ECLI:NL:RBAMS:2016:6938
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verplichting tot onderzoek rijgeschiktheid en schorsing rijbewijs na vermoeden van rijden onder invloed van drugs
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker], die het niet eens was met een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had [verzoeker] verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid en had zijn rijbewijs geschorst, naar aanleiding van een melding van de politie dat hij op 18 augustus 2016 een taxibus bestuurde onder invloed van drugs. Tijdens de zitting op 13 oktober 2016 heeft [verzoeker] zijn standpunt toegelicht, waarin hij ontkende onder invloed van drugs te hebben gereden en stelde dat het CBR hem ten onrechte had verplicht tot het onderzoek.
De voorzieningenrechter heeft in haar overwegingen gekeken naar de feiten en omstandigheden die aan het besluit van het CBR ten grondslag lagen. De politie had [verzoeker] staande gehouden vanwege slingerend rijgedrag en de sterke hasjlucht in de taxi. De motoragent had ook waargenomen dat [verzoeker] bloeddoorlopen ogen had en er lagen restanten van een joint in de taxi. Ondanks dat [verzoeker] ontkende drugs te hebben gebruikt, oordeelde de voorzieningenrechter dat het vermoeden van het CBR gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het CBR terecht had besloten dat [verzoeker] moest meewerken aan het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid en dat de schorsing van zijn rijbewijs rechtmatig was.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bezwaar van [verzoeker] geen redelijke kans van slagen had. Dit betekent dat [verzoeker] zijn rijbewijs niet kan gebruiken totdat het CBR een beslissing op het bezwaar heeft genomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.