ECLI:NL:RBAMS:2016:7714

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
13/050593-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden met betrekking tot onrechtmatig gegeven aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 november 2016 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-materiaal. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen. Op 25 februari 2016 had de officier van justitie een bevel gegeven voor de afname van celmateriaal, maar op 5 mei 2016 vond deze afname niet plaats omdat de veroordeelde niet wilde luisteren naar de uitleg van de arts. Vervolgens werd op 24 juli 2016 de veroordeelde op Schiphol aangehouden en werd het celmateriaal alsnog afgenomen. Het bezwaarschrift werd op 26 juli 2016 ingediend, binnen de termijn van veertien dagen zoals voorgeschreven in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.

De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. T. Urbanus, en de officier van justitie mr. F. Heus in besloten raadkamer gehoord. De verdediging stelde dat het aanhoudingsbevel onterecht was, aangezien de veroordeelde zich had gemeld voor de afname van het DNA-materiaal. De officier van justitie erkende dat het beter zou zijn geweest om de veroordeelde opnieuw uit te nodigen, maar betwistte dat dit het bezwaarschrift gegrond maakte.

De rechtbank oordeelde dat het aanhoudingsbevel niet noodzakelijk was, aangezien de veroordeelde zich had gemeld. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het afgenomen celmateriaal te vernietigen. Deze beslissing werd in het openbaar uitgesproken door rechter P.B. Martens, in aanwezigheid van griffier D. Kloos. Tegen deze beslissing staat voor de veroordeelde geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/050593-15
RK: 16/5092
BESCHIKKING
op het bezwaarschrift
ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna: de Wet) van:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
te dezer zake woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. W.H. Jebbink, [adres] , [plaats] ,
verder te noemen: veroordeelde.

Procesgang

Het bezwaarschrift is op 26 juli 2016 bij akte ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 11 november 2016 veroordeelde, zijn raadsvrouw, mr. T. Urbanus, die waarneemt voor haar collega, mr. W.H. Jebbink, en de officier van justitie, mr. F. Heus, in besloten raadkamer gehoord.

Beoordeling

Uit het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken
Als grondslag van het bevel heeft gediend het vonnis van 7 september 2015 van de politierechter van deze rechtbank, waarbij veroordeelde ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen (artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht) is veroordeeld tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 40 uren met
aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht naar de maatstaf van twee uren per dag subsidiair 20 dagen hechtenis.
Bij bevel van 25 februari 2016 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel. Op 5 mei 2016 is veroordeelde verschenen om celmateriaal te laten afnemen. Blijkens een daarvan opgemaakt proces-verbaal heeft de afname van celmateriaal niet plaatsgevonden omdat “betrokkene niet wilde luisteren naar uitleg over afname door arts”. Hierna heeft de officier van justitie de aanhouding van verdachte bevolen.
Op 24 juli 2016 is verdachte op Schiphol aangehouden en is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen. Het bezwaarschrift is op 26 juli 2016 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen.

Standpunt veroordeelde

Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank. Veroordeelde en zijn raadsvrouw hebben in raadkamer, verkort en zakelijk weergegeven, onder meer, het volgende aangevoerd.
Veroordeelde was op 4 mei 2016 uitgenodigd voor de afname van zijn DNA-materiaal. Het dossier bevat een proces-verbaal van afname van 5 mei 2016 waaruit blijkt dat geen DNA-materiaal is afgenomen omdat betrokkene “niet wilde luisteren naar uitleg over afname door arts”. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat het aanhoudingsbevel is bedoeld voor de veroordeelde die niet (vrijwillig) verschijnt. De [veroordeelde] is wel degelijk verschenen. Toen hij op aanraden van zijn raadsman had aangegeven dat hij niet instemde met de afname van celmateriaal door een ander dan een arts of verpleegkundige, werd hem gezegd dat dat onjuist was en dat hij kon gaan. Vervolgens is een aanhoudingsbevel tegen hem uitgevaardigd en is hij op Schiphol door de Koninklijke Marechaussee aangehouden omdat hij gesignaleerd stond. Er was op geen enkel moment noodzaak om een aanhoudingsbevel tegen hem uit te vaardigen. In het onderhavige geval is derhalve sprake van een vormverzuim en dient het bezwaarschrift gegrond te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft er onderbouwing van dit standpunt en ten aanzien van het overige door haar gestelde, aangevoerd hetgeen staat vermeld in haar in raadkamer overgelegde pleitnota.
De officier van justitie heeft, ten aanzien van dit standpunt, aangevoerd, verkort en zakelijk weergegeven, dat het weliswaar beter zou zijn geweest als veroordeelde nogmaals voor de DNA-afname was uitgenodigd, maar dat dit niet maakt dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 4, lid 1 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden luidt:
“Indien noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van het bevel, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, kan de officier van justitie de aanhouding van de veroordeelde bevelen. Het bevel tot aanhouding is schriftelijk en bevat de reden van aanhouding. Een afschrift van het bevel wordt de aangehouden veroordeelde onverwijld uitgereikt.”
De Memorie van Toelichting luidt bij de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden luidt, voor zover hier van belang:
5.5
Beknopte beschrijving van de procedure bij DNA-onderzoek bij veroordeelden
Na de veroordeling wegens een DNA-misdrijf geeft de officier van justitie zo spoedig mogelijk het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek, tenzij naar zijn oordeel een van de uitzonderingsgronden van artikel 2, eerste lid, zich voordoet. (…)
In het bevel wordt aangegeven waar en op welk tijdstip het bevel ten uitvoer wordt gelegd. (…) Van de veroordeelde wordt verwacht dat hij zich op de aangegeven tijd en plaats meldt. (…)
Verschijnt de veroordeelde niet, dan zal door de uitvoerders van het bevel contact moeten worden opgenomen met de officier van justitie, die vervolgens een bevel tot aanhouding uitvaardigt. [1]
De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval veroordeelde wel is verschenen, maar dat om een andere reden de celafname niet is geschied. Het onmiddellijk daarop uitvaardigen van een aanhoudingsbevel, terwijl van verdachte een woonplaatsbekend is, is niet noodzakelijk geweest voor de tenuitvoerlegging van het bevel. Een hernieuwde oproeping had in dit geval volstaan. De vraag is vervolgens wat het gevolg moet zijn van dit ten onrechte gegeven aanhoudingsbevel. De rechtbank acht het van belang dat er een krachtig signaal uitgaat naar het Openbaar Ministerie dat het in dergelijke gevallen uitvaardigen van aanhoudingsbevelen niet rechtmatig is. De rechtbank zal om die reden het bezwaarschrift gegrond verklaren en bevelen dat het afgenomen celmateriaal vernietigd dient te worden.
Het overig aangevoerde behoeft gelet op het voorgaande geen verdere bespreking.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift
gegronden beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond zal worden vernietigd.
Deze beslissing is op 11 november 2016 gegeven en in het openbaar uitgesproken door
mr. P.B. Martens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor veroordeelde géén rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2002/03, 28 685