ECLI:NL:RBAMS:2016:6467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
C/13/611930 / FA RK 16-4872
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen en partneralimentatie in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2016 een beschikking gegeven in een procedure betreffende voorlopige voorzieningen en partneralimentatie. De man, die verzocht om een bijdrage in zijn levensonderhoud, heeft onvoldoende aangetoond dat hij behoeftig is. De rechtbank heeft eerder op 31 augustus 2016 al bepaald dat de vrouw gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning en dat de minderjarige kinderen aan haar zijn toevertrouwd. De man heeft zijn verzoek tot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud gewijzigd van € 1.500,- naar € 5.682,- per maand, maar de vrouw betwistte de behoefte van de man aan deze bijdrage. De rechtbank overweegt dat de man zijn stelling dat hij behoeftig is onvoldoende heeft onderbouwd, vooral gezien de gemotiveerde betwisting door de vrouw. De rechtbank concludeert dat de man niet in zijn verzoek kan worden ontvangen en dat er geen aanleiding is voor een ordemaatregel. De beslissing van de rechtbank is dat het meer of anders verzochte wordt afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/611930 / FA RK 16-4872 (RT/SM)
Beschikking van 12 oktober 2016 betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. E. El Assrouti te Amsterdam,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [plaats] ,
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. C.F. Hettema te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Bij beschikking van 31 augustus 2016 heeft deze rechtbank;
  • bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met inboedel, aan de [straat] te [plaats] , met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
  • bepaald dat de minderjarige kinderen van partijen met onmiddellijke ingang aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
  • bepaald de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat met ingang van heden: de man de voornoemde minderjarigen eenmaal per week op zaterdag bij zich heeft waarbij hij de minderjarigen om 11.00 uur ophaalt van de zwemles en om 19.00 uur weer terugbrengt bij de vrouw;
  • de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam verzocht - in het kader van de hoofdprocedure - advies uit te brengen omtrent de hiervoor in rechtsoverweging 4.3.6. geformuleerde vragen;
  • bepaald dat de griffier met voormeld doel een afschrift van deze beschikking aan voornoemde Raad zal toezenden;
  • bepaald dat de behandeling omtrent de partneralimentatie wordt voortgezet op een nog nader te bepalen zitting;
  • iedere verdere beslissing met betrekking tot de partneralimentatie aangehouden.
De inhoud van deze beschikking wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de na de beschikking van 31 augustus 2016 ingekomen stukken waaronder voor zover hier van belang:
  • het F9-formulier met bijlagen van de vrouw van 16 september 2016;
  • het F9-formulier van de man van 19 september 2016;
  • het F9-formulier van de man van 20 september 2016
  • het F9-formulier van de man van 28 september 2016 met als bijlage een verzoek om verhoging van de eerder verzochte partneralimentatie.
1.3.
De zaak is vervolgens behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 29 september 2016. Gehoord zijn: de vrouw met mr. H.E. Benjamins, een kantoorgenoot van mr. El Assrouti, de man en zijn advocaat, en een tolk voor de man, [naam 1] .
1.4.
De advocaat van de man heeft zich op 4 oktober 2016 aan de zaak onttrokken.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank dient nog een beslissing te nemen ten aanzien van het verzoek van man om te bepalen dat de vrouw gehouden is, bij vooruitbetaling en uitvoerbaar bij voorraad, een bijdrage te voldoen in de kosten van zijn levensonderhoud. De man heeft zijn verzoek tot een bijdrage van € 1.500,- gewijzigd in die zin dat hij thans een bijdrage van € 5.682,-- per maand verzoekt.
Behoefte en behoeftigheid
2.2.
De man stelt behoefte te hebben aan een bijdrage in zijn levensonderhoud. Hij baseert zijn behoefte op de Hof-norm van 60% van het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van partijen minus de kosten van de kinderen zijnde een bedrag van € 1.465,-- per maand. Hij stelt dat het NBI van partijen € 207.702,-- per jaar bedroeg. Voorts onderbouwt de man zijn verzoek door te stellen dat hij de levensstandaard die partijen ten tijde van het huwelijk hadden wenst te handhaven.
2.3.
De vrouw betwist dat de man behoefte heeft aan een bijdrage, nu de man met een inkomen van € 57.702,-- bruto per jaar, zijnde € 3.144,-- netto per maand, ruim voldoende inkomsten heeft om in de kosten van zijn eigen levensonderhoud te voorzien. De man heeft volgens de vrouw dan ook niet onderbouwd dat hij thans niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw merkt daarbij op dat zij thans alle kosten voor de kinderen op zich neemt, zij tevens de zeer omvangrijke schuld van partijen bij haar vader van € 40.000,-- afbetaalt en dat zij daarnaast op korte termijn de schuld bij de Belastingdienst van € 57.000,-- dient af te betalen. De vrouw stelt dat de Hof-norm in het onderhavige geval niet kan worden toegepast.
2.4.
De rechtbank overweegt dat voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan een onderhoudsbijdrage rekening dient te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. Een onderhoudsplicht bestaat alleen voor zover de onderhoudsgerechtigde niet in eigen levensonderhoud kan voorzien.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat de man zijn stelling dat hij een aan het huwelijk gerelateerde welstand is gaan genieten en daarmee thans behoeftig is onvoldoende heeft onderbouwd, gezien de gemotiveerde betwisting hiervan door de vrouw. De man heeft zijn behoefte niet nader gespecificeerd, bijvoorbeeld door middel van een behoeftelijst. Voorts heeft de man niet betwist dat de vrouw thans alle kosten voor de kinderen voldoet. Hij heeft evenmin gemotiveerd betwist dat de vrouw daarnaast aflost op de aanzienlijke schulden van partijen, dit terwijl de man alleen voor zijn eigen levensonderhoud dient te betalen, waarvoor hij zijn eigen inkomsten ter beschikking heeft. Deze omstandigheden maken dat in het kader van de onderhavige procedure dan ook niet toegekomen kan worden aan een ordemaatregel, zoals door de man verzocht. De rechtbank hecht er tot slot aan op te merken dat het oordeel in de onderhavige zaak onverlet laat dat een rechter die over de alimentatieplicht in de echtscheidingsprocedure moet oordelen tot een ander oordeel kan komen.
Draagkracht van partijen
2.6.
Gelet op het hierboven overwogene, behoeft de draagkracht van de man geen verdere bespreking.
Mitsdien zal worden beslist als volgt.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.A. Marchal, griffier, op 12 oktober 2016.