In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die in Amsterdam woont, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin hem werd opgelegd deel te nemen aan de training 'Succesvol naar werk'. Dit besluit was gebaseerd op artikel 26 van de Werkloosheidswet, dat werknemers verplicht om mee te werken aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor hun inschakeling in de arbeid.
Eiser betwistte de meerwaarde van de training voor zijn persoonlijke situatie, onderbouwd door zijn 25 jaar werkervaring in werving en selectie en het feit dat hij zelf sollicitatietrainingen had gegeven. Bovendien had een eerdere UWV-consulente, die op de hoogte was van zijn werkervaring, ook aangegeven dat de training geen toegevoegde waarde voor eiser had. De rechtbank oordeelde dat het aan verweerder was om aannemelijk te maken dat de training daadwerkelijk bevorderlijk was voor eisers inschakeling in de arbeid, maar verweerder had hier niets concreets tegenover het gemotiveerde standpunt van eiser gesteld.
De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had aangetoond dat de training voor eiser van toegevoegde waarde was en verklaarde het beroep gegrond. Het primaire besluit werd herroepen en de verplichting voor eiser om de training te volgen werd opgeheven. Tevens werd verweerder opgedragen het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- te vergoeden. Deze uitspraak werd gedaan door mr. J.T. Kruis, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.M. Zuidwijk, griffier.