ECLI:NL:RBAMS:2016:6897

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
HA RK 334.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 6 september 2016 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. A.W.J. Ros, kantonrechter te Amsterdam, naar aanleiding van een eerdere zitting op 12 augustus 2016. Verzoekster, die gedaagde is in een kantonzaak, stelde dat de rechter vooringenomen was en dat er onvoldoende gelegenheid was geboden om op de argumenten van de deurwaarder te reageren. De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 12 oktober 2016, waarbij zowel verzoekster als de rechter aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van verzoekster dat de rechter partijdig is. De rechtbank oordeelt dat de rechter zijn taak om de procesorde te bewaken correct heeft uitgevoerd en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen, en de procedure in de onderliggende zaak wordt voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2016.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer

Beslissing op het op 6 september 2016 gedane en onder rekestnummer HA RK 334.2016 ingeschreven verzoek van:

[verzoekster], te [ ],

verzoekster,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. A.W.J. Ros, kantonrechter te Amsterdam (hierna: de rechter).

Verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het schriftelijke wrakingsverzoek van 6 september 2016 en de schriftelijke reactie van de rechter van 8 september 2016.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld op de zitting van 12 oktober 2016, waar verzoekster, bijgestaan door dhr. [ ], en de rechter zijn verschenen.

Gronden van de beslissing

1. Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
- Verzoekster is de gedaagde partij in een kantonzaak geregistreerd onder zaaknummer 4893896 CV EXPL 16-8315. De eisende partij is de naamloze vennootschap [ ] N.V ([ ]). Deze zaak wordt behandeld door de rechter.
- Op 12 augustus 2016 heeft een mondelinge behandeling van de zaak door de rechter plaatsgevonden.
- Bij brief van 6 september 2016 heeft verzoekster onderhavig verzoek om wraking ingediend.

Het verzoek en de gronden daarvan

2.1.
Verzoekster heeft om wraking van de rechter verzocht op – samengevat – de volgende gronden. De deurwaarder had tijdens verzoeksters vakantie een zeer late reactie ingestuurd waar niet inhoudelijk op gereageerd kon worden. Die gelegenheid werd tijdens de zitting ook niet geboden. Ook ging de rechter niet in op verzoeksters stelling dat zij teveel had betaald aan [ ]. Daarnaast deed de rechter de uitspraak dat er bij een aantal betalingen van verzoeksters kant geen betalingskenmerken waren geplaatst en liet dus de indruk achter dat deze slordigheden van haar afkomstig waren. Verder heeft de rechter genegeerd dat er niet overgestapt kan worden van zorgverzekeraar als sprake is van een betalingsachterstand en, omdat verzoekster is overgestapt, volgt daaruit dat van een achterstand geen sprake kon zijn. Het was de mening van de rechter dat dit elkaar had gekruist en dat het ging om een laatste maandfactuur van de premie over december 2014. De rechter gaf ook uit het niets aan dat verzoekster maar een afkoopregeling moest treffen. Omdat er geen sprake is van schulden, acht verzoekster deze opmerking ongepast.
2.2.
Verzoekster concludeert op basis van het voorgaande dat de rechter vooringenomen is jegens haar, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

De reactie van de rechter

3.1.
De rechter heeft als reactie op het wrakingsverzoek het volgende standpunt ingenomen. In de eerste plaats meent de rechter dat het wrakingsverzoek tardief is, nu dit eerst drie weken na de zitting is gedaan. Verder geeft de rechter aan dat de vordering die door [ ] in de kantonzaak is ingesteld betrekking heeft op drie facturen die volgens [ ] onder het eigen risico van verzoekster vallen. Die facturen dateren uit 2014 en de factuurdata vallen na de beëindiging (met schone lei) van de WSNP. Verzoekster en [ ] beroepen zich op een opgave van [ ] waaruit door hen afgeleid wordt dat over 2014 niets meer openstond. [ ] stelt daar tegenover dat de zorgverleners een jaar de tijd hebben om facturen in te dienen bij de zorgverzekeraars en dat de onderhavige facturen pas in 2015 zijn ingediend, zodat deze facturen wel terug zijn te vinden op een overzicht van 2015. Verzoekster en [ ] zijn per 1 januari 2015 overgestapt naar een andere zorgverzekeraar en voeren aan dat daar ook uit blijkt dat [ ] per die datum geen vordering meer had, omdat je volgens de Zorgverzekeringswet niet mag overstappen met een betalingsachterstand. [ ] stelt daar tegenover dat het niet kunnen overstappen bij een betalingsachterstand alleen ziet op een premieachterstand. Verder is er nog de kwestie over de betalingen die verzoekster en [ ] hebben gedaan in het kader van de stelling dat verzoekster en [ ] al teveel aan [ ] hadden betaald. Probleem was dat niet altijd duidelijk is op wie en waarop betalingen betrekking hadden. Ook is op de zitting gesproken over een betalingsregeling die volgens verzoekster al met [ ] zou zijn getroffen, maar dat zou pas in 2014 zijn geweest en kon dus geen betrekking hebben gehad op de onderhavige pas in 2015 ingediende facturen. De rechter stelt dat dit alles vrij uitvoerig aan de orde is gekomen op de comparitie van 12 augustus 2015. Uiteindelijk is verzoekster toegestaan om op de rol van 8 september 2016 bij akte nog betalingsbewijzen over te leggen ten aanzien van facturen waarop de vordering betrekking heeft. In plaats daarvan is dit wrakingsverzoek gedaan. De rechter vindt dat op de comparitie wel voldoende gelegenheid is geboden om te reageren op de akte die [ ] op voorhand (ingekomen op 20 juli 2016) had ingediend, omdat er een leespauze is aangeboden. Ten slotte merkt de rechter op dat het verzoek om wraking met een oneigenlijk doel is ingediend, namelijk om verder uitstel te krijgen in plaats van bewijsstukken in te dienen.
3.2.
Volgens de rechter is er geen sprake van (schijn van) vooringenomenheid en dient het door verzoekster ingediende wrakingsverzoek te worden afgewezen.

De ontvankelijkheid van het verzoek

4.1.
Mede gelet op de schriftelijke reactie van de rechter ziet de rechtbank zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. Op grond van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De rechter stelt dat het verzoek te laat ingediend, omdat het verzoek schriftelijk op 6 september 2016 is gedaan naar aanleiding van de comparitie van 12 augustus 2016.
4.2.
Ter zitting is gebleken dat verzoekster enige tijd heeft gewacht met het indienen van het verzoek, omdat zij na de zitting heeft nagedacht en overwogen het verzoek in te dienen. Ook stelt zij gewacht te hebben op een telefoontje van de deurwaarder die zou hebben aangeboden om alsnog om de tafel te gaan zitten. Dat is wat verzoekster juist wilde bereiken. Toen de deurwaarder niet van zich liet horen, heeft verzoekster haar verzoek ingediend. De rechtbank neemt in aanmerking dat verzoekster niet juridisch geschoold is en dat zij zich in de kantonzaak niet laat bijstaan door een rechtshulpverlener. Gelet hierop en op de toelichting van verzoekster op het tijdsverloop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om wraking niet zodanig lang op zich heeft laten wachten, dat niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek moet volgen.
4.3.
De conclusie is daarom dat verzoekster ontvangen kan worden in haar verzoek.

De inhoudelijke beoordeling van het verzoek

5.1.
In een wrakingsprocedure dient de rechtbank te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Daarbij staat voorop dat een rechter op grond van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend. De rechtbank zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de door verzoekster aangevoerde gronden niet kunnen leiden tot inwilliging van haar verzoek om wraking. Voor dat oordeel is redengevend dat op de zitting duidelijk is geworden dat verzoekster ervan uitging dat op de comparitie van 12 augustus 2016 een bredere discussie zou worden gevoerd, terwijl de rechter deze wilde beperken tot de drie facturen uit 2014. Verzoekster en [ ] hebben al jaren geschillen met [ ] over declaraties en willen dit oplossen, maar [ ] weigert met hen het gesprek aan de gaan. Zij hoopten dat op deze zitting tot een oplossing te brengen. Uit hetgeen de rechter en verzoekster ter zitting naar voren hebben gebracht komt dan ook een beeld naar voren dat verzoekster en de rechter elkaars argumenten niet lijken te hebben begrepen. Zo is het de rechtbank zelfs na uitgebreide ondervraging op dit punt op de zitting ook niet duidelijk geworden welk standpunt verzoekster nu precies inneemt als het gaat om de facturen uit 2014: a. de facturen uit 2014 zijn reeds voldaan of b. de facturen zijn niet voldaan, maar verzoekster heeft een verrekenbare tegenvordering op [ ], doordat zij meer heeft betaald dan door haar verschuldigd was. De rechter heeft uiteengezet dat hij het standpunt van de deurwaarder tijdens de comparitie heeft herhaald zonder daarmee te hebben aangegeven dat hij dat standpunt deelt. Verzoekster lijkt dit echter te hebben opgevat als dat de rechter het eens was met de deurwaarder. Of een leespauze is geboden zoals de rechter aangeeft en verzoekster uitdrukkelijk ontkent, kan in het midden blijven, omdat de rechter verzoekster gelegenheid heeft gegeven nog betalingsbewijzen in het geding te brengen. Het debat over de vraag of verzoekster in het verleden teveel heeft betaald aan [ ] is door de rechter afgekapt onder meer omdat geen tegenvordering was ingesteld door verzoekster en verrekening kennelijk niet aan de orde was. Daar sloot de wens van verzoekster dus niet op aan. Dat het inzicht in elkaars positie niet steeds even groot was, maakt echter naar het oordeel van de rechtbank niet dat de rechter daarmee vooringenomen is geweest jegens verzoekster, of dat hij de objectief gerechtvaardigde schijn daartoe bij haar heeft opgewekt. Verder is van belang dat het de taak van de rechter is om op de zitting de procesorde te bewaken en de regie te voeren. De rechter heeft daarbij een grote vrijheid, zodat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden in de wijze waarop de rechter die taak heeft ingevuld een grond kan worden gevonden voor het oordeel dat hij jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, of dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Voor die zeer uitzonderlijke omstandigheden heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden.
5.3.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat voor het oordeel dat de rechter vooringenomen is, of dat de vrees van verzoekster voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, geen grond bestaat.
5.4.
De rechtbank merkt nog wel op dat zij de opmerking van de rechter in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek dat dit verzoek zou zijn ingediend met het oneigenlijke doel verder uitstel te bewerkstelligen in de kantonprocedure in het licht van het verhandelde op de zitting niet zonder meer kan plaatsen.
5.5.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de procedure geregistreerd onder nummer 4893896 CV EXPL 16-8315 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingverzoek werd ingediend.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, voorzitter, mr. N.C.H. Blankevoort en mr. P.H.A. Knol, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2016.
de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld.