In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 november 2016 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-materiaal. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen. Op 25 februari 2016 had de officier van justitie een bevel gegeven voor de afname van celmateriaal, maar op 5 mei 2016 vond deze afname niet plaats omdat de veroordeelde niet wilde luisteren naar de uitleg van de arts. Vervolgens werd op 24 juli 2016 de veroordeelde op Schiphol aangehouden en werd het celmateriaal alsnog afgenomen. Het bezwaarschrift werd op 26 juli 2016 ingediend, binnen de termijn van veertien dagen zoals voorgeschreven in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. T. Urbanus, en de officier van justitie mr. F. Heus in besloten raadkamer gehoord. De verdediging stelde dat het aanhoudingsbevel onterecht was, aangezien de veroordeelde zich had gemeld voor de afname van het DNA-materiaal. De officier van justitie erkende dat het beter zou zijn geweest om de veroordeelde opnieuw uit te nodigen, maar betwistte dat dit het bezwaarschrift gegrond maakte.
De rechtbank oordeelde dat het aanhoudingsbevel niet noodzakelijk was, aangezien de veroordeelde zich had gemeld. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het afgenomen celmateriaal te vernietigen. Deze beslissing werd in het openbaar uitgesproken door rechter P.B. Martens, in aanwezigheid van griffier D. Kloos. Tegen deze beslissing staat voor de veroordeelde geen rechtsmiddel open.