ECLI:NL:RBAMS:2016:7606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
CV EXPL 16-4747
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst wegens niet hebben van hoofdverblijf in het gehuurde zonder hoofdverblijfbeding

In deze zaak vorderde de verhuurder, Rappange Administratie B.V., ontbinding van de huurovereenkomst met de huurder, aangeduid als [gedaagde], op basis van het niet hebben van hoofdverblijf in de gehuurde woning. De huurovereenkomst was op 5 maart 1991 gesloten en na de beëindiging van de relatie van [gedaagde] met haar partner, was de overeenkomst voortgezet door [gedaagde] zelf. Rappange stelde dat [gedaagde] de woning niet als hoofdverblijf gebruikte, maar als pied-a-terre, en dat dit in strijd was met haar verplichtingen als huurder. Rappange vorderde ook schadevergoeding voor de kosten van een onderzoek naar vermeende woonfraude, uitgevoerd door Van Kappel Security Solutions B.V. (VKSS).

[gedaagde] verweerde zich tegen de vorderingen van Rappange en stelde dat het onderzoek onrechtmatig was en haar persoonlijke levenssfeer had geschonden. In reconventie vorderde [gedaagde] immateriële schadevergoeding van Rappange. De kantonrechter oordeelde dat het gebruik van de woning als pied-a-terre niet in strijd was met de huurovereenkomst en dat Rappange niet had aangetoond dat [gedaagde] haar verplichtingen als huurder had geschonden. De vorderingen van Rappange werden afgewezen, terwijl Rappange werd veroordeeld tot betaling van smartengeld aan [gedaagde] voor de onrechtmatige handelingen van haar medewerkers. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 4802060 CV EXPL 16-4747
vonnis van: 15 november 2016
fno.: 562

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rappange Administratie B.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres in conventie / verweerster in reconventie
nader te noemen: Rappange
gemachtigde: mr. E.W. Baart
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie / eiseres in reconventie
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. H.H. van Gaal

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • dagvaarding van 29 januari 2016, met producties;
  • antwoord in conventie/eis in reconventie, met producties;
  • instructievonnis;
  • repliek in conventie/antwoord in reconventie;
  • dupliek in conventie/repliek in reconventie, met producties;
  • dupliek in reconventie;
  • dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

In conventie en in reconventie

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
Rappange (als verhuurder) en [gedaagde] (als huurder, tezamen met haar toenmalige partner) hebben op 5 maart 1991 een schriftelijk vastgelegde huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woonruimte aan de [adres] (hierna: de woning). Het betreft een sociale huurwoning. Nadat de relatie tussen [gedaagde] en haar toenmalige partner was beëindigd, is de huurovereenkomst, voor zover nodig met instemming van Rappange, vanaf 1 oktober 1997 voortgezet door [gedaagde] .
1.2.
De huurovereenkomst houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
(…)
Artikel 4(1) Het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als woning voor henzelf en het zal huurder niet vrijstaan, zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de verhuurder, een andere bestemming aan het gehuurde te geven.
(2) ….
(…)
Artikel 6(1) Huurder zal het gehuurde als een goed huisvader en overeenkomstig de aangegeven bestemming gebruiken, terwijl hij het bovendien overeenkomstig die bestemming van de nodige stoffering en meubilering zal voorzien en voorzien zal houden.
(2) (…)
(…)
1.3.
[gedaagde] is sinds 1989 eigenaresse van de woning met bedrijfsruimte aan de [adres] .
1.4.
Rappange heeft opdracht gegeven aan Van Kappel Security Solutions B.V. (hierna: VKSS) om te onderzoeken of de woning door [gedaagde] werd bewoond. VKSS is haar onderzoek aangevangen op 23 februari 2015. Het eindrapport dat VKSS aan Rappange heeft uitgebracht is gedateerd 26 januari 2016.

In conventie

Vordering

2. Rappange vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, kort gezegd:
a. voor recht te verklaren dat [gedaagde] in de uitvoering van de huurovereenkomst is tekort geschoten;
b. de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van de woning;
c. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 9.310,60, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten;
d. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten.
3. Rappange stelt dat [gedaagde] de woning onbewoond laat, althans niet haar hoofdverblijf heeft in de woning en/of uitsluitend gebruikt als pied-a-terre. Volgens Rappange is de wijze van gebruik van de woning door [gedaagde] in strijd met haar verplichtingen als goed huurder als bedoeld in artikel 7:213 Burgerlijk Wetboek (BW). De huurovereenkomst dient volgens Rappange om die reden te worden ontbonden en [gedaagde] dient de woning te ontruimen. Verder is [gedaagde] aansprakelijk voor de kosten van het onderzoek door VKSS (€ 8.100,60) en de kosten die Rappange heeft gemaakt om de door haar gestelde woonfraude op te sporen (€ 1.210,--), aldus Rappange.

Verweer

4. [gedaagde] heeft de vorderingen bestreden. Op hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd, zal hierna worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling van belang is.

In reconventie

Vordering

5. [gedaagde] vordert , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, kort gezegd:
a. Rappange te veroordelen tot betaling van € 7.500,-- aan immateriële schade:
b. Rappange te verbieden het rustig huurgenot van [gedaagde] te schenden en/of inbreuk te maken op haar persoonlijke levenssfeer door onderzoek te verrichten of te laten verrichten bij en in de woningen van [gedaagde] in Arnhem en Amsterdam, op straffe van beurte van een dwangsom;
c. Rappange te veroordelen in de proceskosten en nakosten.
6. [gedaagde] stelt dat het onderzoek van VKSS en de wijze waarop dat is verricht tot schending van haar persoonlijke levenssfeer heeft geleid en onrechtmatig is. Rappange dient haar de geleden immateriële schade te vergoeden en verboden te worden in de toekomst nogmaals dergelijk onderzoek te (laten) verrichten, aldus [gedaagde] .

Verweer

7. Rappange heeft de vorderingen bestreden. Op hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd, zal hierna worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling van belang is.

Beoordeling

In conventie

8. In de gedingstukken van Rappange wordt gesteld dat [gedaagde] de woning feitelijk niet gebruikt, maar ook dat [gedaagde] nooit haar hoofdverblijf in de woning heeft gehad en de woning uitsluitend als pied-a-terre gebruikt. Hoewel van een woning die als pied-a-terre gebruikt wordt en waar de bewoner niet zijn hoofdverblijf heeft, niet gezegd kan worden dat die woning in het geheel niet gebruikt wordt, maakt Rappange geen onderscheid tussen het één en het ander. Zij scheert alles over één kam. Een redelijke uitleg van de gedingstukken van Rappange brengt met zich – [gedaagde] heeft de stellingen van Rappange blijkens haar verweer ook zo begrepen – dat zij aan haar vordering ten grondslag legt dat [gedaagde] toerekenbaar tekort schiet in haar verplichtingen omdat zij de woning slechts sporadisch gebruikt, als pied-a-terre, en niet haar hoofdverblijf in de woning heeft.
9. In de huurovereenkomst is vastgelegd:
- dat het gehuurde bestemd is tot woning;
- dat [gedaagde] die woning zelf dient te bewonen;
- dat [gedaagde] de woning overeenkomstig de bestemming van de nodige stoffering en meubilering dient te voorzien en voorzien dient te houden.
Niet gesteld of gebleken is – de schriftelijke huurovereenkomst geeft daar geen blijk van – dat partijen zijn overeengekomen dat de wijze van bewoning van de woning door [gedaagde] op zodanige wijze dient plaats te vinden dat zij daar haar hoofdverblijf dient te hebben. Op grond van hetgeen tussen partijen is overeengekomen, heeft dan ook tot uitgangspunt te dienen dat het gebruik van de woning door [gedaagde] als pied-a-terre, waarbij zij haar hoofdverblijf elders heeft, geen rechtstreekse tekortkoming oplevert jegens Rappange.
10. De verplichting van [gedaagde] op grond van artikel 7:213 BW om zich ten aanzien van het gebruik van de woning als een goed huurder te gedragen, gaat niet zo ver dat zij op grond daarvan alsnog de verplichting heeft de woning als haar hoofdverblijf te gebruiken terwijl hetgeen tussen partijen is overeengekomen omtrent het gebruik van de woning een beduidend minder ver gaande verplichting aan [gedaagde] oplegt. De niet nader uitgewerkte verwijzing naar uitspraken van de gerechtshoven te Amsterdam en Arnhem-Leeuwarden waarin volgens Rappange anders is beslist, gaat niet op reeds omdat in die procedures sprake was van een huurovereenkomst waarin wel was vastgelegd dat de huurder zijn hoofdverblijf in het gehuurde diende te hebben dan wel sprake was van een schending van artikel 7:213 BW op grond van het langdurig, in het geheel niet gebruiken van het gehuurde, hetgeen – het zij herhaald – onderscheiden dient te worden van het gebruik als pied-a-terre.
11. Rappange heeft gesteld dat het gebruik van de woning als pied-a-terre in strijd is met de verplichtingen van [gedaagde] op grond van artikel 7:213 BW omdat dergelijk gebruik van een schaarse sociale huurwoning strijdig is met het maatschappelijk belang bij een rechtvaardige verdeling van die woningen. Zij maakt tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] echter niet duidelijk in welk opzicht zij, niet zijnde een toegelaten instelling op het gebied van volkshuisvesting, daardoor in haar eigen belangen wordt getroffen en om welke reden een beroep van haar op de verplichtingen van [gedaagde] voortvloeiend uit artikel 7:213 BW gerechtvaardigd is. Rappange heeft geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht die met zich brengen dat het door haar gestelde gebruik van de woning als pied-a-terre schade of risico’s voor haar doen ontstaan en die daarom bij toepassing van artikel 7:213 BW zouden moeten worden meegewogen.
12. Voor zover, zoals Rappange stelt, het gebruik van de woning als pied-a-terre in strijd is met publiekrechtelijke voorschriften van de gemeente Amsterdam, is het aan de gemeente om tot handhaving van die voorschriften over te gaan.
13. De conclusie is dat het gebruik door [gedaagde] van de woning als pied-a-terre, terwijl zij elders haar hoofdverblijf heeft, niet in strijd is met hetgeen tussen partijen is overeengekomen en in dit geval evenmin in strijd is met de verplichtingen van [gedaagde] op grond van artikel 7:213 BW. De vorderingen van Rappange, gericht op beëindiging van de huurovereenkomst en de daarmee samenhangende vordering tot vergoeding van de kosten van het onderzoek van VKSS zijn niet toewijsbaar.
14. Rappange zal als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten worden belast.

In reconventie

15. In beginsel is niet onrechtmatig dat Rappange als verhuurder aan een derde, in dit geval VKSS, opdracht verstrekt tot het verrichten van een onderzoek ten einde duidelijkheid te krijgen over de vraag of [gedaagde] in strijd handelt met haar verplichtingen als huurder door de wijze van gebruik van de woning en dat Rappange met behulp van zo’n onderzoek bewijs verzamelt voor een (eventueel) in te stellen rechtsvordering. Het feit dat [gedaagde] naast de woning ook over woonruimte in Arnhem beschikte, kon voor Rappange voldoende aanleiding vormen om opdracht te geven tot het verrichten van dat onderzoek, ook indien Rappange al langere tijd op de hoogte was van die andere woonruimte van [gedaagde] in Arnhem. Het voorgaande geldt ook voor het doen van een melding door Rappange bij buro Zoeklicht van de gemeente Amsterdam.
15. Verder heeft [gedaagde] gesteld dat Rappange onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat medewerkers van Rappange haar meer dan eens telefonisch lastig hebben gevallen en gedreigd hebben dat de huurovereenkomst hoe dan ook, goedschiks of kwaadschiks, beëindigd zou worden. Ook hebben medewerkers van Rappange buren van [gedaagde] op intimiderende wijze benaderd en bevraagd over het privéleven [gedaagde] . Zij heeft dat laatste onderbouwd aan de hand van overgelegde schriftelijke verklaringen van die buren.
15. Rappange heeft in het geheel niet op deze stellingen van [gedaagde] gereageerd. Zij heeft die niet weersproken of weerlegd, laat staan op een voldoende gemotiveerde wijze. De betreffende stellingen van [gedaagde] zullen om die reden, als niet weersproken, voor juist worden gehouden. Dat handelen van medewerkers van Rappange zal bij gebreke van enig verweer als aantasting in de persoon en onrechtmatig jegens [gedaagde] worden beschouwd. Het aan [gedaagde] toekomende smartengeld zal worden bepaald op € 250,--
15. De vraag of Rappange als opdrachtgeefster aansprakelijk is voor eventuele schade die [gedaagde] heeft geleden als gevolg van de wijze waarop VKSS als opdrachtneemster het onderzoek heeft verricht, dient beantwoord te worden aan de hand van artikel 6:171 BW. Partijen hebben in hun gedingstukken geen enkele aandacht besteed aan dat juridisch kader en de feitelijke inkleuring daarvan. Uit de door [gedaagde] gestelde feiten kan dan ook niet worden opgemaakt of sprake is van het op grond van artikel 6:171 BW vereiste functioneel verband tussen de uitoefening van het bedrijf door Rappange enerzijds en de door haar aan VKSS uitbestede werkzaamheden anderzijds.
Voor zover de vordering van [gedaagde] berust op de kwalitatieve aansprakelijkheid van Rappange voor handelen van VKSS, is die vordering niet toewijsbaar. De vraag of VKSS normoverschrijdend en schadeplichtig heeft gehandeld, behoeft geen bespreking.
15. In de (vast)gestelde feiten wordt geen aanleiding gevonden om Rappange een verbod op te leggen voor toekomstig handelen. Voor zover Rappange in de toekomst overweegt wederom onderzoek te laten verrichten naar de wijze van bewoning van de woning door [gedaagde] of overweegt daarover een melding te doen bij buro Zoeklicht, zal zij zich daarbij moeten baseren op nieuwe feiten of omstandigheden waaruit een voldoende ernstig en concreet vermoeden van (in haar woorden) “woonfraude” voortvloeit ten einde zo’n onderzoek of melding gerechtvaardigd te laten zijn.
15. De proceskosten zullen worden gecompenseerd zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:
In conventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 500,-- aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Rapange tot betaling van een bedrag van € 50,-- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en Rappange niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
veroordeelt Rappange tot betaling aan [gedaagde] van € 250,--;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten zodat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.