ECLI:NL:RBAMS:2016:6697
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis; vereisten voor geneeskundige verklaring
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 september 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie had op 30 augustus 2016 een verzoek ingediend, waarbij een geneeskundige verklaring van een psychiater werd overgelegd. Deze psychiater was echter werkzaam in hetzelfde ziekenhuis als waar de betrokkene was opgenomen, wat vragen opriep over de onafhankelijkheid van de verklaring. De rechtbank oordeelde dat de deskundige niet voldoende pogingen had ondernomen om met de betrokkene in gesprek te komen, wat in het licht van de problematiek van de betrokkene, die lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type, niet acceptabel was. De rechtbank hield de behandeling van het verzoek aan voor maximaal twee maanden om een nieuwe, onafhankelijke geneeskundige verklaring te verkrijgen. De rechtbank benadrukte dat het noodzakelijk is dat de psychiater die de verklaring opstelt niet verbonden is aan de kliniek waar de betrokkene verblijft, om de objectiviteit van de beoordeling te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat de huidige situatie niet voldeed aan de eisen van de Wet BOPZ, die stelt dat een geneeskundige verklaring moet zijn opgesteld door een onafhankelijke deskundige. De beslissing om de behandeling aan te houden werd genomen om de behandelaars de gelegenheid te geven om een nieuwe verklaring op te stellen, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld.