ECLI:NL:RBAMS:2016:7737

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
C/13/603928 / HA ZA 16-252
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handelwijze van ABN Amro bij teruggave bankgarantie en afdragen onder executoriaal beslag in strijd met zorgplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dennestaete B.V. en ABN AMRO Bank N.V. over de handelwijze van de bank bij de teruggave van bankgaranties en de afdracht onder executoriaal beslag. Dennestaete had in 2012 en 2013 bankgaranties afgegeven ten behoeve van [naam 1], die een hypothecaire lening bij ABN AMRO had. Na een rechtszaak tussen Dennestaete en [naam 1] werd Dennestaete veroordeeld om een bedrag aan [naam 1] te betalen. ABN AMRO heeft vervolgens, zonder Dennestaete te informeren, de bankgaranties geaccepteerd en het bedrag onder het beslag aan [naam 1] uitgekeerd. Dennestaete stelde dat ABN AMRO tekortgeschoten was in haar zorgplicht door niet te informeren over de teruggave van de bankgaranties en de uitkering onder het beslag. De rechtbank oordeelde dat ABN AMRO inderdaad tekortgeschoten was in haar verplichtingen jegens Dennestaete. De rechtbank verklaarde voor recht dat ABN AMRO in strijd met de zorgplicht had gehandeld en veroordeelde de bank tot betaling van € 266.660,= aan Dennestaete, vermeerderd met rente en proceskosten. De rechtbank overwoog dat ABN AMRO had moeten begrijpen dat het voor Dennestaete van groot belang was om geïnformeerd te worden over de inlevering van de bankgaranties en de uitkering onder het beslag. De handelwijze van ABN AMRO was in strijd met hetgeen zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid verplicht was te doen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/603928 / HA ZA 16-252
Vonnis van 23 november 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DENNESTAETE B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. I.R. Köhne te Voorburg,
tegen
naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. B.W. Wijnstekers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Dennestaete en ABN Amro genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 mei 2016 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 november 2016 met de daarin genoemde stukken en proceshandelingen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2011 heeft Dennestaete een woning verkocht aan [naam 1] (hierna [naam 1] ). [naam 1] heeft de woning gefinancierd met een hypothecaire geldlening van ABN Amro.
2.2.
Dennestaete had een rekening-courant bij ABN Amro. De Algemene Voorwaarden van ABN Amro luiden, voor zover hier van belang:

Artikel 2 Zorgplicht bank en cliënt
1.
De bank neemt bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht en houdt daarbij naar beste vermogen rekening met de belangen van de cliënt. Geen van de bepalingen van deze algemene bankvoorwaarden of van de door de bank gebruikte bijzondere voorwaarden kan aan dit beginsel afbreuk doen.
(…)”
2.3.
Dennestaete en [naam 1] hebben nadien een juridische procedure gevoerd over vermeende gebreken aan de woning. Hangende deze procedure heeft [naam 1] ten laste van Dennestaete beslagen gelegd. Ter opheffing van deze beslagen heeft Dennestaete ten behoeve van [naam 1] bij ABN Amro in 2012 en 2013 twee bankgaranties gesteld voor een totaalbedrag van € 266.660,=. De tekst van deze garanties luidt, voor zover hier van belang:
“2. De Bank verbindt zich op eerste schriftelijke verzoek van de Begunstigde( [naam 1] , rb)
, onder gelijktijdige overlegging van:
a.
een afschrift van een beslissing van een Nederlandse rechter met betrekking tot de Vordering, gewezen in een procedure tussen de Begunstigde en de Debiteur, vergezeld van een verklaring van een in Nederland ingeschreven advocaat dat de wettelijke termijn, voor zover van toepassing, voor verzet, hoger beroep of cassatie is verstreken en dat voor zover hem bekend tegen die beslissing niet binnen die termijn hoger beroep of cassatie is ingesteld (…)
aan de Begunstigde te voldoen het bedrag dat de Begunstigde schriftelijk verklaart terzake van de Vordering opeisbaar van de Debiteur(Dennestaete, rb)
te vorderen te hebben (…)”
2.4.
Tot zekerheid van Dennestaete’s betalingsverplichting jegens ABN Amro in het geval er onder de bankgarantie getrokken zou worden had ABN Amro een pandrecht op een geblokkeerd bedrag van € 266.660,00 op een rekening van Dennestaete.
2.5.
In de hiervoor genoemde juridische procedure is Dennestaete bij vonnis van 26 maart 2014 door de rechtbank ’s Gravenhage veroordeeld om aan [naam 1] een bedrag van in totaal € 245.677,10 te betalen. Dit vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Bij herstelvonnis van 4 april 2014 heeft de rechtbank ’s Gravenhage dit vonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6.
Op 8 april 2014 heeft [naam 1] ten laste van Dennestaete onder ABN Amro executoriaal derdenbeslag gelegd voor een bedrag van € 246.041,34, inclusief rente en kosten.
2.7.
Bij brief van 9 april 2014 heeft ABN Amro aan Dennestaete geschreven, voor zover hier van belang:
“Op 8 april 2014 heeft bovengenoemde deurwaarder beslag op uw rekeningen gelegd. Dit heeft hij op verzoek van [naam 1] gedaan. ABN AMRO Bank is wettelijk verplicht om aan dit beslag mee te werken.
(…)Vier weken na de datum van het beslag zijn wij wettelijk verplicht om de deurwaarder te laten weten hoeveel geld op 8 april 2014 op uw rekening(en) stond. U had op 8 april 2014 geen geld op uw rekening(en) of minder dan EUR 105,00. Daarom zal de bank geen geld van uw rekening(en) afhalen om de deurwaarder te betalen en zullen wij het beslag als opgeheven beschouwen.
(…)”
2.8.
Bij brief van 6 mei 2014 heeft ABN Amro aan de deurwaarder die het executoriaal derdenbeslag ten laste van Dennestaete heeft gelegd verklaring gedaan. Deze brief luidt, voor zover hier van belang:
“Inzake het bovenvermelde onder ons gelegde derdenbeslag wensen wij middels deze brief, in plaats van op het verklaringsformulier, de volgende verklaring af te leggen:
Tussen ondergetekende en de schuldenaar bestaat een rechtsverhouding of heeft een rechtsverhouding bestaan, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van ondergetekende had te vorderen, nu heeft te vorderen of nog te vorderen zal krijgen.
Deze rechtsverhouding betreft een rekening-courant overeenkomst (…). In de bijlage vindt u een overzicht van de rekeningen met hun saldo op het tijdstip van beslag. (…)
In opdracht en voor rekening van de beslagene is een garantie gesteld ad EUR 266.660,00 Gelden zijn tot aan dit bedrag aan onze instelling verpand.
(…)”
De bijlage vermeldt twee saldi van € 165.000,00 respectievelijk €101.660,00 en een garantie voor -€266.660,00.
2.9.
Op 20 mei 2014 is Dennestaete in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank ’s Gravenhage.
2.10.
In juli 2014 heeft [naam 1] Dennestaete en ABN Amro in kort geding gedagvaard en (voor zover hier van belang) gevorderd dat Dennestaete wordt veroordeeld tot betaling aan haar van € 167.484,62, althans € 165.000, althans € 101.660,= en haar te gebieden om mee te werken aan teruggave van de bankgaranties, onder het gebod tot gelijktijdige uitbetaling aan [naam 1] van genoemde bedragen. De dagvaarding luidt, voor zover hier van belang:
“ [naam 1] heeft dit Eindvonnis op 2 april 2014 (en de aanvulling op 4 april 2014) aan Dennestaete betekend en is aangevangen met het nemen van executiemaatregelen maar Dennestaete blijkt geen enkel verhaal te bieden (…)”
2.11.
Op 11 augustus 2014 heeft [naam 1] de bankgaranties aan ABN Amro geretourneerd.
2.12.
Op 12 augustus 2014 heeft ABN Amro op verzoek van [naam 1] een bedrag van € 266.660,= onder het executoriaal beslag afgedragen door overboeking naar een bankrekening op naam van [naam 2] .
2.13.
Op 12 augustus 2014 heeft [naam 1] het tegen Dennestaete en ABN Amro aanhangig gemaakte kort geding ingetrokken.
2.14.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage heeft Dennestaete op 26 augustus 2014 conservatoire derdenbeslagen gelegd ten laste van [naam 1] . Deze beslagen hebben geen doel getroffen.
2.15.
Bij arrest van 9 februari 2016 heeft het gerechtshof ’s Gravenhage het vonnis van de rechtbank van 26 maart 2014, aangevuld op 4 april 2014, vernietigd en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [naam 1] afgewezen en haar (voor zover hier van belang en kort weergegeven) veroordeeld om al hetgeen Dennestaete aan haar heeft betaald aan haar terug te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
2.16.
Op 23 februari 2016 is het faillissement van [naam 1] op eigen verzoek uitgesproken.
2.17.
Bij e-mail van 21 september 2016 heeft de curator in het faillissement van [naam 1] aan de raadsman van Dennestaete geschreven, voor zover hier van belang:
“Des verzocht bevestig ik U hiermede, dat naar het zich thans laat aanzien, zo ook in het kader van de hoogte van de vorderingen van boedel- en preferente crediteuren, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan de concurrente crediteuren, tot welke Uw cliënte behoort, geen (substantiële) uitkering kan worden gedaan. (…)”

3.Het geschil

3.1.
Dennestaete vordert samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor recht dat ABN Amro is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Dennestaete althans dat zij onrechtmatig jegens Dennestaete heeft gehandeld, ABN Amro te veroordelen om aan Dennestaete € 266.660,= te betalen vermeerderd met rente en veroordeling van ABN Amro in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt zij kort gezegd dat ABN Amro in strijd met de op haar rustende zorgplicht, althans onrechtmatig jegens Dennestaete heeft gehandeld door zonder Dennestaete te informeren akkoord te gaan met afstand door [naam 1] van de bankgaranties, waardoor het pandrecht van ABN Amro verviel en vervolgens zo snel onder het executoriaal derdenbeslag uit te keren, wederom zonder dat zij Dennestaete voorafgaand daaraan heeft geïnformeerd.
3.3.
ABN Amro voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dennestaete heeft in 2012 en 2013 twee bankgaranties afgegeven ten behoeve van [naam 1] opdat de conservatoire beslagen zou worden opgeheven. Deze bankgaranties bevatten de bepaling dat daaronder pas getrokken kan worden nadat een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak is overgelegd. Toen het vonnis van de rechtbank ’s Gravenhage op 26 maart 2014, aangevuld met een uitvoerbaar bij voorraadverklaring op 4 april 2014, werd uitgesproken, vertrouwde Dennestaete er dan ook op dat [naam 1] nog niet onder de bankgaranties zou kunnen trekken. Dennestaete was immers op 20 mei 2014 in hoger beroep gekomen van het vonnis en er was nog geen in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak. Het op 8 april 2014 door [naam 1] gelegde executoriaal beslag had voorts, zo mocht Dennestaete uit de brief van ABN Amro van 9 april 2014 afleiden, geen doel getroffen en ABN Amro beschouwde het beslag als opgeheven, aldus die brief. Gesteld noch gebleken is dat ABN Amro op enig moment aan Dennestaete heeft laten weten dat de informatie die zij op 9 april 2014 aan Dennestaete verstrekt heeft onjuist was en zij de beslaglegger andere informatie verstrekt heeft. Dennestaete heeft onbetwist gesteld dat zij niet wist dat het executoriaal beslag was blijven liggen en dat ABN Amro bij brief van 6 mei 2014 aan de deurwaarder verklaring had gedaan. Hierop strandt het verweer van ABN Amro dat Dennestaete heeft nagelaten maatregelen tegen het beslag te nemen, bijvoorbeeld door een opheffingskortgeding te voeren of conservatoir beslag te leggen, en dat zij haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden.
4.2.
Dennestaete stelt dat ABN Amro onder deze omstandigheden de op 11 augustus 2014 geretourneerde bankgaranties niet mocht accepteren zonder Dennestaete te vragen of zij daarmee akkoord ging of ten minste daarover te informeren en op 12 augustus 2014 het door [naam 1] executoriaal beslagen bedrag niet mocht afdragen zoals zij heeft gedaan. Daartoe heeft Dennestaete gesteld dat ABN Amro uitzonderlijk snel na het teruggeven van de bankgaranties heeft uitbetaald onder het executoriaal beslag en dat ABN Amro haar ten onrechte noch over het teruggeven door [naam 1] van de bankgarantie, noch over de (voorgenomen) uitbetaling onder het executoriaal beslag heeft geïnformeerd. Door dit handelen van ABN Amro verloor Dennestaete de bescherming van de bepaling in de bankgaranties dat daaronder pas zou kunnen worden getrokken na een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak. Ook heeft Dennestaete onbetwist gesteld dat ABN Amro het geld, anders dan artikel 477 Rv voorschrijft, niet heeft overgeboekt naar de deurwaarder, maar naar een rekening van een derde. Hierdoor waren Dennestaete’s pogingen om conservatoir beslag te leggen op de uitbetaalde gelden gedoemd te mislukken, nu Dennestaete in de veronderstelling verkeerde dat aan [naam 1] was uitbetaald. Daardoor, aldus Dennestaete, heeft ABN Amro in strijd gehandeld met haar zorgplicht. Ter onderbouwing van haar beroep op de zorgplicht heeft Dennestaete gewezen op het feit dat zij zowel als klant als als partij in de overeenkomst waarbij de bankgaranties waren afgegeven in een contractuele relatie tot ABN Amro stond.
4.3.
ABN Amro heeft in dit verband als verweer aangevoerd dat er geen rechtsregels zijn die eraan in de weg staan om de geretourneerde bankgarantie te accepteren, dat zij slechts overeenkomstig haar wettelijke verplichtingen handelde bij het afdragen onder het executoriaal beslag en dat zij niet gehouden was om Dennestaete anders te informeren dan zij heeft gedaan.
4.4.
Aan de orde is de vraag of ABN Amro in de gegeven omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de geretourneerde bankgarantie mocht aanvaarden en onmiddellijk daarna de voorheen vanwege de gestelde bankgarantie geblokkeerde gelden aan een derde mocht uitkeren onder het beslag zonder Dennestaete te informeren of om goedkeuring te vragen. De beantwoording van die vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de overeenkomst, de aard van de bepalingen in kwestie en de mate waarin die bepalingen juist voor de desbetreffende rechtsbetrekking tussen partijen zijn geschreven. Bij de beoordeling dient betekenis toe te komen aan artikel 2 van de Algemene Voorwaarden waarin is vastgelegd dat ABN Amro bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen en daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening dient te houden.
4.5.
Met ABN Amro wordt overwogen dat zij overeenkomstig het bepaalde in artikel 477 Rv gehouden was tot uitkering van de onder het beslag vallende gelden en geen verplichting had om Dennestaete daarover te informeren.
Wel geldt dat ABN Amro – in haar rol van verstrekker - in opdracht van Dennestaete - van de bangaranties onder de omstandigheden als hiervoor in 4.1 weergegeven, rekening moest houden met de gerechtvaardigde belangen van Dennestaete. Zij wist immers dat Dennestaete er vanuit ging dat onder de bankgaranties een verplichting bestond onder de voorwaarde van een onherroepelijk vonnis en dat die voorwaarde zou vervallen bij inlevering van de bangaranties, gevolgd door verval van het pandrecht en uitbetaling onder het executoriale derdenbeslag.
Ook wist zij, of moest zij er rekening mee houden, dat Dennestaete door de brief van ABN Amro van 9 april 2014 in de veronderstelling verkeerde dat het executoriaal beslag was opgeheven. Onder die omstandigheden moest ABN Amro begrijpen dat het voor Dennestaete van groot belang was om geïnformeerd te worden over het teruggeven van de bankgarantie door [naam 1] en de door ABN Amro voorgenomen uitkering onder het executoriaal beslag. Dat het de gewone praktijk van ABN Amro is om over de inlevering van een bankgarantie schriftelijk binnen enkele dagen de cliënt te informeren en om een cliënt slechts via gebruikelijke afschriften naderhand te informeren over betaling onder een executoriaal beslag, zoals ABN Amro ter comparitie desgevraagd heeft verklaard, maakt niet dat zij onder omstandigheden niet gehouden zou kunnen zijn een cliënt tijdiger te informeren over de inlevering van de bankgaranties dan na verloop van enkele dagen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het de brief van ABN Amro van 9 april 2014 is geweest die Dennestaete op het verkeerde been heeft gezet met betrekking tot het voortbestaan van het executoriaal beslag. Ter comparitie heeft ABN Amro desgevraagd meegedeeld dat de brief berust op een vergissing en dat deze vergissing niet is hersteld.
Ook geldt dat ABN Amro geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat zij zo kort, één dag, nadat de bankgarantie was teruggegeven onder het beslag heeft afgedragen, terwijl niet duidelijk is geworden waarom ABN Amro daarmee of met de acceptatie van de inlevering van de bankgaranties waardoor het pandrecht verviel niet kon wachten, totdat zij Dennestaete over een en ander had geïnformeerd. Dat ABN Amro bij de uitbetaling onder het executoriale beslag slechts handelde overeenkomstig haar wettelijke verplichtingen is daarvoor geen onvoldoende verklaring. Zij had onder deze omstandigheden niet behoren mede te werken aan de inlevering van de bankgaranties en het daaruit voortvloeiende verval van het pandrecht zonder Dennestaete daarover tevoren te informeren.
Tenslotte is niet duidelijk geworden waarom ABN Amro het beslagen bedrag niet, zoals de wet voorschrijft, aan de deurwaarder heeft afgedragen, maar aan een derde. Aldus heeft zij Dennestaete de mogelijkheid onthouden om, nadat zij op de hoogte was gekomen van de uitkering onder het beslag, tijdig doeltreffende bewarende maatregelen te nemen.
Het voorgaande betekent dat de handelwijze van ABN Amro strijdig was met hetgeen zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid jegens Dennestaete verplicht was te doen en dat zij aldus tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Dennestaete.
4.6.
ABN Amro heeft nog als verweer aangevoerd dat het causaal verband tussen het door haar uitkeren onder het beslag en de door Dennestaete gestelde schade ontbreekt, aangezien de onverhaalbaarheid van de vordering van Dennestaete op [naam 1] – die door het arrest van 9 februari 2016 is komen vast te staan – het gevolg is van het faillissement van [naam 1] en niet van de uitkering onder het beslag. Dit betoog strandt op de door Dennestaete onbetwist ingenomen stelling dat zij, indien zij van een en ander op de hoogte was geweest en als ABN Amro aan de deurwaarder en niet aan een derde had afgedragen, tijdig doeltreffende bewarende maatregelen had kunnen nemen om te voorkomen dat haar vordering onverhaalbaar zou worden.
4.7.
Tenslotte heeft ABN Amro aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat Dennestaete geen uitkering kan verwachten in het faillissement van [naam 1] . Overwogen wordt dat uit de e-mail van de curator in het faillissement van [naam 1] van 21 september 2016 met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat Dennestaete uit het faillissement geen uitkering kan verwachten.
4.8.
De slotsom is dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden gegeven en dat ABN Amro zal worden veroordeeld om aan Dennestaete € 266.660,= te betalen. De rente zal als onbetwist worden toegewezen als gevorderd.
4.9.
ABN Amro zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Dennestaete tot op heden begroot op € 77,75 voor exploitkosten, € 3.903,= voor vastrecht en € 4.000,= (2 punten x tarief € 2.000,=) voor salaris advocaat.
4.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. Ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat ABN Amro is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Dennestaete,
5.2.
veroordeelt ABN Amro om € 266.660,= aan Dennestaete te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2014 tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt ABN Amro in de proceskosten, aan de zijde van Dennestaete tot op heden begroot op € 7.980,75, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
veroordeelt ABN Amro in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat ABN Amro niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, bijgestaan door E.M. Hansen-Löve en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016. [1]

Voetnoten

1.type: EMH