadere motivering ten grondslag te liggen waaruit blijkt dat met het gemiddelde tarief voor de maatwerkvoorziening in natura de toegekende maatwerkvoorziening bekostigd kan worden. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit hier ten onrechte heeft nagelaten. Het voorgaande klemt temeer nu de MO-zaak, althans zo begrijpt de rechtbank uit het advies van 23 april 2015, uitgaat van (de wenselijkheid van) voortzetting van de reeds bestaande invulling van eisers dagbesteding (zie 3.3) en vast staat dat eiser deze invulling van dagbesteding met het door verweerder gehanteerde tarief niet kan bekostigen.
3.8.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ondeugdelijk is gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand is gekomen.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na datum van verzending van deze uitspraak.
5. In verband met de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal verweerder, indien zij niet alsnog de (volledige) kosten van zorg wenst toe te kennen, het volgende in acht dienen te nemen. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat het toegepaste tarief voor de maatwerkvoorziening dagbesteding voor cliënten met een psychiatrische beperking van
€ 27,81 per dagdeel op 9 december 2014 is gepubliceerd in het Financieel besluit. De rechtbank constateert dat dit niet juist is en verwijst naar het ter zitting door verweerders gemachtigde nader ingenomen standpunt dat het door verweerder gehanteerde tarief van
€ 27,81 per dagdeel niet als zodanig volgt uit het Financieel besluit en derhalve voor eiser niet zonder meer kenbaar was. Gelet hierop dient verweerder ook op dit punt de te nemen beslissing op bezwaar nader te motiveren. Onder deze omstandigheden is het voorstelbaar dat verweerder een overgangsperiode hanteert bij toepassing van het tarief dat per
1 januari 2016 is ingegaan.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank kent geen punt toe voor het bezwaar nu eiser zich in die fase niet heeft laten bijstaan door een professionele rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.488,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrugt, voorzitter, mr. L.H. Waller en mr. L.Z. Achouak el Idrissi, leden, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2016.
griffier
de griffier is buiten staat dezeuitspraak te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.