ECLI:NL:RBAMS:2016:6926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
C/13/581930 / FA RK 15-1290 en C/13/604939 / FA RK 16/1893
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die met elkaar gehuwd zijn in [land] op [datum]. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de behandeling van de zaak vond plaats met gesloten deuren op 17 mei 2016. De man verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om diverse nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van een ouderschapsplan en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw deed een zelfstandig verzoek met vergelijkbare inhoud, inclusief verzoeken tot partneralimentatie en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen.

De rechtbank oordeelde dat de echtscheiding tussen partijen toewijsbaar was, aangezien het huwelijk duurzaam ontwricht was. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw vastgesteld en de afspraken die partijen op 3 juni 2015 hadden gemaakt, als onderdeel van de beschikking opgenomen. De rechtbank heeft echter het verzoek van de vrouw om de man te verplichten tot fiscale optimalisatie van de getroffen voorzieningen afgewezen, omdat dit buiten het bestek van de echtscheidingsprocedure viel. De rechtbank heeft de kosten van de procedure gecompenseerd tussen de partijen.

De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter mr. H.C. Hoogeveen, tevens kinderrechter, en is onderhevig aan hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na dagtekening.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/581930 / FA RK 15-1290 en C/13/604939 / FA RK 16/1893
Beschikking van 15 juni 2016 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [plaats] ,
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. K.E. van Hoeve te Amsterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [plaats] ,
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. O.J.V. van Beekhof te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken, waaronder het op 20 februari 2015 ingediende verzoekschrift.
1.2.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 17 mei 2016.
1.3.
Gehoord zijn: partijen en hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [land] op [datum] . Zij hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Partijen hebben tezamen de navolgende kinderen, waarvan de twee eerstgenoemde reeds meerderjarig zijn:
[kind 1], geboren te [plaats] op [datum] ;
[kind 2], geboren te [plaats] op [datum] ;
[kind 3], geboren te [plaats] op [datum] ;
[kind 4], geboren te [plaats] op [datum] .

3.De verzoeken en verweren

3.1.
De man verzoekt – na wijziging c.q. aanvulling van zijn oorspronkelijke verzoeken – om bij beschikking voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
  • primair te bepalen dat de afspraken zoals vastgelegd in de “finale verzie 2 juni 2015” getekende overeenkomst onderdeel uitmaken van de beschikking en aan de beschikking worden gehecht;
  • subsidiair een door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen te bepalen van € 500,- per maand, het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten en een de verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap vast te stellen conform zijn voorstel.
Voorts verzoekt de man subsidiair het verzoek tot partneralimentatie van de vrouw, voor zover zij dit handhaaft, af te wijzen, althans met ingang van 19 september 2020 te beëindigen, althans op nihil te stellen met ingang van 19 september 2020, dan wel een datum die juist wordt geacht. Hij verweert zich tegen de overige verzoeken van de vrouw, met uitzondering van het verzoek tot echtscheiding.
3.2.
De vrouw verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek – na wijziging c.q. aanvulling van haar oorspronkelijke verzoeken – om, zo begrijpt de rechtbank, bij beschikking voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
  • de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen bij haar te bepalen;
  • te bepalen dat de regelingen zoals opgenomen in een door partijen overeengekomen ouderschapsplan onderdeel uitmaken van de beschikking;
  • te bepalen dat de man gehouden is binnen vier weken na beschikking zijn medewerking te verlenen aan het beleggen van een bespreking tussen partijen, hun advocaten en een door elk van partijen te benoemen fiscalist; met als oogmerk om in die bespreking te komen tot een definitieve regeling over de gevolgen van de echtscheiding, waarbij de regeling van 2 juni 2015 als uitgangspunt te gelden heeft, met dien verstande dat de man heeft in te stemmen met:
 elke bepaling die een fiscale optimalisatie van haar beoogt te bereiken, zonder dat de man daarmee nadere financiële schade leidt;
 elke overige redelijke door haar voorgestelde aanpassing, voor zover deze de positie van de man niet onredelijk benadeelt;
- voorwaardelijk (in het geval de rechtbank de zaak niet afdoet aan de hand van de regeling van 2 juni 2015, inclusief de daarop te baseren fiscale optimalisatie en anderszins redelijke uitwerking van de hoofdlijnen):
 de regeling van 2 juni 2015 te vernietigen; alsmede de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijkse gemeenschap te gelasten aan de hand van een in het vervolg van deze procedure door haar over te leggen verdelingsvoorstel;
 te bepalen dat de speedboot en de banksaldi alsnog in de verdeling dienen te worden betrokken;
 drie deskundigen te benoemen voor de waardering van de speedboot, de woning en de aandelen in Principal Company BV, alsmede zes met deze benoeming van de deskundige samenhangende verzoeken;
 te bepalen dat de man gehouden is zijn directe medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de voormalige echtelijke woning, alsmede vijf specifiek met de verkoop en levering samenhangende verzoeken;
- te bepalen dat de man gehouden is aan haar te voldoen de werkelijk door haar gemaakte proceskosten en deze te begroten op € 3.098,-; dan wel te bepalen dat de man gehouden is aan haar te voldoen de door de rechtbank te begroten proceskosten en dat de man dit bedrag binnen twee weken na beschikking aan haar dient te voldoen, waarna hij verplicht is aan haar de wettelijke rente te betalen tot het moment van algehele voldoening.
De vrouw verweert zich tegen de door de man subsidiair geformuleerde verzoeken.

4.De beoordeling

Rechtsmacht, toepasselijk recht en relatieve bevoegdheid
4.1.
De Nederlands rechter is bevoegd op de verzoeken van partijen te beslissen. Op de verzoeken is Nederlands recht van toepassing.
4.2.
Deze rechtbank is, gelet op de woonplaats van verweerder, relatief onbevoegd om van de verzoeken kennis te nemen. Nu de vrouw de relatieve onbevoegdheid van deze rechtbank niet (langer) betwist, is evenwel verwijzing naar de bevoegde rechter met toepassing van artikel 270 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) achterwege gebleven, zodat deze rechtbank de verzoeken in behandeling heeft genomen.
Echtscheiding
4.3.
Zowel de man als de vrouw hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Op grond van artikel 815 lid 2 sub a Rv dient het verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen. Gebleken is dat partijen een ouderschapsplan zijn overeengekomen en dat zij daarnaast overeenstemming hebben bereikt over de ten behoeve van de minderjarige te betalen onderhoudsbijdragen. Het echtscheidingsverzoek kan daarom inhoudelijk worden behandeld. Tussen partijen staat vast dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De verzoeken tot echtscheiding zijn dan ook toewijsbaar.
4.4.
Nu de man zich daartegen niet heeft verzet, zal de rechtbank bepalen dat het ouderschapsplan, als na te melden, deel zal uitmaken van deze beschikking.
V
erblijfplaats minderjarige kinderen
4.5.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de minderjarige kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar hebben. Nu de man zich hiertegen niet verweert, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen.
Overeenkomst gevolgen echtscheiding
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij op 3 juni 2015 een regeling hebben getroffen. In deze regeling zijn partijen onder meer overeengekomen:
  • een door de man te betalen partneralimentatie aan de vrouw;
  • een door de man te betalen kinderbijdrage ten behoeve van de kinderen;
  • een regeling met betrekking tot de echtelijke woning;
  • toedeling van de aandelen van Principal Company BV (de BV) aan de man;
  • een regeling met betrekking tot de pensioenaanspraken;
  • toedeling van de levensverzekering en koopsompolissen aan de vrouw;
  • volledige draagplicht van de rekening-courantschuld van de BV bij de man.
Voorts staat in de regeling vermeld dat beiden partijen zich na ondertekening van dit voorstel verbinden om binnen 4 weken een finale overeenkomst te tekenen om de echtscheiding definitief te maken.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat er tot op heden geen finale overeenkomst (echtscheidings-convenant) door beide partijen is ondertekend. Niet in geschil tussen partijen is dat met het ondertekenen van het voorstel op 3 juni 2015 ten aanzien van de bij de echtscheiding door de rechtbank te treffen nevenvoorzieningen algehele overeenstemming is bereikt en dat die overeenkomst door partijen dient te worden nagekomen.
4.8.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat, nu partijen met de door hen overeengekomen regeling zelf reeds de in artikel 827 Rv bedoelde voorzieningen hebben getroffen er in zoverre door de rechtbank niets meer te beslissen valt. Dat brengt mee dat het primaire verzoek van de man, te weten te bepalen dat de afspraken zoals vastgelegd in de “finale verzie 2 juni 2015” getekende overeenkomst onderdeel uitmaken van de beschikking en aan de beschikking worden gehecht, wordt toegewezen.
4.9.
De vrouw verzoekt vervolgens – kort gezegd – te bepalen dat de man gehouden is binnen vier weken na beschikking zijn medewerking te verlenen aan het beleggen van een bespreking tussen partijen, hun advocaten en een door elk van partijen te benoemen fiscalist teneinde tot een definitieve regeling te komen, waarbij de man heeft in te stemmen met fiscale optimalisatie voor de vrouw, zonder dat dit voor de man tot financieel nadeel lijdt, en overige redelijke aanpassingen van de vrouw, voor zover dit voor de man geen onredelijk nadeel oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit verzoek niet worden beschouwd als een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 Rv. Een dergelijk verzoek gaat de reikwijdte van dat artikel te buiten. Weliswaar wordt in artikel 827 lid 1 sub f Rv ook de mogelijkheid genoemd tot het treffen van een andere voorziening dan de onder a tot en met e opsomde voorzieningen, maar dit dient blijkens de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van genoemd sub f te gaan om
eenvoudige geschillendie voldoende samenhang vertonen met de echtscheiding en die de procedure niet onnodig ophouden. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Partijen zijn in beginsel zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de gevolgen van de echtscheiding willen afwikkelen. In de situatie dat het hen niet lukt om afspraken te maken over de minderjarige kinderen, een uitkering tot levensonderhoud en/of de afwikkeling van het huwelijks vermogen, kan daartoe door de rechter een voorziening worden getroffen. Het valt daarom naar het oordeel buiten het bestek van een echtscheidingsprocedure om de rechter, terwijl de voorzieningen (in dit geval door partijen zelf) reeds zijn getroffen, te verzoeken (een van) partijen op te dragen mee te werken aan en/of in te stemmen met een (fiscaal) gunstige uitwerking van die getroffen voorzieningen. Het verzoek van de vrouw dienaangaande wordt daarom afgewezen.
4.10.
De vrouw heeft voorts een groot aantal voorwaardelijke verzoeken geformuleerd. Zij verzoekt te rechtbank hierop slechts te beslissen, indien en voor zover de rechtbank de zaak niet afdoet aan de hand van de regeling van 2 juni 2015, inclusief de daarop te baseren fiscale optimalisatie en anderszins redelijke uitwerking van de hoofdlijnen.
4.11.
Tussen partijen staat vast dat zij zijn overeengekomen dat de op 3 juni 2015 ondertekende afspraken nog dienen te worden uitgewerkt in een definitieve overeenkomst. De man heeft, zoals de vrouw ook nog ter zitting heeft aangehaald, destijds in de aanloop naar het opstellen van een definitief convenant toestemming gegeven om de vrouw in de gelegenheid te doen stellen binnen de getekende regeling het convenant voor haar fiscaal te optimaliseren. Naar de man meent, is vervolgens met het aan de vrouw voorgelegde conceptconvenant, hetgeen hij bereid was en – zo begrijpt de rechtbank – nog steeds bereid is te ondertekenen, voldoende toegekomen aan haar wens de regeling fiscaal te optimaliseren en anderszins redelijk uit te werken. Hij meent evenwel dat de vrouw van hem verlangd dat hij niet zozeer meewerkt aan fiscale optimalisatie maar aan fraude. Voorts gaat hij niet akkoord met door de vrouw voorgestelde wijzigingen voor zover dit om niet overeengekomen toegevoegde bepalingen gaat. Nu de man, zoals naar het oordeel van de rechtbank uit zijn toelichting ter zitting is gebleken, niet ontkent dat onderdeel van de tussen partijen getroffen regeling is dat de getroffen afspraken tussen partijen
met inachtneming van de daarop te baseren fiscale optimalisatie en anderszins redelijke uitwerking, nog nader dient te worden uitgewerkt in een echtscheidingsconvenant en er daarom in zoverre geen geschil is tussen partijen, komt de rechtbank niet toe aan de behandeling van de voorwaardelijk door de vrouw geformuleerde verzoeken. Daarbij is door de rechtbank meegewogen dat de bedoelde overeenstemming betreffende het fiscaal optimaliseren van de afspraken naar zijn oordeel niet zodanig dient te worden opgevat dat een van partijen dient mee te werken aan het ontduiken of ontwijken van belasting, waar de man zich in ieder geval blijkens zijn toelichting ter zitting tegen verzet.
4.12.
Niettegenstaande het voorgaande geeft de rechtbank partijen in overweging om, met inachtneming van hetgeen is overwogen en gezien het belang dat zij beiden hebben bij het ondertekenen van een finaal convenant, met elkaar en eventueel hun advocaten en fiscale adviseurs in overleg te gaan om te bezien in hoeverre zij elkaar in de uitwerking van de reeds getroffen regeling nog verder tegemoet kunnen komen.
Verzoek proceskostenveroordeling
4.13.
Nu het primaire verzoek van de man om de regeling aan te hechten wordt toegewezen en de verzoeken van de vrouw dienaangaande worden afgewezen dan wel niet behandeld dienen te worden, is geen aanleiding om de man, zoals de vrouw verzoekt, te veroordelen in de kosten van de procedure. De kosten zullen als te doen gebruikelijk tussen (gewezen) echtelieden worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de
echtscheidinguit tussen partijen, gehuwd te [land] op [datum] ;
- stelt de hoofdverblijfplaats van voornoemde minderjarigen vast bij de vrouw;
- verklaart deze nevenvoorziening uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat de regelingen, zoals tussen partijen zijn overeengekomen in het aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan, als hier herhaald en ingelast worden beschouwd en deel uitmaken van deze beschikking;
- bepaalt dat de regeling, zoals tussen partijen is overeengekomen in de aan deze beschikking gehechte “finale versie 2 juni 2015”, als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd en deel uitmaakt van deze beschikking;
- verklaart de inhoud van de regelingen voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. H.C. Hoogeveen, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.E.D.M. Zijlmans, griffier, op 15 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).