Met ABN Amro wordt overwogen dat zij overeenkomstig het bepaalde in artikel 477 Rv gehouden was tot uitkering van de onder het beslag vallende gelden en geen verplichting had om Dennestaete daarover te informeren.
Wel geldt dat ABN Amro – in haar rol van verstrekker - in opdracht van Dennestaete - van de bangaranties onder de omstandigheden als hiervoor in 4.1 weergegeven, rekening moest houden met de gerechtvaardigde belangen van Dennestaete. Zij wist immers dat Dennestaete er vanuit ging dat onder de bankgaranties een verplichting bestond onder de voorwaarde van een onherroepelijk vonnis en dat die voorwaarde zou vervallen bij inlevering van de bangaranties, gevolgd door verval van het pandrecht en uitbetaling onder het executoriale derdenbeslag.
Ook wist zij, of moest zij er rekening mee houden, dat Dennestaete door de brief van ABN Amro van 9 april 2014 in de veronderstelling verkeerde dat het executoriaal beslag was opgeheven. Onder die omstandigheden moest ABN Amro begrijpen dat het voor Dennestaete van groot belang was om geïnformeerd te worden over het teruggeven van de bankgarantie door [naam 1] en de door ABN Amro voorgenomen uitkering onder het executoriaal beslag. Dat het de gewone praktijk van ABN Amro is om over de inlevering van een bankgarantie schriftelijk binnen enkele dagen de cliënt te informeren en om een cliënt slechts via gebruikelijke afschriften naderhand te informeren over betaling onder een executoriaal beslag, zoals ABN Amro ter comparitie desgevraagd heeft verklaard, maakt niet dat zij onder omstandigheden niet gehouden zou kunnen zijn een cliënt tijdiger te informeren over de inlevering van de bankgaranties dan na verloop van enkele dagen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het de brief van ABN Amro van 9 april 2014 is geweest die Dennestaete op het verkeerde been heeft gezet met betrekking tot het voortbestaan van het executoriaal beslag. Ter comparitie heeft ABN Amro desgevraagd meegedeeld dat de brief berust op een vergissing en dat deze vergissing niet is hersteld.
Ook geldt dat ABN Amro geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat zij zo kort, één dag, nadat de bankgarantie was teruggegeven onder het beslag heeft afgedragen, terwijl niet duidelijk is geworden waarom ABN Amro daarmee of met de acceptatie van de inlevering van de bankgaranties waardoor het pandrecht verviel niet kon wachten, totdat zij Dennestaete over een en ander had geïnformeerd. Dat ABN Amro bij de uitbetaling onder het executoriale beslag slechts handelde overeenkomstig haar wettelijke verplichtingen is daarvoor geen onvoldoende verklaring. Zij had onder deze omstandigheden niet behoren mede te werken aan de inlevering van de bankgaranties en het daaruit voortvloeiende verval van het pandrecht zonder Dennestaete daarover tevoren te informeren.
Tenslotte is niet duidelijk geworden waarom ABN Amro het beslagen bedrag niet, zoals de wet voorschrijft, aan de deurwaarder heeft afgedragen, maar aan een derde. Aldus heeft zij Dennestaete de mogelijkheid onthouden om, nadat zij op de hoogte was gekomen van de uitkering onder het beslag, tijdig doeltreffende bewarende maatregelen te nemen.
Het voorgaande betekent dat de handelwijze van ABN Amro strijdig was met hetgeen zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid jegens Dennestaete verplicht was te doen en dat zij aldus tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Dennestaete.