ECLI:NL:RBAMS:2016:6903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 922
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichting tot deelname aan de training 'Succesvol naar werk' in relatie tot de inschakeling in de arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die in Amsterdam woont, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin hem werd opgelegd deel te nemen aan de training 'Succesvol naar werk'. Dit besluit was gebaseerd op artikel 26 van de Werkloosheidswet, dat werknemers verplicht om mee te werken aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor hun inschakeling in de arbeid.

Eiser betwistte de meerwaarde van de training voor zijn persoonlijke situatie, onderbouwd door zijn 25 jaar werkervaring in werving en selectie en het feit dat hij zelf sollicitatietrainingen had gegeven. Bovendien had een eerdere UWV-consulente, die op de hoogte was van zijn werkervaring, ook aangegeven dat de training geen toegevoegde waarde voor eiser had. De rechtbank oordeelde dat het aan verweerder was om aannemelijk te maken dat de training daadwerkelijk bevorderlijk was voor eisers inschakeling in de arbeid, maar verweerder had hier niets concreets tegenover het gemotiveerde standpunt van eiser gesteld.

De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had aangetoond dat de training voor eiser van toegevoegde waarde was en verklaarde het beroep gegrond. Het primaire besluit werd herroepen en de verplichting voor eiser om de training te volgen werd opgeheven. Tevens werd verweerder opgedragen het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden. Deze uitspraak werd gedaan door mr. J.T. Kruis, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.M. Zuidwijk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/922

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

21 oktober 2016 in de zaak tussen

[naam] , te Amsterdam, eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R.D. van den Heuvel).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser deel dient te nemen aan de training “Succesvol naar werk” (de training). Bij besluit van 5 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Aan eiser is de verplichting opgelegd om de training te volgen. De wettelijke basis hiervoor is volgens verweerder artikel 26, eerste lid, aanhef en onder e, van de Werkloosheidswet. Op grond van dit artikel is een werknemer verplicht om mee te werken aan de activiteiten die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling in de arbeid. Nu vereist is dat het gaat om activiteiten die bevorderlijk zijn voor iemands inschakeling in de arbeid, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder eiser alleen kan verplichten de training te volgen als de training meerwaarde heeft voor eiser met het oog op diens inschakeling in de arbeid. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in het standpunt dat niet relevant is of de training voor een individuele werknemer meerwaarde heeft.
3. De rechtbank begrijpt dat verweerder het uitgangspunt hanteert dat het volgen van de training in beginsel voor iedere oudere werkzoekende van toegevoegde waarde is. De rechtbank kan verweerder hierin volgen, in die zin dat in beginsel mag worden verondersteld dat het volgen van de training voor een oudere werkzoekende bevorderlijk is voor diens inschakeling in de arbeid. Van deze veronderstelling zal echter niet altijd kunnen worden uitgegaan, afhankelijk van iemands persoonlijke omstandigheden. Eiser heeft gesteld dat deelname aan de training voor hem geen toegevoegde waarde heeft. Hij heeft dat onderbouwd aan de hand van zijn werkervaring. Zo heeft eiser 25 jaar werkervaring op het gebied van onder meer werving en selectie. Ook heeft eiser zelf sollicitatietrainingen gegeven bij het arbeidsbureau. Daarnaast was ook de eerdere UWV-consulente van eiser, die op de hoogte was van eisers werkervaring en de inhoud van de training, van mening dat de training geen toegevoegde waarde had voor eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het in dit geval, gelet op eisers werkervaring en de mededeling van de vorige UWV-consulente, op de weg van verweerder had gelegen om aannemelijk te maken dat de training in dit concrete geval van toegevoegde waarde voor eiser is. Verweerder heeft echter op dit punt niets concreets naar voren gebracht en niets tegenover het gemotiveerde standpunt van eiser gesteld. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de training bevorderlijk is voor eisers inschakeling in de arbeid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder aan eiser niet de verplichting had mogen opleggen om de training te volgen.
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De aan eiser opgelegde verplichting om de training te volgen, is daarmee van tafel.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.M.M. Zuidwijk, griffier, op 21 oktober 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.